5.2.4Bewijs voor mensenhandel ten aanzien van sub 4, 6 en 9
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte in zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel onder sub 4, 6 en 9 in de periode van 1 januari 2016 tot en met 27 september 2016. De rechtbank zal hieronder toelichten hoe zij tot deze beslissingen is gekomen.
Overweging vooraf over de toon van verdachte richting [slachtoffer 2]
Naast de berichten in het dossier waarbij verdachte liefkozend taalgebruik richting [slachtoffer 2] gebruikt, zijn er ook meerdere afgeluisterde telefoongesprekken in het dossier waar verdachte een andere toon richting haar aanslaat. Voor de duiding van het taalgebruik van verdachte richting [slachtoffer 2] in de afgeluisterde telefoongesprekken, gaat de rechtbank – anders dan de raadsman – uit van een beledigende en dreigende aard en strekking in de gesprekken. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de overige bewijsmiddelen in het dossier, in onderling verband en samenhang bezien, en komt tot de conclusie dat hier niet slechts sprake was van lomp gedrag, zoals door de raadsman aangevoerd. Dat [slachtoffer 2] in sommige gevallen ook tegengas gaf, doet niet af aan de beledigende en dreigende aard en strekking van de woorden van verdachte. De rechtbank ziet de rol van verdachte dan ook als die van exploitant en profiteur die ook dwingt of beweegt tot afdracht van de opbrengst van seksuele dienstverlening.
Zoals reeds in het juridisch kader besproken, is voor een bewezenverklaring van sub 4 vereist dat verdachte een handeling heeft verricht, met gebruik van de onder sub 1 genoemde dwangmiddelen. De rechtbank vindt bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft bewogen tot het (blijven) werken in de prostitutie, met gebruik van verschillende dwangmiddelen, te weten:
misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, dwang en dreiging met geweld.
De verschillende dwangmiddelen zijn in samenhang door verdachte ingezet en vloeien in elkaar over. Ze passen bij de zogenoemde loverboymethode, die wordt gebruikt bij uitbuiting van prostituees. Verdachte heeft [slachtoffer 2] geïnstrueerd over wanneer en de wijze waarop zij haar prostitutiewerk moest verrichten. Dat [slachtoffer 2] aan deze instructies gehoor gaf en (een deel van) de verdiensten aan verdachte afstond, is (mede) het gevolg geweest van de misleiding, het overwicht van verdachte, de dwang en de dreigementen van zijn kant.
Misleiding en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
Uit de verklaring van verdachte volgt dat op het moment dat hij een relatie met [slachtoffer 2] aanging, hij ook een relatie met [slachtoffer 1] had. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 1] zijn eerste en grote liefde was. Verdachte had plannen om met [slachtoffer 1] te trouwen en dat is uiteindelijk (na de periode waar de tenlastelegging op ziet) ook gebeurd. Uit deze verklaring van verdachte blijkt op zichzelf al dat de relaties niet vergelijkbaar met elkaar waren en dit volgt ook nog eens uit de overige onderzoeksbevindingen in het dossier. Niet is gebleken dat verdachte enige vorm van dwang uitoefende op [slachtoffer 1] . Zij hoefde geen verantwoording aan hem af te leggen. Ook is niet waargenomen dat verdachte richting die [slachtoffer 1] grof, dreigend en denigrerend taalgebruik gebruikte. Dat is anders richting [slachtoffer 2] . De wisselende verklaringen van verdachte over de aard van zijn relatie met [slachtoffer 2] vallen bovendien moeilijk te rijmen met de door verdachte gestelde oprechte gevoelens voor haar. Dat [slachtoffer 2] wel oprechte gevoelens had voor verdachte blijkt uit haar verklaringen. Verdachte wist ook dat [slachtoffer 2] oprechte gevoelens voor hem had. Dit blijkt uit de vele gesprekken in het dossier, maar ook uit de verklaring van verdachte op zitting, dat hij het idee had dat [slachtoffer 2] dacht dat hij met haar verder zou gaan en het feit dat verdachte zelfs een rol in het leven van het zoontje uit een eerdere relatie van [slachtoffer 2] kreeg.
