ECLI:NL:RBAMS:2022:561

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
13/281140-21 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding van meerdere vrouwen door middel van schakelbewijs in Amsterdam

Op 10 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanranden van meerdere vrouwen in de periode van 5 tot en met 15 oktober 2021. De verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het op ongepaste wijze aanraken van in totaal tien vrouwen op verschillende locaties in Amsterdam, voornamelijk bij metrostation Wibautstraat. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 27 januari 2022 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, de vordering heeft ingediend en de raadsman, mr. J. Nijssen, vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft de bewijswaardering uitvoerig besproken, waarbij de officier van justitie stelde dat alle ten laste gelegde feiten bewezen konden worden verklaard, terwijl de raadsman betoogde dat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank heeft uiteindelijk een partiële vrijspraak uitgesproken voor één van de feiten, maar heeft de overige feiten bewezen verklaard op basis van schakelbewijs. Dit schakelbewijs was gebaseerd op overeenkomsten in de modus operandi van de dader en de signalementen van de slachtoffers.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële schade hebben geleden door de aanrandingen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/281140-21 (Promis)
Datum uitspraak: 10 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1991,
in de Basisregistratie Personen ingeschreven op het adres:
[adres] , [plaats] ,
thans gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Nijssen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – onder twee feiten ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan aanranding van in totaal 10 vrouwen door hen op de billen te slaan dan wel erin te knijpen, dan wel over de borsten te wrijven dan wel van achteren vast te pakken en op te tillen dan wel onder de rok te grijpen en de billen te betasten in de periode van 5 oktober 2021 tot en met 15 oktober 2021 in Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I. die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard, al dan niet door middel van schakelbewijs.
4.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft er daarbij op gewezen dat de aangeefsters een algemeen signalement hebben gegeven zonder specifieke kenmerken en dat verdachte niet op heterdaad is betrapt. Er zijn geen getuigen van de aanrandingen. Ook zijn de aanrandingen niet op de camerabeelden te zien in de zaken waar er camerabeelden zijn. Verdachte herkent zichzelf niet op de beelden, maar als hij wel de persoon op de beelden zou zijn dan is niet meer aangetoond dan dat hij in de buurt was van de plaatsen waar de feiten hebben plaatsgevonden. In de zaken van aangeefsters [persoon 1] en [persoon 2] zou de linkerarm richting de billen zijn gegaan en zou een zwaaiende beweging naar de billen te zien zijn, maar de ten laste gelegde handelingen zelf zijn niet op de beelden te zien. Een toevallige aanraking op een druk metrostation is nog geen aanranding, omdat dan het noodzakelijk opzet ontbreekt. Er kleven juridische bezwaren aan de herkenning na een enkelvoudige fotoconfrontatie door aangeefsters [persoon 3] en [persoon 4] en die herkenning dient met de grootst mogelijke behoedzaamheid te worden beoordeeld. De raadsman verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2021:5651). In de zaken van [persoon 5] en aangeefster [persoon 6] is er geen steunbewijs in het dossier. Kortom, er is onvoldoende bewijs in het dossier, waardoor geen veroordeling kan volgen.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Partiële vrijspraak ten aanzien van feit 1 onderdeel E
Met de raadsman en anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de aanranding van [persoon 5] niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Het dossier bevat niet meer dan een proces-verbaal van een informatief gesprek dat de politie met haar heeft gevoerd. De overige aangiftes kunnen niet als schakelbewijs dienen, omdat de door aangeefster omschreven modus operandi en de pleegplaats daarvoor in dit geval te veel verschillen. [persoon 5] heeft een te algemeen signalement gegeven van de man die haar op haar bil heeft geslagen en van achteren heeft vastgepakt en opgetild om te kunnen vaststellen dat verdachte de dader is. Daarom wordt verdachte van dit onderdeel vrijgesproken.
