ECLI:NL:RBAMS:2022:5647

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 2059
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Sociale Verzekeringsbank tot terug- en invordering van het kindgebonden budget

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen M. Abouyahya en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de terugvordering van het kindgebonden budget. Eiser, M. Abouyahya, ontving een te hoog bedrag aan kindgebonden budget, wat door de Svb werd vastgesteld op € 2.161,98. De Svb had op 1 oktober 2021 twee besluiten genomen: het primaire besluit I, waarin werd medegedeeld dat eiser te veel had ontvangen, en het primaire besluit II, waarin de terugvordering werd aangekondigd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Svb verklaarde het bezwaar tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk en het bezwaar tegen de terugvordering ongegrond.

Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van de Svb. Tijdens de zitting op 22 augustus 2022 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de Svb zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde. De rechtbank heeft de bevoegdheid van de Svb om het kindgebonden budget terug te vorderen beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de Svb niet bevoegd is om deze terugvordering uit te voeren, omdat de uitvoering van het kindgebonden budget is opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en wetgeving die deze conclusie ondersteunen.

De rechtbank oordeelt dat de Svb niet in staat is om een zorgvuldig besluit te nemen en dat er geen rechtsgeldige bevoegdheidsoverdracht heeft plaatsgevonden van de Belastingdienst/Toeslagen aan de Svb. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, verklaart het bezwaar gegrond en herroept de primaire besluiten. Tevens wordt de Svb opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met bevoegdheden en de belangen van betrokkenen af te wegen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/2059

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2022 in de zaak tussen

M. Abouyahya, te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: [naam] , bewindvoerder),
en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Verbeek).

