ECLI:NL:RBAMS:2022:8281

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
13/997013-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en witwassen met betrekking tot invoer van verdovende middelen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1999, die wordt beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en witwassen. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de ING-bank op 22 oktober 2018, die verdachte en zijn medeverdachten in verband bracht met het witwassen van geld via verschillende bankrekeningen. De politie startte een onderzoek dat leidde tot de ontdekking van een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van verdovende middelen, waaronder hennep en heroïne. Tijdens de rechtszittingen, die plaatsvonden tussen september 2021 en juli 2022, werden verschillende getuigen gehoord en bewijsstukken gepresenteerd, waaronder afgeluisterde gesprekken en doorzoekingen van woningen en kantoren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet fysiek betrokken was bij de invoer van de verdovende middelen, maar dat zijn rol in de organisatie en zijn financiële transacties voldoende bewijs vormden voor deelname aan de criminele organisatie en het witwassen van geld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele ten laste gelegde feiten, maar vond hem schuldig aan de deelname aan de criminele organisatie en het witwassen van geldbedragen die afkomstig waren uit misdrijven. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met inachtneming van de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997013-19
Datum uitspraak: 8 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1999 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , verblijvende op het adres [adres 2] .

1.Inleiding

Op 22 oktober 2018 heeft de ING-bank aangifte gedaan van witwassen. De ING had geconstateerd dat er op vijf rekeningen in een korte periode veel contante stortingen werden verricht, waarna er betalingen naar buitenlandse bankrekeningen werden gedaan. Naar aanleiding van deze aangifte is de politie een onderzoek gestart. Hieruit is naar voren gekomen dat de bedrijven op wier rekeningen geld werd gestort, werden gebruikt voor transporten van verdovende middelen. De politie heeft bij haar onderzoek verdachte en zijn medeverdachten in beeld gekregen. Zij heeft gesprekken afgeluisterd, doorzoekingen verricht en onderzoek gedaan naar de diverse bedrijven. Het Openbaar Ministerie beschuldigt verdachte en zijn medeverdachten ervan dat zij een criminele (drugs)organisatie vormden. Verdachte wordt verder verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het tezamen en in vereniging met anderen invoeren van verdovende middelen, witwassen en het overtreden van de Wet wapens en munitie.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 september 2021 (pro forma), 26, 27 en 28 oktober 2021, 9 november 2021 (inhoudelijke behandeling), 1 februari 2022 (regie), 1 april 2022 (regie), 11 (vervolg inhoudelijke behandeling), 12 (requisitoir) en 13 mei 2022 (pleidooi, re- en dupliek en laatste woord van de verdachte) en 8 juli 2022 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van het requisitoir en de vordering van de officieren van justitie, mrs. A.S. Bijleveld en M.P. Kok (hierna: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.P.N. Pieterse, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft de zaak tegen de verdachte gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , (deels) [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] .

3.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 8 april 2021 en 26 en 28 oktober 2021 – kort gezegd ten laste gelegd dat hij de volgende feiten heeft begaan:
Deelnemen aan een criminele organisatie in de periode van 1 juli 2018 tot 1 maart 2019 die tot oogmerk heeft de invoer, handel en het vervoeren van verdovende middelen op lijst I en lijst II, voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, witwassen en valsheid in geschrifte (zaaksdossier 11);
Deelnemen aan een criminele organisatie in de periode van 1 maart 2019 tot 29 september 2020 die tot oogmerk heeft de invoer, handel en het vervoeren van verdovende middelen op lijst I en lijst II, voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, witwassen en valsheid in geschrifte (zaaksdossier 11);
3. Medeplegen van het op 26 oktober 2018 invoeren van 5.296 kilogram hennep subsidiair medeplegen van medeplichtigheid hieraan (zaaksdossier 6);
4. Medeplegen van het op 2 september 2019 invoeren van 6,58 gram heroïne subsidiair medeplegen van medeplichtigheid hieraan (zaaksdossier 9 – ‘Astoria’);
5. Medeplegen van (gewoonte- of schuld)witwassen (zaaksdossier 2 witwassen);
6. Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie door het voorhanden hebben van twee airsoftpistolen (zaaksdossier 16).
De (gewijzigde) tenlastelegging staat in de bijlage en geldt als hier ingevoegd.

4.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van al de ten laste gelegde feiten.