4.3.2
Oordeel over de overige onderdelen en feiten van de tenlastelegging
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de overige onderdelen en feiten in de tenlastelegging door het gebruik van schakelbewijs.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad (HR 11 januari 2000, NJ 2000, 194) volgt dat het gebruik van aan andere bewezen verklaarde, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (schakelbewijs) is toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor de te bewijzen feiten voorhanden zijnde bewijsmiddelen. Voor een dergelijke bewijsvoering hoeft niet te worden vastgesteld dat tot de bewezenverklaring van in elk geval één van de feiten kan worden gekomen zonder dat daarvoor mede bewijsmiddelen worden gebezigd die betrekking hebben op een ander feit (HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118)
Verklaringen aangeefsters
Aangeefster [persoon 1] heeft verklaard dat zij op 10 oktober 2021 om 11.25 uur bij het metrostation Wibautstraat, uitgang Platanenweg, was en dat er een man achter haar aan liep de poortjes door. Toen ze de roltrap omhoog ging voelde zij een hand op haar rechter bil, die haar bil aan het kneden was. De man had een donkere huidskleur, was 1.75 meter lang en vermoedelijk uit Ethiopië of Eritrea afkomstig. Verder had hij korte zwarte krulletjes, een slank postuur, was hij ongeveer 30 jaar oud en was hij gekleed in een donkere spijkerbroek en donkere jas of vest.
Aangeefster [persoon 2] heeft verklaard dat zij op 13 oktober 2021 tussen 10.00 uur en 10.09 uur in het metrostation Wibautstraat, ingang Platanenweg, was en een man haar heel dichtbij passeerde. Op het moment van passeren greep de man haar billen vast. De man leek van Somalische, Eritrese of Ethiopische afkomst, was eind 20 jaar, had een tenger postuur met een smal gezicht en kort kroeshaar. De man was gekleed in een lichtblauwe/lichtgrijze gebreide trui en een grijze broek.
Aangeefster [persoon 7] heeft verklaard dat zij op 15 oktober 2021 rond 12.00 uur het metrostation Wibautstraat in liep, via de ingang Platanenweg. Nadat zij de trap naar beneden was gelopen draaide een man zich om en greep haar linker bil vast en kneep daarin. Hij liep daarna gelijk weg. Aangeefster omschrijft de man als ongeveer 23 jaar, rond 1.70 meter lang, met een donker uiterlijk en een slank postuur. Hij had kort bruin haar, een beetje afro-krullen en hij was gekleed in donkere kleding.
Aangeefster [persoon 8] heeft verklaard op 13 oktober 2021 om 10.32 uur te zijn uitgecheckt op het metrostation Weesperplein. Toen ze voorbij de tolpoortjes was gelopen werd ze uit het niets door een man hard op haar linker bil geslagen. Hij was een Afrikaans uitziende man, rond 1.75 meter lang met kort haar en donkere kleding.
Aangeefster [persoon 9] heeft verklaard dat zij op 12 oktober 2021 tussen 12.07 uur en 12.13 uur is aangerand door een man toen zij op de trap beneden liep op het metrostation Wibautstraat, ingang Platanenweg. Hij sloeg haar hard op haar bil en rende gelijk weg. Het was een donkere man, rond de 30 jaar oud, had een mager postuur en droeg kleding die donker van kleur was.
Aangeefster [persoon 10] heeft verklaard dat zij op 13 oktober 2021 om 09.30 uur op het trappetje bij het tunneltje vanaf de James Wattstraat liep. Er liep een man heel dicht langs haar en bij het passeren ging hij met één hand onder haar rok waarbij hij kort haar bil aanraakte. De man was niet zo groot, tenger en best wel jong. Hij had een gladde polyester olijfgroene of donkerblauwe jas aan. Hij was van Somalische/Eritrese afkomst met een donkergetinte huidskleur en kort dicht krullend haar. Hij had een donkere broek en donkere schoenen aan. [persoon 10] heeft eveneens verklaard dat zij op 15 oktober 2021 door verdachte is geschopt en bespuugd, maar de rechtbank kan deze handelingen niet meenemen in haar oordeel omdat deze niet aan verdachte ten laste zijn gelegd.