De relatie met [slachtoffer 2] kan gelet op het voorgaande niet anders worden gezien dan als een door verdachte ingezet middel (misleiding) om te profiteren van haar prostitutiewerkzaamheden. Verdachte deed alsof hij verliefd op haar was, spiegelde haar een gezamenlijke toekomst voor en maakte haar emotioneel afhankelijk van hem met als doel om haar uit te buiten. Deze afhankelijkheid maakte dat verdachte een emotioneel en financieel overwicht had op [slachtoffer 2] , waardoor zij niet langer de positie had van een mondige prostituee in Nederland. Door het inzetten van deze middelen werd [slachtoffer 2] op verschillende manieren beperkt. Zij mocht niet vrijelijk over haar eigen financiële middelen beschikken. Als zij haar telefoonrekening moest betalen vroeg zij verdachte dit te doen. Zij vroeg verdachte geld aan haar moeder te geven en vroeg hem of zij de huur kon/mocht betalen. Daarnaast betaalde [slachtoffer 2] ook kosten voor verdachte. Zo laat verdachte op enig moment aan [slachtoffer 2] weten dat zij moet betalen voor door hem bestelde auto-onderdelen, ondanks dat zij het geld wilde besteden aan haar familie in Bulgarije. Ook heeft [slachtoffer 2] blijkbaar toestemming van verdachte nodig spullen als een telefoonhoes of een krultang te kopen. Uit tapgesprekken wordt verder duidelijk dat verdachte de vliegtickets voor een vakantie naar Bulgarije heeft geboekt voor [slachtoffer 2] en dat verdachte de vakantiedagen bepaalde. Het is duidelijk dat verdachte bepaalde wanneer en waaraan [slachtoffer 2] haar geld mocht uitgeven en hoe zij haar tijd indeelde.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat verdachte [slachtoffer 2] (op dwingende wijze) instructies heeft gegeven op het gebied van (onder meer) haar werktijden, werkomstandigheden, verdiensten, vrije dagen en telefoongebruik.
[slachtoffer 2] gebruikte een zogenaamde één op één telefoonlijn met verdachte. Uit de inhoud van de telefoongesprekken over deze lijn volgt dat dit een werktelefoon was. Dit volgt ook uit een gesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , waarin verdachte praat over de werktelefoon van [slachtoffer 2] . Via deze lijn werd [slachtoffer 2] gecontroleerd door verdachte. Zo zegt verdachte tegen [slachtoffer 2] dat zij hem moet bellen en dat zij verslag moet afleggen:
Verdachte: Zomaar een belletje geven?
[slachtoffer 2] : Pfff. Waarom moet ik je bellen? Je weet toch waar wij zijn. En wanneer.
Verdachte: Ik snap niet waarom jij zo Oost-Indisch doof doet. Je weet toch dat je mij moet bellen.
[slachtoffer 2] : Waarvoor moet ik je bellen, als wij elkaar maar een woord zeggen?
Verdachte: En wat dan? Als ik niet alleen ben. Hoeveel woorden wil je dat ik je zeg?
[slachtoffer 2] : Bel jij maar wanneer je kunt. Waarom moet ik je alleen verslag afleggen?
Verdachte: Je gaat mij afleggen, ja! Hoezo ga je mij niet afleggen? Je gaat mij wel verslag afleggen, uiteraard.
[slachtoffer 2] : Er is niets anders wat ik kan doen. En ik ga niet ergens anders naartoe.
Verdachte: Is goed. Ik zeg je dat je mij gaat bellen en dat je mij verslag gaat afleggen. Doe niet zo Oost-Indisch doof. Tot nu toe heb je mij gebeld. Nu heb je opeens besloten om mij niet te bellen en jezelf als een heel gevoelige persoon voor te doen. Ik snap niet eens waarom je je zo gevoelig voordoet.
[slachtoffer 2] : Ik doe dat niet.
Verdachte: Waarom bel je mij dan niet? Als je dat niet doet?
[slachtoffer 2] : Omdat ik telkens hetzelfde beu ben.
Verdachte: Je weet heel goed dat ik je heb gezegd dat als je begint, moet jij mij bellen. Jij moet mij een belletje geven en mij moet vertellen. Zelfs als jij daar bent, moet jij mij weer bellen en vertellen.
[slachtoffer 2] : Ja.
Verdachte: Waarom doe je zo belangrijk. ‘Ik ga je geen verslag afleggen!’ Hoezo ga je mij geen verslag afleggen? Het gaat niet om het verslag, maar omdat ik wil weten dat alles in orde is.
[slachtoffer 2] : Ik ga je toch bellen, als er wat is.
Verdachte: Ik zeg je dat jij mij moet bellen.
[slachtoffer 2] : Is goed.