Procesverloop

Met een besluit van 1 oktober 2021 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiser laten weten dat door een aanpassing van het kindgebonden budget, hij een bedrag van € 2.161,98 te veel heeft ontvangen. Met een ander besluit van 1 oktober 2021 (het primaire besluit II) heeft verweerder het onverschuldigd betaalde kindgebonden budget van € 2.161,98 van eiser teruggevorderd en tevens beslist over de wijze waarop terugbetaling van dit bedrag dient plaats te vinden.
Bij besluit van 28 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar tegen de terugvordering ongegrond en tegen de invordering gegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2022.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser heeft op 14 februari 2017 kinderbijslag aangevraagd. Zijn partner en zijn [zoon] wonen op dat moment in Marokko. Met een besluit van 15 juni 2018 heeft verweerder beslist dat eiser vanaf het tweede kwartaal van 2017 kinderbijslag voor [zoon] ontvangt. Daarnaast krijgt eiser ook kindgebonden budget van de Belastingdienst. Verweerder heeft met de Belastingdienst/Toeslagen afgesproken dat verweerder de kinderbijslag en het kindgebonden budget aan eiser betaalt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het kindgebonden budget herzien. Eiser had geen recht op de alleenstaande-oudertoeslag. Door deze aanpassing heeft eiser te veel kindgebonden budget ontvangen.
2. Vervolgens heeft verweerder de onder het procesverloop beschreven besluiten genomen. De invordering wordt uitgesteld. Verweerder gaat eisers situatie opnieuw bekijken en een nieuwe beslissing nemen nadat eisers schuldsaneringsregeling is beëindigd, in oktober 2023.
Beoordeling van de rechtbank
3. Niet in geschil is dat eiser te veel kindgebonden budget heeft ontvangen. De rechtbank beoordeelt ambtshalve allereerst de bevoegdheid van verweerder tot het nemen van het besluit over de terug- en invordering van het kindgebonden budget. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 december 2021. [1] In die zaak ging het ook om de terug- en invordering van teveel betaald kindgebonden budget. Hierin heeft de rechtbank geoordeeld dat de Svb niet bevoegd is namens de Belastingdienst/Toeslagen kindgebonden budget terug en in te vorderen. Die rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen.
“5.1 Op grond van artikel 34 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi) is de uitvoering van de AKW door de wetgever opgedragen aan de Svb. Uit artikel 5, eerste lid van de Wkb, volgt verder dat de wetgever de uitvoering van de Wkb aan Belastingdienst/Toeslagen heeft opgedragen. [2] De bevoegdheid van de Belastingdienst/Toeslagen tot terug- en invordering van het kindgebonden budget vloeit voort uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
5.2
In een ‘Convenant tussen Sociale Verzekeringsbank & Belastingdienst betreffende de uitvoering van de Wet kindgebonden budget (voorheen kindertoeslag)’, gedateerd 31 oktober 2007, staat onder meer vermeld:
‘[…]
Hebben de Belastingdienst en de SVB de volgende afspraken gemaakt ten bate van de uitvoering van de Wet op het kindgebonden budget;
• De SVB informeert de Belastingdienst over het recht op kinderbijslag dan wel of er sprake is van een situatie waarin recht op kinderbijslag zou hebben bestaan indien de artikelen 7, tweede lid en artikel 7a (Algemene Kinderbijslagwet) niet van toepassing zouden zijn;
• De Belastingdienst informeert de SVB over het recht op kindgebonden budget voor de toepassing van Verordening EEG 1408/71;
• De SVB informeert de buitenlandse verbindingsorganen over Nederlandse rechten op gezinsbijslagen;
• De SVB voert betalingen van gezinsbijslagen uit aan ‘buitenlandgevallen’ alsmede terugvorderingen van teveel betaalde gezinsbijslag in deze gevallen;
[…]’
5.3
Zoals in 5.1 staat, is op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wet op het kindgebonden budget de Belastingdienst/Toeslagen belast met de uitvoering van deze wet. Met het convenant hebben de betrokken partijen afspraken gemaakt over de uitvoering van het kindgebonden budget. Hieraan ligt onder meer ten grondslag dat, om in aanmerking te komen voor kindgebonden budget, er voor het kind ook recht moet bestaan op kinderbijslag. Bovendien sluit (de uitvoering van) het kindgebonden budget volgens partijen bij het convenant beter aan op de systematiek van de AKW dan op het kindbegrip in de Awir. Op schriftelijke vragen van de rechtbank is namens verweerder geantwoord dat met het convenant geen sprake is van delegatie of mandaat van de bevoegdheid om de kindgebonden budget terug- dan wel in te vorderen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het convenant moet worden opgevat als een machtiging van de Svb door de Belastingdienst/Toeslagen om over te gaan tot het incasseren van onverschuldigd betaald kindgebonden budget. Verweerder heeft er bovendien op gewezen dat in de memorie van toelichting bij de Wkb (Kamerstukken II, 30 912, nr. 3) staat dat de Svb ten aanzien van betrokken die in het buitenland wonen, dan wel in Nederland wonen en in het buitenland werken, zorg zal dragen voor de dienstverlening, uitbetaling, het toezicht en het terugvorderen van ten onrechte uitbetaalde kindertoeslag. Verweerder heeft ook gewezen op artikel 20 van de AKW waarin gesproken wordt van gezinsbijslag, waaronder ook het kindgebonden budget wordt gerekend.
5.4