Aangeefster [persoon 3] heeft verklaard dat zij op 6 oktober 2021 rond 10.00 uur bij de metrohalte aan de Wibautstraat de trap naar beneden liep toen zij een harde klap op haar linker bil voelde. Ze omschrijft de man die dat heeft gedaan als een donkere zwarte man van eind 20 jaar met een dun postuur en kort zwart krullend haar. Die man droeg donkere jeans en een blauw dun soort ski-jas en was ongeveer 1.75 meter lang.
Aangeefster [persoon 4] heeft verklaard dat zij op 8 oktober 2021 rond 10.30 uur over het fietspad van de Wibautstraat fietste. Zij zag een man haar kant op lopen en op het moment dat zij de man bijna passeerde zag zij dat de man snel naar haar toeliep. Zij probeerde de man te ontwijken door slingerend te gaan fietsen. Zij schrok waardoor ze automatisch afremde en op het moment dat de man bij haar was stak de man zijn hand uit en voelde zij dat hij met zijn hand over haar beide borsten wreef. Zij omschrijft de man als een donkergetinte man die mogelijk uit Eritrea afkomstig is met kort donker kroeshaar, een tenger tot medium postuur, tussen de 25 en 35 jaar oud en gekleed in een dunne gewatteerde jas, die van de bovenkant zwart was en aan de onderkant blauw en een donkergekleurde broek.
Aangeefster [persoon 6] heeft verklaard dat zij op 5 oktober 2021 rond 11.00 uur op de Wibautstraat door een man hard op haar bil werd geslagen met een vlakke hand. Zij omschrijft de dader als een donkergetinte man met kort zwart krul/kroeshaar van een normaal postuur, in de leeftijd tussen 20 en 45 jaar met een blauwe jas met een zwart/grijs vlak.
Overeenkomsten verklaringen
De hiervoor opgenomen aangiftes bevatten op verschillende onderdelen sterke overeenkomsten. In de eerste plaats is in vrijwel alle gevallen sprake van eenzelfde modus operandi, namelijk dat aangeefsters op een openbare plek, vaak in of nabij een in/uitgang van een metrostation, door een man worden benaderd die hen vervolgens in de billen knijpt of daarop slaat. Alle aangeefsters geven daarnaast een signalement van de dader dat vergelijkbaar is met het signalement van verdachte, zowel wat de uiterlijke kenmerken als wat de kleding betreft. Alle door de aangeefsters beschreven incidenten hebben plaatsgevonden in een kort tijdsbestek, te weten tussen 5 en 15 oktober 2021. Ten slotte hebben acht van de negen incidenten plaatsgevonden in het metrostation Wibautstraat of in de omgeving van dat metrostation, veelal bij de in/uitgang Platanenweg. Eén incident heeft plaatsgevonden in het metrostation Weesperplein, dat slechts één halte verwijderd is van metrostation Wibautstraat.
Ondersteunend bewijs
Het dossier bevat op meerdere punten ondersteuning voor de aangiftes. De politie heeft camerabeelden veiliggesteld van het GVB in de zaken van aangeefsters [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 7] , [persoon 8] en [persoon 9] . Daarbij stelt de rechtbank voorop dat zij de stills in het dossier van voldoende kwaliteit vindt om daarop een herkenning te baseren. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de processen-verbaal in de zaken van aangeefsters [persoon 7] , [persoon 8] en [persoon 9] waar verdachte is herkend door de politie, zeker nu de herkenningen zijn gebaseerd op de bewegende beelden, die doorgaans van betere kwaliteit zijn dan stills. De politie heeft vastgesteld dat de man op de beelden in de zaak van [persoon 2] voldoet aan het signalement van verdachte. De man in de beelden van de zaak van aangeefster [persoon 7] droeg dezelfde kleding als verdachte op de dag van zijn aanhouding.
In de zaken van aangeefsters [persoon 1] en [persoon 2] is op de stills van de GVB te zien dat een man die aan het signalement van verdachte voldoet met zijn hand richting hun billen gaat. Ook gebruikt de rechtbank de stills in de zaken van aangeefsters [persoon 7] , [persoon 8] en [persoon 9] waarop te zien is dat verdachte achter de aangeefsters loopt rond het tijdstip van de aanranding.
