ECLI:NL:RBAMS:2022:4033

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
AWB 22/842
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WW-uitkering wegens ontbreken van privaatrechtelijke dienstbetrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, welke door verweerder op 31 mei 2021 was afgewezen. Verweerder stelde dat eiser geen werknemer was in de zin van de Werkloosheidswet (WW) en dat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking bestond tussen eiser en zijn werkgever. Eiser heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt, maar dit werd op 31 januari 2022 ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 30 mei 2022, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een andere advocaat. Eiser voerde aan dat er wel degelijk een arbeidsovereenkomst bestond en dat hij als werknemer moest worden aangemerkt. Hij verwees naar eerdere uitspraken van de kantonrechter en het gerechtshof, die volgens hem niet alle relevante omstandigheden in acht hadden genomen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had vastgesteld dat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking was en dat eiser daarom niet verzekerd was voor de WW. De rechtbank volgde de argumenten van eiser niet en concludeerde dat de afwijzing van de WW-aanvraag op goede gronden was gedaan. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/842

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. I. Rhodes),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
( [gemachtigde] ).

Procesverloop

Met een besluit van 31 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) afgewezen.
Met een besluit van 31 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 30 mei 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. K. Wierda. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser heeft op 24 mei 2021 een WW-uitkering aangevraagd, nadat per
2 november 2020 de samenwerking tussen hem en [werkgever] ( [werkgever] ) was beëindigd. Op het aanvraagformulier heeft eiser vermeld dat hij van 1 juni 2014 tot en met
2 november 2020 bij [werkgever] heeft gewerkt.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat eiser per 2 november 2021 geen WW-uitkering krijgt toegekend. Eiser wordt niet beschouwd als werknemer en was daarom niet verzekerd voor de WW.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan dit besluit een onderzoek naar de verzekeringsplicht bij [werkgever] van eiser van 21 januari 2022 ten grondslag gelegd.
4. Bij een beschikking van 23 maart 2021 [1] heeft de kantonrechter geoordeeld dat tussen eiser en [werkgever] geen sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, maar van een overeenkomst van opdracht. Deze beschikking is op [medio] november 2021 bekrachtigd door het gerechtshof Den Haag. [2]
Standpunt eiser
5. Eiser voert aan dat hij wel als verzekerde in de zin van de WW moet worden aangemerkt, omdat er wel een arbeidsovereenkomst was tussen hem en [werkgever] . Hij verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt onder meer naar het beroepschrift dat hij heeft ingediend in de procedure bij het gerechtshof Den Haag. Volgens eiser bestond er een gezagsverhouding tussen hem en [werkgever] . Het gerechtshof heeft niet alle relevante omstandigheden betrokken bij haar oordeel en is uitgegaan van onjuiste aannames. Eiser stelt onder meer dat hij zich naar buiten moest presenteren als werknemer van [werkgever] , dat hij doorbetaald kreeg tijdens vakanties en dat hij een auto en een laptop van de zaak had. Verder vervulde hij een essentiële functie binnen de organisatie van de onderneming en was er op de werkvloer geen gelijkwaardige relatie tussen eiser en werkgever, anders dan het geval was binnen de privésfeer.
Beoordeling door de rechtbank
6. In geschil is de vraag of verweerder terecht heeft geoordeeld dat tussen eiser en [werkgever] geen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst en dat eiser daarom niet verzekerd was voor de WW.
7. Eiser kan alleen aanspraak maken op een WW-uitkering, indien hij werknemer was in de zin van artikel 3, eerste lid, van de WW. Daarvoor is vereist dat er een privaatrechtelijke dienstbetrekking bestond tussen eiser en [werkgever] .
8. Voor zover eiser stelt dat verweerder zijn zelfstandige beoordelingsplicht niet goed heeft uitgevoerd, volgt de rechtbank hem daarin niet. Verweerder heeft een eigen zelfstandig onderzoek gedaan naar de verzekeringsplicht van eiser bij [werkgever] . Verweerder heeft voor het onderzoek gegevens opgevraagd en is uitgegaan van de overgelegde stukken en verklaringen van betrokkenen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder is uitgegaan van onjuiste feiten en omstandigheden en is van oordeel dat verweerder een zorgvuldig en toereikend onderzoek heeft verricht.
[medio] . Voor zover eiser het niet eens is met de beschikking van het gerechtshof Den Haag van [medio] november 2021 stond cassatieberoep daartegen open. Eiser heeft ter zitting verklaard geen cassatieberoep te hebben ingesteld. De rechtbank overweegt dat de beschikking van het gerechtshof Den Haag van [medio] november 2021 daarom gezag van gewijsde heeft. Dat betekent voor de onderhavige zaak dat voor eiser vaststaat dat geen sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen hem en [werkgever] en dat hij dus geen werknemer was.
10. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat verweerder de aanvraag om een WW-uitkering op goede gronden heeft afgewezen. Het beroep van eiser is ongegrond.

Conclusie

11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van mr. I.G.A. Karregat, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.