5.Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 3 ten laste gelegde en daartoe kort samengevat het volgende aangevoerd. De betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde drugstransport laat zich als volgt omschrijven. Op een bij verdachte in beslag genomen MacBook zijn gegevens van [naam bedrijf BV 1] aangetroffen. Verdachte heeft over de MacBook verklaard dat hij deze in bruikleen had en niet de enige was die er gebruik van maakte. Hij maakte er slechts gebruik van om op verzoek logo’s en briefhoofden te maken ten behoeve van [naam bedrijf BV 1] Verdachte heeft in totaal € 20.720 op de rekening van [naam bedrijf BV 2] gestort. Daaruit en wat er verder in dit zaaksdossier aan informatie beschikbaar is, kan niet worden afgeleid dat hij alleen of samen met anderen (voorwaardelijk) opzet had op de invoer van 5.296 kilo hennep. Bovendien is een nauwe en bewuste samenwerking niet aan de orde. Verdachte spreekt niet (met anderen) over hennep en of de invoer ervan en zijn “bijdrage” is niet van intellectueel of materieel voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid betwist de raadsvrouw dat sprake is van het (vereiste dubbel) opzet. Verdachte kan weliswaar worden aangerekend contante geldbedragen te hebben gestort, maar is niet betrokken bij de overige feitelijke omschrijvingen van de medeplichtigheid. Het dossier bevat wel aanknopingspunten dat de feitelijke omschrijvingen hebben plaatsgevonden en door een ander zijn begaan.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde verdovendemiddelentransport heeft de raadsvrouw het volgende te berde gebracht. De betrokkenheid van verdachte brengt niet mee dat verdachte de ten laste gelegde hoeveelheid heroïne opzettelijk heeft ingevoerd, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en/of aanwezig heeft gehad. Uit niets blijkt zijn (voorwaardelijk) opzet hierop. Verdachte heeft niet over heroïne of de invoer ervan gerept en ook uit zijn contacten met anderen wordt niet duidelijk dat het daarom zou gaan. Ook zijn werkzaamheden en handelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet op te vatten als te zijn gericht op de invoer van heroïne. De wijze waarop het Openbaar Ministerie de gehele brei aan handelingen als medeplegen presenteert, is kort door de bocht en voldoet niet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld in het kader van nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte dient dan ook van het primair tenlastegelegde feit te worden vrijgesproken. Ook het subsidiair ten laste gelegde kan niet worden bewezen nu hiervoor dubbel opzet is vereist en uit het dossier geen aanknopingspunten naar voren komen waaruit blijkt dat verdachte de (voorwaardelijke) opzet had op een door een dader te plegen deel van de drugsinvoer.
Verdachte heeft niet-ingevulde CMR-formulieren overhandigd, maar niet kan worden vastgesteld dat deze formulieren informatie bevatten over de container. Hij heeft erkend wel eens een Sky-telefoon tegen betaling te hebben geleverd aan mensen, maar onduidelijk blijft wanneer en aan wie. Er is geen directe link tussen de Sky-telefoons en verdachte. Dat hij op afstand twee telefoons heeft moeten wissen, wil niet zeggen dat hij ook verantwoordelijk is voor de levering van die bewuste telefoons. Niet vastgesteld kan worden dat het verdachte is geweest die [naam bedrijf BV 3] en/of [naam bedrijf BV 4] ter beschikking heeft gesteld en of laten gebruiken ten behoeve van de invoer van heroïne. Verdachte is wel verantwoordelijk voor het maken van een website en mailbox voor [naam bedrijf BV 3] / [naam bedrijf BV 6] maar wist niet dat deze bedrijven direct dan wel indirect zijn gebruikt voor het transport.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde witwassen heeft de raadsvrouw opgemerkt dat de beschuldiging onder meer inhoudt dat verdachte op 5 juli 2018 om 9.53 met pasnummer 003 € 10.000,- heeft gestort op de rekening van [naam bedrijf BV 2] en dat in het onderliggende zaaksdossier wordt verwezen naar een bewijsmiddel (proces-verbaal) dat zich niet in het dossier bevindt. De raadsvrouw heeft verder opgemerkt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte contante geldbedragen van [medeverdachte 4] heeft gekregen. En dat wat betreft geldbedragen die hij van [medeverdachte 5] heeft gekregen, er slechts de verklaring van [medeverdachte 5] is dat hij na maart 2020 in contact stond met de familie [naam familie] en hij bedragen tussen de € 50,- en € 200,- bracht. Onduidelijk blijft echter aan wie hij deze bedragen heeft overhandigd zodat verdachte van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken.