[slachtoffer 2] gaf telefonisch ook haar verdiensten door aan verdachte. Dit deed zij door hem
na haar werk een sms te sturen met sterretjes. Het is de politie uit een eerder onderzoek naar mensenhandel bekend dat dergelijke berichten betrekking hebben op de (dag-) verdiensten van de prostituee. Dit komt ook overeen met de verklaring van getuige [getuige 3] . Zij heeft verklaard dat zij voor medeverdachte [medeverdachte 1] in de prostitutie heeft gewerkt en telkens na haar werk een sms naar hem moest sturen met het door haar verdiende geld. In dit kader is verder nog van belang dat twee andere prostituees in dit dossier, slachtoffers van uitbuiting door [medeverdachte 1] , vergelijkbare sms’jes stuurden naar [medeverdachte 1] . Gelet op het voorgaande, gelooft de rechtbank niet dat de sterretjes kusjes betekenden, zoals verdachte en [slachtoffer 2] hebben verklaard. Daarbij speelt ook mee dat het aantal sterretjes in de sms’jes van [slachtoffer 2] wisselend waren en de sms’jes bovendien telkens onbeantwoord bleven door verdachte. De berichten van [slachtoffer 2] met sterretjes en andere leestekens kunnen dan ook niet anders worden geduid dan het afleggen van verantwoording aan verdachte van haar inkomsten uit haar prostitutiewerkzaamheden.
Verdachte is ook bepalend gebleken voor de invulling van het prostitutiewerk van
[slachtoffer 2] . Dit leidt de rechtbank – onder meer – af uit een gesprek op 10 augustus 2016, waarin [slachtoffer 2] aan verdachte laat blijken dat zij zich zorgen maakt over een zwangerschap. Verdachte reageert daarop met de woorden: “
(…) doe toch een rubbertje om, doe toch een rubbertje om, je leert het nooit.”. Ook de opmerking van verdachte in een gesprek op 7 augustus 2016: “
je werk is dat zij klaarkomen, niet dat jij klaarkomt”, laat zien dat verdachte aan [slachtoffer 2] voorschreef hoe zij haar werk moest doen. Daarbij merkt de rechtbank op dat [slachtoffer 2] op dat moment al een tijd in de prostitutie werkzaam was, zodat niet kan worden gezegd dat zijn opmerkingen moeten worden geplaatst in de liefdesrelatie, zoals verdachte op de zitting heeft gesuggereerd.
Uit een gesprek van 28 juli 2016 volgt dat verdachte bepaalde wanneer [slachtoffer 2] vrij mocht nemen. [slachtoffer 2] zegt in dit gesprek tegen verdachte dat zij een vrije dag wil. Verdachte antwoordt: “
Als vrijdag en zaterdag voorbij zijn…”. Op 18 augustus 2016 stuurde verdachte vervolgens de volgende sms naar haar: “
Betaal je kamer tot 15 september. Ik zal morgen de ticket wijzigen. Op de 15de ga je...” Dat verdachte ging over de vrije dagen van
[slachtoffer 2] , blijkt ook uit een van de gesprekken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op 20 september 2016. Zij bespreken dan wanneer ‘de vrouwen’, onder wie [slachtoffer 2] , van Nederland naar Bulgarije kunnen gaan.
Op 20 september 2016 hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] ook een gesprek over het controleren van de telefoon van [slachtoffer 2] (op het gebruik van Instagram). Uit dit gesprek volgt dat verdachte bepalend was voor wat [slachtoffer 2] met haar telefoon deed en dat er serieuze consequenties voor haar waren als haar telefoongebruik hem niet beviel:
(…) Ik zei: Jij bent toch zo bijdehand. Wat heb je daar te zoeken? Heb je soms Instagram? Nee, nee. Vroeger wel, maar nu niet. Verdomme. Ik zei: Laat me nou niet het toestel pakken, dan kom ik er meteen achter. Ze had pas Instagram gevonden. Ze zei, ze zei: Die heb ik pas actief gemaakt, een paar dagen geleden. Ik had er twee. Eentje heb ik weggedaan, maar je kan niks wissen, op Instagram. (ntv) Ik zei: Doe niet alsof je achterlijk bent. Ik weet dat je me wilt pakken. Laat me er niet over beginnen. Ik weet zoveel en ik zeg er niks van. Zij: Nee. Ik zei: Als ik nu de telefoon pak, sla ik hem vast en zeker stuk op je hoofd. Zij: Nee hoor, nee hoor. Kijk maar.