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan een hem geattribueerde bevoegdheid delegeren, mits de bevoegdheid daartoe bij wettelijke voorschrift is gegeven. Verder is het mogelijk dat een bestuursorgaan een bevoegdheid via een mandaat door een ander bestuursorgaan laat uitoefenen. Daargelaten dat niet in geschil is dat het convenant een intern document is dat niet gepubliceerd is of anderszins voor derden kenbaar is, staat vast dat van delegatie of mandaat ook volgens verweerder zelf in dit geval geen sprake is. Ook als verweerder gevolgd zou worden in zijn standpunt dat het convenant als machtiging moet worden opgevat, leidt dit niet tot het oordeel dat de bevoegdheid om op grond van de Wkb verstrekte gelden terug en in te vorderen, daarmee bij verweerder is komen te liggen. Een machtiging is in de Awb geen figuur waarmee een bestuursorgaan een bevoegdheid aan een ander bestuursorgaan kan toedelen of overdragen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat met betrekking tot de terug- en invordering van het kindgebonden budget in dit geval geen sprake is van een rechtsgeldige bevoegdheidsoverdracht door de Belastingdienst/Toeslagen aan verweerder, dan wel van een geldige bevoegdheidsuitoefening door verweerder namens de Belastingdienst/Toeslagen.
Het door de SVB en de Belastingdienst/Toeslagen gesloten convenant bewerkstelligt geen bevoegdheidsoverdracht.”
4. De rechtbank neemt deze overwegingen over en maakt die tot de hare. Uit het voorgaande volgt dat de bevoegdheid voor de Svb om over te gaan tot terug- en invordering van het kindgebonden budget, ontbreekt.
5. De rechtbank overweegt daarnaast als volgt. Deze zaak illustreert dat de Svb als onbevoegde instantie niet in staat is om een zorgvuldig besluit te nemen. De rechtbank wijst daarbij op het volgende. Zoals de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in haar uitspraak van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:838, rechtsoverweging 4.3, is volgens de in de uitspraak van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536, gehanteerde uitleg van artikel 26 van de Awir hierin niet imperatief voorgeschreven dat de Belastingdienst/Toeslagen het gehele bedrag van de belanghebbende moet terugvorderen. De bepaling biedt de Belastingdienst/Toeslagen dus discretionaire ruimte bij de vaststelling van het bedrag dat wordt teruggevorderd. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering
kan afzien of het terug te vorderen bedrag kan matigen. Het is bij een terugvorderingsbesluit aan het bestuursorgaan om de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af te wegen. Het bestuursorgaan kan onder bijzondere omstandigheden van terugvordering afzien of het terug te vorderen bedrag matigen. Op grond van artikel 13b, tweede lid, Awir mogen de nadelige gevolgen van het terugvorderingsbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
6. In het bestreden besluit staat dat het kindgebonden budget waar eiser geen recht op heeft € 2161,98 bedraagt. Omdat eiser te veel kindgebonden budget heeft gekregen, moet hij dit terugbetalen. Hiervan kan alleen worden afgeweken in zeer bijzondere omstandigheden. Daar is geen sprake van, aldus de Svb. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat de Svb dezelfde “bijzondere omstandigheden” toets heeft gehanteerd als in artikel 26 van de Awir. Eveneens is niet getoetst aan artikel 13b, tweede lid, Awir, terwijl dit wel moet bij de terugvordering van het kindgebonden budget.
Daarnaast heeft de bewindvoerder van eiser namens eiser het volgende aangevoerd. Eiser zit al in een schuldenregeling, waaraan de Belastingdienst deelneemt. Bij de Belastingdienst is door de bewindvoerder gevraagd om een overzicht van de schulden van eiser. De schuld van € 2.161,98 aan de Belastingdienst/Toeslagen is door toedoen van de Belastingdienst/
Toeslagen niet meegenomen in de minnelijke regeling van de schuldsanering bij de gemeente Amsterdam. Terwijl deze schuld wel bekend was bij de Belastingdienst/Toeslagen. Dit heeft grote gevolgen voor eiser. De problematische schuldensituatie van eiser en zijn partner zal door deze fout van de Belastingdienst blijven voortbestaan nadat zij de lopende sanering met succes hebben afgerond. De Svb heeft aangegeven hier geen inzicht in te hebben nu deze gegevens enkel bekend zijn bij de Belastingdienst/Toeslagen. Nu de Svb hier geen inzicht in heeft, beschikt zij naar het oordeel van de rechtbank over onvoldoende informatie om te beoordelen of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 26 van de Awir.
Eiser voert tot slot aan dat het hem niet te verwijten valt dat hij te veel kindgebonden budget uitgekeerd heeft gekregen. Hij had alle informatie tijdig doorgegeven aan de Svb. De rechtbank oordeelt dat hoewel de Svb ingaat op de verwijtbaarheid van eiser, dit niet is gebeurd in het kader van de belangenafweging in de zin van artikel 26 van de Awir en de evenredigheidstoets in het licht van artikel 13b, tweede lid, Awir.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook vernietigen, het bezwaar gegrond verklaren en de primaire besluiten herroepen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat de Svb aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding, nu geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de primaire besluiten I en II;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Koning, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 september 2022.
griffie
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en Wet op het kindgebonden budget (Wkb).