Ook dient verdachte te worden vrijgesproken van feit 1 en 2, omdat er geen bewijs is dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat de verdediging zich wat betreft het onder 6 ten laste gelegde, het voorhanden hebben van twee airsoftpistolen, refereert aan het oordeel van de rechtbank.

6.Het oordeel van de rechtbank

Verdachte wordt onder 3 en 4, telkens primair beschuldigd van het medeplegen van de invoer van verdovende middelen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard als is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór het strafbare feit zijn geleverd. [1] Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Uit de tekst van artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet in verbinding met artikel 1 lid 4 van de Opiumwet volgt dat als strafbare vormen van het invoeren van verdovende middelen niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen zelf wordt begrepen, maar ook het verrichten van handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van verdovende middelen na de feitelijke invoer. In dit verband pleegt te worden gesproken van de ‘verlengde invoer’ van verdovende middelen. [2]
De Hoge Raad legt als het gaat om het medeplegen van de (verlengde) invoer van verdovende middelen het accent sterk op de feitelijke bijdrage van de verdachte en de hiervoor genoemde beoordelingsfactoren. [3]
Uit het dossier volgt dat verdachte bij geen van de transporten fysiek betrokken is geweest in die zin dat hij zelf verdovende middelen heeft ingevoerd. Beoordeeld moet daarom worden of verdachte op een andere wijze een rol heeft gespeeld en zo ja hoe die rol moet worden gekwalificeerd.
Vrijspraak feit 3 (zaaksdossier 06)
Verdachte wordt vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde medeplegen van het op 26 oktober 2018 opzettelijk invoeren van 5.296 kilogram hennep subsidiair medeplegen van medeplichtigheid hieraan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, zoals hierna aan de orde zal komen bij het witwassen, vanaf juni 2018 geld heeft gestort op de rekening van [naam bedrijf BV 2] , een rechtspersoon die direct betrokken was bij het ten laste gelegde drugstransport. In de kern is dat het enige dat voor hem belastend is. De spoedbetaling van 5 oktober 2018 ten behoeve van [naam bedrijf 1] , die de verscheping van de container met 5.269 kilo heeft verzorgd, is niet door verdachte maar door [medeverdachte 1] verricht. Laatstgenoemde was degene die de feitelijke zeggenschap over [naam bedrijf BV 2] had.
Op 20 juni 2018 is [persoon 1] , de vader van verdachte, in Griekenland aangehouden. Hij is later veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en het invoeren, bezitten en verder vervoeren van 3000 kilogram BMK richting Nederland. Op 19 juli 2018 is in onderzoek Sedona de woning van [persoon 1] , ter inbeslagneming doorzocht. Tijdens deze doorzoeking is onder verdachte een laptop in beslag genomen waarmee hij de woning trachtte te verlaten. Verdachte heeft verklaard dat de laptop niet van hem was, maar wilde niet zeggen van wie dan wel. Van de inhoud van de harde schijf is een image gemaakt die verder is onderzocht. Er werden onder meer documenten en e-mailgegevens aangetroffen die gerelateerd zijn aan [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf BV 1] . Zo zijn er onder meer afschriften van bankrekeningen van [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] , en e-mails van en aan [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 1] met verschillende buitenlandse exporteurs van uiteenlopende goederen aangetroffen, waaronder [naam bedrijf 2] (de afzender van de onderhavige container) en [naam exportbedrijf] (het Braziliaanse exportbedrijf van de lading waarin op 9 juli 2018 650 kg cocaïne werd aangetroffen). De e-mails waren ondertekend door ‘ [naam 1] ’. Wat opvalt, is dat er e-mails zijn aangetroffen die zijn verzonden in de periode na de datum van de aanhouding van [persoon 1] op 20 juni 2018. Het valt echter niet te bewijzen dat verdachte verantwoordelijk is voor die e-mails.
Gelet op de periode waarbinnen het transport heeft plaatsgevonden (oktober 2018) kan niet gezegd worden verdachte wel moet hebben geweten dat de stortingen van contant geld op de rekening van [naam bedrijf BV 2] verband hielden met een (internationaal) drugstransport.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met de degenen die bij dit transport waren betrokken. Aangezien er ook onvoldoende bewijs is dat verdachte het opzet had op de invoer van verdovende middelen wordt hij ook van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid vrijgesproken.