De gesprekken voeren zij in de auto die in het bezit was van verdachte, een plek waar zij zich kennelijk onbespied waanden en het gesprek duidelijk over hun handelswaar - de vrouwen - gaat en hoe zij met hen omgaan. In andere gesprekken van die dag hebben verdachte en
medeverdachte [medeverdachte 1] het over ‘hun’ vrouwen, andere mannen die zij aanduiden als pooiers, waarbij verdachte zichzelf ook neerzet als pooier. Zo zegt verdachte in het OVC-gesprek van 26 september 2016 het volgende:
(…) Die ouwe zei... (lacht) in... in Plovdiv, nee zei ik, ik kom uit Sliven. Ben je pooier? Wie is er nou pooier? Ik? Nee hoor.... Hij: ik ken er eentje, [bijnaam] (vermoedelijk een bijnaam, letterlijk: De Berk), die woont daar... echt, vroeg ik... weetje wat, zei ik: ja, ik ben pooier.
Ja, dat zei ik (lacht) (ntv) (lacht) wat vraag je me nou, of ik pooier ben? Oké, ik ben pooier.
Nou en? Hij: Nou, niks, ik heb een casino.
Dat het hier om grootspraak van een toen nog onbezonnen jonge man zou gaan, zoals verdachte zichzelf op de zitting heeft geportretteerd, ziet de rechtbank niet.
Beeldend voor de controlerende en bepalende rol van verdachte waar het de werkzaamheden van [slachtoffer 2] betreft is het telefoongesprek van 1 augustus 2016 tussen verdachte en [slachtoffer 2] , dat door de tolk Bulgaars als volgende is samengevat:
[naam 1] zegt dat ze [verdachte] twee of drie uur geleden heeft gebeld: [verdachte] heeft de telefoon niet horen overgaan. [verdachte] vroeg zich af waarom [naam 1] niet belde. [verdachte] zegt: “Ik schrijf op iedere deur... als je wakker wordt.... ik moet m'n liefje bellen... op de deur, op de wastafel, op de spiegel, op de kast, overal.” [naam 1] moet erom lachen. [naam 1] zegt: “Ik heb vandaag vrij.” Hierop antwoordt [verdachte] : “Dat weet ik, waarom zeg je dat nou? Zo dom ben ik niet. Ik kan dingen twee dagen onthouden. Wat denk je, dat ik het vergeten ben? Ik onthoud alles wat met jou te maken heeft.”
Ook sprak verdachte tegen [slachtoffer 2] op boze en agressieve wijze en bedreigde haar tijdens meerdere gesprekken met geweld, zoals in het telefoongesprek van 12 augustus 2016:
Verdachte: Zo mag je je niet gedragen. Anders sla ik je tanden uit je mond. Als je komt. Zo. Dan moet je ze één voor één oprapen, en daarna een kunstgebit. Of van goud.
[slachtoffer 2] : Hoeft niet, hoor.
Verdachte: Wat?
[slachtoffer 2] : Hoeft niet hoor, zei ik.
Verdachte: Oké, dan steek ik een paal in je kont, maar dan eentje met noesten opdat het zeer doet. Een paal met noesten.
Ook in een sms’je van 2 augustus 2016 bedreigt verdachte [slachtoffer 2] met geweld. Dit maal met een oorveeg:
“He, moet je een oorveeg? Ik doe geen vriendendiensten voor je, ik ben met jou, jij bent bij mij”
Tot slot is ten aanzien van sub 6 een oogmerk van uitbuiting vereist, terwijl voor de sub 4 en sub 9 uitbuiting moet kunnen worden verondersteld.
Zoals hiervoor is overwogen, kan worden vastgesteld dat verdachte door de voornoemde middelen [slachtoffer 2] doelbewust heeft bewogen tot prostitutiewerkzaamheden en tot het afstaan van haar prostitutieverdiensten. Hieruit volgt niet alleen dat sprake was van uitbuiting, maar ook dat verdachte dit met zijn handelen beoogde. Het enkele feit dat [slachtoffer 2] telkens heeft verklaard dat zij zelf in de prostitutie wilde werken om geld te kunnen verdienen, doet aan het bewezenverklaarde niets af, nu [slachtoffer 2] dusdanig door verdachte werd misleid dat dit tot gevolg had dat zij van hem afhankelijk was.
Sub 9: het bewegen tot afdracht van de opbrengst uit prostitutiewerkzaamheden
Om tot een veroordeling van sub 9 te komen, moet vast komen te staan dat [slachtoffer 2] de opbrengst van haar prostitutiewerkzaamheden heeft afgegeven aan verdachte met gebruik van de voornoemde middelen.