In de zaak van aangeefster [persoon 10] is op de stills van het Amstelgebouw van 13 oktober 2021 te zien dat een man die voldoet aan het signalement van verdachte zich rond het tijdstip van de aanranding zich op de plek bevond waarvan aangeefster heeft verklaard dat zij aangerand was. Op vrijdag 15 oktober 2021 om 22:49 uur bij de verkeerslichten Wibautstraat /Prins Bernardplein is aangeefster [persoon 10] door dezelfde man is geschopt en bespuugd, waarna de man het Louise Wenthuis in liep. Op de stills van het Louise Wenthuis is te zien dat verdachte op 15 oktober 2021 tussen 22.38 uur 22.43 uur het Louise Wenthuis in- en uitgaat.
Tevens gebruikt de rechtbank voor het bewijs de kleding die in de kamer en kledingkast van verdachte is aangetroffen. De aangetroffen kleding, zoals een gewatteerde jas die zwart aan de bovenzijde is en blauw aan de onderzijde past bij de omschrijving van de kleding van de aanrander. De rechtbank merkt daarbij in het bijzonder op dat de man op de camerabeelden in de zaak van aangeefster [persoon 1] onder zijn jas een licht shirt van G-Star droeg, terwijl bij verdachte een beige trui van het merk G-Star in zijn kledingkast is aangetroffen. Tenslotte gebruikt de rechtbank ook de herkenning van aangeefster [persoon 4] na de fotoconfrontatie voor het oordeel dat verdachte degene is die bovengenoemde aangeefsters heeft aangerand.
De rechtbank vindt de herkenning door aangeefster [persoon 4] betrouwbaar en dus bruikbaar voor het bewijs. In het algemeen geldt dat het resultaat van een enkelvoudige fotoconfrontatie een zwakkere bewijskracht heeft dan bijvoorbeeld een foslo-confrontatie, zodat het van belang is of het dossier steun bevat voor de enkelvoudige herkenning. De rechtbank ziet die steun in het dossier. Aangeefster [persoon 4] heeft bij de herkenning uit zichzelf opgemerkt dat zij dacht dat de jas van verdachte een zwart vlak had aan de bovenzijde, maar dat zijn jas kennelijk helemaal blauw is, nu verdachte op de getoonde foto een geheel blauwe jas aan heeft. Bij de huiszoeking van de kamer van verdachte is een gewatteerde jas die zwart aan de bovenzijde is en blauw aan de onderzijde aangetroffen. De omstandigheid dat [persoon 4] spontaan stilstaat bij deze schijnbare discrepantie tussen de foto en haar herinnering, maakt dat de rechtbank de herkenning door [persoon 4] geloofwaardig acht.
De rechtbank overweegt dat de enkelvoudige fotoconfrontatie met aangeefster [persoon 3] niet voor het bewijs wordt gebruikt. Zoals door de raadsman betoogd dient een dergelijke fotoconfrontatie met de grootst mogelijke behoedzaamheid te worden beoordeeld. In dit geval is voorafgaand aan het tonen van de foto van verdachte aan aangeefster [persoon 3] gezegd dat haar een foto werd getoond van haar mogelijke belager. Daarom vindt de rechtbank de herkenning onvoldoende betrouwbaar. Via het voornoemde schakelbewijs kan de aanranding van [persoon 3] echter wel bewezen worden, gelet op het door haar omschreven signalement en modus operandi, in combinatie met de locatie en het tijdstip van de aanranding.