Feit 4 - Medeplegen invoer 6,58 gram heroïne op 2 september 2019 (zaaksdossier 9 ‘Astoria’)
De verdachte wordt onder feit 4 primair kort gezegd verweten dat hij op 2 september 2019, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, 6,58 gram heroïne opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland (Bergschenhoek) heeft gebracht.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 31 augustus 2019 wordt in de haven van Felixtowe, Engeland een zeecontainer met nummer [nummer] onderschept waarin, tussen een deklading handdoeken, 1.279 kilogram heroïne is verstopt. De container was verzegeld met een blauwkleurige zegel met het opschrift [naam bedrijf 6] en het nummer [nummer] . [4]
De
arrival noticevan de rederij [naam bedrijf 6] vermeldt dat de afzender van de container [naam bedrijf 3] in Pakistan is. De container is bestemd voor [naam bedrijf BV 3] te Schiphol. Zij had opdracht gegeven tot het transport van deze container. [5]
De Engelse autoriteiten vervangen de heroïne door dummy’s en plaatsen een kleine hoeveelheid heroïne terug in de container die vervolgens naar de haven van Antwerpen wordt verscheept. [6] Het gaat om een hoeveelheid van 6,58 gram en een eerste onderzoek wijst uit dat het waarschijnlijk heroïne is. [7] Uit nader onderzoek door het NFI blijkt dat de genoemde hoeveelheid inderdaad heroïne bevat. [8]
Op 1 september 2019 wordt de container in de haven van Antwerpen gelost. [9] Diezelfde dag ontvangt [naam bedrijf BV 6] B.V. ( [mailadres] ) van [naam bedrijf BV 3] ( [mailadres] ) een e-mail [10] waarin opdracht gegeven wordt om de container namens [naam bedrijf BV 3] op te halen in de haven van Antwerpen. [11] Een van de bijlagen die bij de e-mail zijn gevoegd, is een ladingsdocument voor de container [nummer] . [12] In de “handtekening” onder deze e-mail staat dat [naam bedrijf BV 3] te bereiken is op telefoonnummer [telefoonnummer] . [naam bedrijf BV 6] B.V. ( [mailadres] ) stuurt deze opdracht vervolgens aan [persoon 2] ( [mailadres] ). [13]
Op 2 september 2019 omstreeks 09.48 uur arriveert [naam familie] bij de [straatnaam] in Den Haag en gaat daar perceel [nummer] binnen. [14] Op dat moment stralen de telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zendmasten in de nabije omgeving aan.
Diezelfde ochtend, 2 september 2019, haalt [persoon 2] de container [nummer] op uit Antwerpen met een vrachtwagen met het kenteken [kenteken] in combinatie met een oplegger voorzien van het kenteken [kenteken] . Hij rijdt vervolgens naar het terrein van [terrein] in Bergschenhoek waar hij om 11.00 uur arriveert. Daar wordt de container uitgeladen door [persoon 3] , [persoon 4] en [persoon 2] . Zij worden vervolgens om 12.08 uur, in de directe nabijheid van de container, in of nabij de loods aan de achterzijde van het [naam 2] -gebouw, aangehouden. En kort daarna wordt ook [persoon 5] aangehouden. [15] Tijdens de doorzoeking in de loods gelegen aan de [terrein] in Bergschenhoek worden nagemaakte transportzegels voorzien van het opschriftnummer [nummer] aangetroffen. [16]
Kantoorpanden
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] [17] hebben gebruik gemaakt van verschillende kantoren.
[persoon 6] , leegstandbeheerder, heeft laten weten dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] achtereenvolgens de volgende kantoorpanden in gebruik hebben gehad:
- [adres 4] (mei 2019 tot september 2019);
- [adres 5] (september 2019 tot 29 september 2020);
- [adres 6] (december 2019 tot mei 2020);
- [adres 7] (mei 2020 tot 29 september 2020). [18]
Uit telefoongesprekken blijkt dat het kantoor [adres 4] te Den Haag al een aantal maanden eerder dan mei 2019 bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in gebruik was. [verdachte] kwam daar ook, zo blijkt uit een observatie. [19] Op 11 september 2019 werd er een bus gehuurd om kantoormeubelen te verhuizen. [20] Op 15 september 2019 zegt [medeverdachte 1] in een telefoongesprek dat hij spullen naar zijn nieuwe kantoor heeft gebracht. [21] Dat nieuwe kantoor is [adres 5] dat tot en met 29 september 2020 werd gehuurd. [22] Ook maken zij tot mei 2020 gebruik van [adres 6] . Ten slotte maken [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de periode mei 2020 tot en met 29 september 2020 gebruik van een kantoor gevestigd aan [adres 7] te Den Haag.