Zoals hiervoor besproken, liet [slachtoffer 2] per sms aan verdachte weten wat haar dagelijkse verdiensten waren. Daaruit volgt al dat verdachte nauwkeurig bijhield wat [slachtoffer 2] per dag verdiende. Daarbij komt dat [slachtoffer 2] op 12 augustus 2016 tegen verdachte zegt geld aan hem te geven, want “
het is toch van jou”. Verdachte zegt dan “
En zeg dat nou niet door de telefoon.” De opmerking van [slachtoffer 2] duidt erop dat haar verdiensten, althans een groot deel daarvan, naar verdachte gaat. Dat verdachte niet wil dat daar openlijk over wordt gesproken, ondersteunt dit. Verdachte wil kennelijk verhullen dat [slachtoffer 2] haar geld aan hem afstaat. Verdachte zegt in het gesprek overigens ook dat iemand langs komt, waaruit blijkt daadwerkelijk geld wordt afgestaan door [slachtoffer 2] . Het verhullen van het afstaan van geld door [slachtoffer 2] aan verdachte komt daarnaast naar voren in meerdere gesprekken over ‘bagage’. De politie heeft aan de hand van onderzoeksbevindingen geanalyseerd dat ‘bagage’ staat voor geld. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
Voor de (eveneens ten laste gelegde) sub 6 is voldoende dat vast komt te staan dat verdachte voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 2] . Uit het voorgaande dat reeds onder de bespreking van sub 9 is overwogen, volgt dat verdachte voordeel heeft getrokken uit het prostitutiewerk van [slachtoffer 2] .
De officier van justitie heeft bij de vaststelling van de pleegperiode gekeken naar het moment waarop [slachtoffer 2] in Nederland als prostituee ging werken. De rechtbank ziet echter onvoldoende bewijs voor de conclusie dat verdachte in juni 2015 al contact had met [slachtoffer 2] . Uit enkele tapgesprekken zou kunnen worden opgemaakt dat verdachte en [slachtoffer 2] sinds eind 2015 contact hebben. Het gaat dan niet om gesprekken tussen verdachte en [slachtoffer 2] , maar over een enkel gesprek waarin door anderen vermoedelijk over hen wordt gesproken of waarin [slachtoffer 2] het vermoedelijk over verdachte heeft. Uit wat wordt besproken, kunnen niet direct mensenhandel-activiteiten door verdachte worden afgeleid.
De rechtbank ziet in het dossier aanwijzingen dat de relatie tussen verdachte en [slachtoffer 2] al eind december 2015 gaande was. Verdachte en [slachtoffer 2] hebben echter verklaard dat zij elkaar in Bulgarije hebben leren kennen rond het voorjaar van 2016. De Bulgaarse politie heeft verdachte op 26 april 2016 gezien in een auto met het zoontje van [slachtoffer 2] . De rechtbank gaat er vanuit dat in ieder geval op dat moment al enige tijd sprake was van een relatie tussen verdachte en [slachtoffer 2] . De rechtbank neemt daarom als begindatum van de pleegperiode
1 januari 2016. Hierbij is van belang dat mensenhandel een delict is, dat zich in verschillende fases voordoet en in dit geval maakt ook het opbouwen van een relatie, met als doel de uitbuiting van het slachtoffer, daarvan onderdeel uit. Dat het concrete bewijs voor bemoeienissen van verdachte met de prostitutiewerkzaamheden en verdiensten van [slachtoffer 2] ziet op een wat latere periode maakt dus niet dat de te bewijzen pleegperiode tot die latere periode moet worden beperkt.
Onvoldoende bewijs voor enkele gedragingen
Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte [slachtoffer 2] onder druk heeft gezet dan wel heeft aangezet om in de prostitutie te (blijven) werken, terwijl zij fysieke klachten had, ziek of vermoeid was of om meer geld te verdienen met haar prostitutiewerkzaamheden. Evenmin bevat het dossier (voldoende) bewijs dat verdachte [slachtoffer 2] ertoe heeft aangezet in de prostitutie te (blijven) werken, dat hij haar zeven dagen per week heeft laten werken en dat hij haar naar een andere kamerverhuurder heeft laten gaan om extra prostitutiewerkzaamheden te verrichten. Dat hij er zorg voor heeft gedragen dat [slachtoffer 2] werd weggebracht naar of opgehaald na afloop van de prostitutiewerkzaamheden kan ook niet worden bewezen. Van deze onderdelen in de tenlastelegging zal verdachte daarom worden vrijgesproken.