De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen genoemd in bijlage II. bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het aanranden van meerdere vrouwen door hun billen te betasten, erin knijpen, erop te slaan en borsten te betasten in de periode van 5 oktober 2021 tot en met 15 oktober 2021 in Amsterdam.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1
in de periode van 6 oktober 2021 tot en met 15 oktober 2021 telkens te Amsterdam personen, te weten [persoon 3] (ad A) en [persoon 4] (ad B) en [persoon 1] (ad C) en [persoon 2] (ad D) en [persoon 7] (ad F) telkens door een andere feitelijkheid, heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft/is hij, verdachte
ad A) op 6 oktober 2021 die [persoon 3] op een bil geslagen
en
ad B) op 8 oktober 2021 (onverhoeds/snel) op die [persoon 4] afgelopen en met een hand over de borsten van die [persoon 4] gewreven
en
ad C) op 10 oktober 2021 achter die [persoon 1] aangelopen en een bil van die [persoon 1] aangeraakt en gekneed
en
ad D) op 13 oktober 2021 die [persoon 2] tegemoet gelopen entijdens het passeren heel dicht langs die [persoon 2] gelopen en vervolgens de billen van die [persoon 2] vastgegrepen
en
ad F) op 15 oktober 2021 een bil van die [persoon 7] vastgegrepen en in die bil van die [persoon 7] geknepen;
2
in de periode van 5 oktober 2021 tot en met 15 oktober 2021 telkens te Amsterdam, meer personen, te weten [persoon 6] (ad A) en [persoon 8] (ad B) en [persoon 9] (ad C) en [persoon 10] (ad D) telkens door een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft/is hij, verdachte
ad A) op 5 oktober 2021 die [persoon 6] op een bil geslagen
en
ad B) op 13 oktober 2021 achter die [persoon 8] aangelopen en die [persoon 8] op een bil geslagen
en
ad C) op 12 oktober 2021 naar die [persoon 9] gelopen en die [persoon 9] op een bil geslagen
en
ad D) op 13 oktober 2021 zijn, verdachte's, hand onder de rok van die [persoon 10] gedaan en die [persoon 10] onder de rok gegrepen en vervolgens een bil van die [persoon 10] aangeraakt.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Stanpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsrapport.
8.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit dus zou er geen straf moeten volgen. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat een straf gelijk aan het voorarrest moet worden opgelegd en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf zodat de bijzondere voorwaarden in het reclasseringsrapport kunnen worden opgelegd. Daarbij dient de rechtbank er bij het bepalen van de strafmaat rekening mee te houden dat verdachte een kwetsbaar persoon is. Ook dient de rechtbank te kijken naar wat in soortgelijke zaken wordt opgelegd.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in een korte periode op stelselmatige en intimiderende wijze meerdere (jonge) vrouwen belaagd. Dat heeft hij gedaan door ze onverhoeds te benaderen en veelal hard in hun billen te knijpen of erop te slaan en borsten te betasten en daarna weg te rennen. In enkele gevallen lachte verdachte nadat hij de vrouwen had aangerand. Hiermee heeft verdachte ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en eer van de aangeefsters. Aangeefster [persoon 2] heeft ter zitting bij de uitoefening van het spreekrecht treffend verwoord dat de lichamen van vrouwen geen publiek bezit zijn. Verdachte heeft zich louter laten leiden door zijn eigen (seksuele) drang, zonder zich te bekommeren om de gevolgen van zijn handelen voor deze vrouwen.
Dat de handelingen van verdachte indruk hebben gemaakt op de aangeefsters blijkt uit de verklaringen die de vrouwen hierover in hun aangiftes, vorderingen en op de zitting hebben afgelegd. Een aantal vrouwen is vlak na de belaging in huilen uitgebarsten. Uit de slachtofferverklaringen van meerdere vrouwen volgt daarnaast dat zij nog altijd last hebben van angstgevoelens, waarbij zij continu op hun hoede zijn. In sommige gevallen heeft dit er toe geleid dat de vrouwen niet meer alleen buiten durven te lopen. Bij anderen heeft het geleid tot wantrouwen naar mannen toe.
Ook heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte de vrouwen in op klaarlichte dag in de openbare ruimte heeft belaagd. De feiten vonden plaats op metrostations of daar vlakbij. Dit draagt extra bij aan het gevoel van onveiligheid, aangezien dit locaties zijn waar vrouwen op veilige wijze gebruik van moeten kunnen maken. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande een gevangenisstraf de enige passende straf.
Wat de rechtbank zorgen baart is dat verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. De rechtbank vindt het ook daarom aangewezen dat verdachte onder toezicht van de reclassering komt te staan en dat hij een voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf als stok achter de deur heeft om herhaling te voorkomen.
De rechtbank wijst hierbij op het reclasseringsrapport van het Leger des Heils van 13 januari 2022, waarin staat – kort gezegd – dat verdachte een instabiele leefsituatie heeft, dat het recidiverisico als matig/hoog wordt ingeschat en dat bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een ambulante behandeling en begeleid wonen zouden moeten worden opgelegd.
