ECLI:NL:RBAMS:2022:8266

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
AMS 22/3530
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om vergoeding van extra uren voor rechtsbijstand in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 14 december 2022, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser, een advocaat, had een aanvraag ingediend voor vergoeding van extra uren die hij had besteed aan de rechtsbijstand van zijn cliënt in een strafrechtelijke procedure. De aanvraag was eerder door het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand afgewezen, omdat verweerder van mening was dat de werkzaamheden niet noodzakelijk waren voor deugdelijke rechtsbijstand en dat er geen bijzondere rechtsvragen waren die extra tijd rechtvaardigden. Eiser betwistte deze afwijzing en voerde aan dat de zaak feitelijk complex was en dat hij zijn uren doelmatig had besteed. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte had nagelaten te beoordelen in hoeverre de werkzaamheden van eiser noodzakelijk waren voor deugdelijke rechtsbijstand. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak van de rechtbank in acht moet worden genomen. Tevens werd verweerder opgedragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 22/3530

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. G. van Dort).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om vergoeding van extra uren voor de toevoeging met kenmerk [nummer] afgewezen.
Bij besluit van 14 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2022. Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Aanvraag
1. Eiser is werkzaam als advocaat en staat [client] bij in een strafrechtelijke procedure. Hiertoe heeft eiser een toevoeging aangevraagd, die is verleend onder kenmerk [nummer] . Op 9 februari 2022 heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend om extra uren aan de zaak te mogen besteden.
Besluitvorming
2. Verweerder heeft met het primaire besluit, gehandhaafd met het bestreden besluit, toestemming geweigerd om meer dan 24 uren aan de zaak te mogen besteden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de geschetste feiten en omstandigheden geen aanleiding geven voor de conclusie dat sprake is van bijzondere rechtsvragen met de behartiging waarvan veel meer tijd dan gemiddeld gemoeid is of van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex.
Beroepsgronden eiser
3. Eiser voert aan dat alle factoren bij elkaar maken dat de zaak feitelijk complex is, waardoor een toekenning van extra uren gerechtvaardigd is. Daarnaast voert eiser aan dat niet gezegd kan worden dat hij zijn uren in de zaak niet doelmatig heeft besteed. Volgens eiser is het aan verweerder om uit te leggen waarom de uren niet doelmatig zouden zijn besteed. Verder heeft verweerder volgens eiser in het bestreden besluit ten onrechte een aantal in het bezwaarschrift genoemde factoren onbenoemd gelaten. Eiser voert tot slot aan dat hij dusdanig veel uren aan de zaak heeft besteed, dat de afwijzing van zijn aanvraag onevenredig is.
Oordeel van de rechtbank
4.1
De rechtbank overweegt als volgt. Om te bepalen of toestemming moet worden verleend voor het besteden van extra uren aan een zaak, moet verweerder aan de hand van de feitelijke en/of juridische complexiteit van een zaak beoordelen of de rechtsbijstand doelmatig is verleend. Bij beantwoording van de vraag of er sprake is van juridische en/of feitelijke complexiteit, kijkt verweerder naar de werkinstructies waarin de werkwijze over het toekennen van extra uren is vermeld. Van belang acht de rechtbank in dit kader dat dit beleid volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) niet onredelijk is. [1]
4.2
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de geschetste feiten en omstandigheden geen aanleiding geven voor de conclusie dat sprake is van bijzondere rechtsvragen waarmee meer tijd dan gemiddeld gemoeid is of dat sprake is van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex. Zo is geen sprake van een omvangrijk dossier, de strafbare feiten waarvoor eisers cliënt wordt verdacht zijn in zijn algemeenheid niet juridisch of feitelijk complex en de werkzaamheden met betrekking tot de voorlopige hechtenis en het bijwonen van de daarmee gepaard gaande raadkamer en pro-formazittingen zijn niet uitzonderlijk van aard.
4.3
Vervolgens is de vraag of zich bijzondere omstandigheden voordoen in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die maken dat het handelen in overeenstemming met het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen, zodat verweerder had moeten afwijken van zijn beleid. Om die vraag te beantwoorden moet verweerder op grond van de uitspraak van de Afdeling van 9 november 2022 [2] ook beoordelen in hoeverre de werkzaamheden van eiser noodzakelijk zijn voor deugdelijke rechtsbijstand. Zonder een dergelijke beoordeling kan verweerder niet volharden in de afwijzing van het verzoek om vergoeding van extra uren.
4.4
Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder zich op het standpunt gesteld dat voornoemde Afdelingsuitspraak ten tijde van het bestreden besluit nog niet gewezen was en dat verweerder daar daarom geen rekening mee heeft kunnen houden. Dat standpunt wordt door de rechtbank niet gevolgd, omdat de Afdeling met haar uitspraak uitleg heeft gegeven aan regels die ten tijde van het bestreden besluit wel al golden. Dat verweerder nooit heeft beoordeeld in hoeverre de werkzaamheden die in de extra uren zijn verricht noodzakelijk zijn voor deugdelijke rechtsbijstand, en de Afdeling dat steeds heeft gehonoreerd, doet aan het voorgaande niet af. De op zitting gegeven toelichting dat het besluit niet onevenredig is omdat het forfait in deze zaak is overschreden met 23 uur en niet met 76 uur zoals in de Afdelingsuitspraak, wordt niet gevolgd. Ook in het geval van een overschrijding van het forfait met 23 uur is verweerder gehouden om – in het kader van het beroep op de evenredigheid – te beoordelen of de uren doelmatig zijn besteed. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dat ten onrechte niet heeft beoordeeld, wat een motiveringsgebrek oplevert in verweerders besluitvorming.
5. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het motiveringsbeginsel zoals neergelegd in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder een beoordeling moet maken zoals hiervoor is beschreven. De rechtbank zal verweerder opdragen binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
7. Aangezien niet is gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en kosten hiervoor volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [3] overigens ook redelijkerwijs niet gemaakt hoeven te worden, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het verzenden van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak; en,
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser dient te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van mr. V.E.A. Naaijkens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022.
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2905.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2780.