De rechtbank ziet aanleiding om af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij weegt enigszins mee dat verdachte van één feit wordt vrijgesproken maar vooral geldt dat de rechtbank heeft gekeken naar wat er in soortgelijke zaken aan straffen wordt opgelegd en daarbij tot de conclusie is gekomen dat de eis van de officier van justitie fors hoger is dan de straffen die doorgaans door rechtbanken voor dit soort zaken wordt opgelegd. Dit betekent dus niet dat de rechtbank de feiten minder ernstig vindt dan de officier van justitie, maar alleen dat de op te leggen straf past bij de straffen die normaal gesproken voor dit soort feiten worden opgelegd.
Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar onder de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd, passend en geboden.
8.4
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 4] vordert € 850,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en toekenning van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en toekenning van de schadevergoedingsmaatregel
,alsmede € 5,- aan proceskosten.
De benadeelde partij [persoon 8] vordert € 700,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en toekenning van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [persoon 9] vordert € 250,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en toekenning van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen geheel kunnen worden toegewezen met toekenning van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen moet worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vorderingen te ingewikkeld zijn om in het strafproces te behandelen en heeft om die reden verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren. In zaken als deze is het niet zonder meer evident dat immateriële schade volgt uit de aard en ernst van de normschending, zodat ook zonder onderbouwing een aantasting van de persoon kan worden aangenomen. Daarbij is de schade ook niet evident, omdat alle vier de benadeelde partijen een ander bedrag vragen.
Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek hebben de benadeelde partijen recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien zij ten gevolge van de strafbare feiten in hun persoon zijn aangetast. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat op het uitgangspunt dat de benadeelde ‘voldoende concrete gegevens moet aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld’ (Hoge Raad 9 mei 2003, NJ 2005, 168), uitzonderingen kunnen worden aanvaard in verband met de bijzondere ernst van de normschendig en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer (Hoge Raad 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519).
Naar het oordeel van de rechtbank vormt het strafbare feit dat hier aan de orde is – de aanranding – een dusdanig ernstige inbreuk op een fundamenteel recht, te weten het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke integriteit, dat dit in zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze dient te worden beschouwd.
Op grond van de door de benadeelde partijen gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding voor elke benadeelde partij naar billijkheid op € 250,- (zegge tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van voldoening.
De benadeelde partijen [persoon 4] , [persoon 2] en [persoon 8] zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen voor immateriële schadevergoeding.
In het belang van de benadeelde partijen [persoon 4] , [persoon 2] , [persoon 8] en [persoon 9] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hen, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de betaling van de proceskosten à € 5,- van benadeelde partij [persoon 2] .

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1: feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd
Feit 2: feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
acht (8) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot drie maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit en/of indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- veroordeelde zich zoals afgesproken, een werkdag na zijn huidige detentie meldt bij Reclassering Leger des Heils op het adres [adres, te plaats] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan aanwijzingen van de reclassering.
- veroordeelde zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de
behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
- veroordeelde verblijft in HVO Querido of een andere instelling voor beschermd wonen of
maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo spoedig mogelijk. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Geeft aan Reclassering Leger des Heils de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij Reclassering Leger des Heils op het adres op het adres [adres, te plaats] zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 4] toe tot een bedrag van € 250,- (tweehonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 oktober 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is haar vordering.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 4] aan de Staat € 250,- (tweehonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 oktober 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van vijf dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] toe tot een bedrag van € 250,- (tweehonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 oktober 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is haar vordering.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 5,-.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat € 250,- (tweehonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 oktober 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van vijf dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 8] toe tot een bedrag van € 250,- (tweehonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 oktober 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is haar vordering.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 8] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 8] aan de Staat € 250,- (tweehonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 oktober 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van vijf dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 9] toe tot een bedrag van € 250,- (tweehonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 oktober 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 9] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 9] aan de Staat € 250,- (tweehonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 oktober 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van vijf dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 februari 2022.
[…]
12.2
[…]