Het huurcontract van deze panden stond op naam van [naam bedrijf BV 4] De huur bedroeg € 250, - per maand en werd altijd contant voldaan. [23]
In de kantoren [adres 5] , [adres 6] en [adres 7] is vertrouwelijke communicatie opgenomen (OVC). De rechtbank gaat ervan uit dat de gesprekken die daar zijn gevoerd en opgenomen vanwege onder meer de stemherkenning kunnen worden toegeschreven aan de gespreksdeelnemers die in de transscripties worden genoemd.
Doorzoeking kantoor [adres 7] Den Haag 30 juli 2019
In de nacht van 29 op 30 juli 2020 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in het kantoor [adres 7] . Er zijn toen onder meer drie USB-sticks aangetroffen met daarop onder andere documenten die betrekking hebben op de oprichting van [naam bedrijf BV 3] en correspondentie tussen de Belastingdienst en [naam bedrijf BV 3] [24] Tijdens deze doorzoeking werden verder onder andere papieren administratie met betrekking tot de onderneming [naam bedrijf BV 6] , een ABN Amro bankpas op naam van [naam bedrijf BV 6] , een kopie rijbewijs van [persoon 2] en een kopie Alfa Pass op naam van [persoon 2] aangetroffen. [25]
Doorzoeking [adres 7] Den Haag 29 september 2020
Op 29 september 2020 heeft er wederom een doorzoeking plaatsgevonden in de bedrijfsruimte [adres 7] . Tijdens deze doorzoeking is er een Asus-laptop in beslag genomen. Op deze laptop zijn drie mailboxen opgeslagen. Het betreft onder meer:
  • de mailbox van [mailadres] in de periode van 12 februari 2018 tot en met 2 september 2019 met ruim 50 e-mailberichten;
  • de mailbox van [mailadres] in de periode van 30 mei 2019 tot en met 2 september 2019 met ruim 300 e-mailberichten.
Bij de doorzoeking is ook een HP-laptop in beslag genomen waarop de mailbox van [mailadres] stond opgeslagen met daarin ruim 160 e-mailberichten in de periode van 12 februari 2019 tot en met 12 juli 2019. Op deze laptop werden verder de volgende documenten aangetroffen:
  • Arrival notice[naam bedrijf 6] met betrekking tot de zending van de containers met nummer [nummer] met als consignee [naam bedrijf BV 3] en als contactpersoon [persoon 7] en als telefoonnummer [telefoonnummer]
  • Delivery order[naam bedrijf 6] met betrekking tot de zending van de container met nummer [nummer] ;
  • T1-document met betrekking tot de zending van container met nummer: [nummer] ;
  • Importfactuur [naam bedrijf 6] met betrekking tot de zending van de container met nummer [nummer] ten name van [naam bedrijf BV 3] van 28 augustus 2019 van € 450,-
Op een bij de doorzoeking gevonden USB-stick worden onder andere de e-maildatabase [mailadres] aangetroffen met 44 e-mails die verzonden dan wel ontvangen zijn in de periode van maart 2019 tot september 2019. Een van de e-mails is die van 1 september 2019 waarin de opdracht wordt gegeven tot het transport van container [nummer] . Twee van de bijlagen die bijgevoegd zijn, betreffen de ladingsdocumenten, waarvan één voor de container [nummer] . Op de USB-stick staat ook een Word-document getiteld “huurovereenkomst [naam huurovereenkomst] . Uit deze overeenkomst blijkt dat het bedrijf [naam bedrijf 4] , vertegenwoordigd door [persoon 5] geboren op [geboortedag 2] 1992, een bedrijfsruimte verhuurt gelegen aan [adres 8] . Deze ruimte wordt verhuurd aan het bedrijf [naam bedrijf BV 4] [28]
Uit bankgegevens van [naam bedrijf BV 3] blijkt dat er op 15 augustus 2019 op de bankrekening van [naam bedrijf BV 3] € 450,- is gestort. Uit diezelfde bankgegevens blijkt ook dat er op 10 en 31 juli 2019 ook bedragen zijn overgeboekt naar [naam bedrijf 6] . [29]
Bij eerdergenoemde doorzoeking in het kantoor [adres 7] is ook een factuur ten aanzien van een levering handdoeken door [naam bedrijf 5] aangetroffen. Op de factuur staat een stempel “betaald per bank 24 juni 2019”. Uit de bankgegevens van [naam bedrijf BV 3] blijkt dat er in juni 2019 bedragen overgemaakt naar [naam bedrijf 5] . [30]
De container met nummer [nummer] is afgesloten en verzegeld door middel een daarvoor bestemde transportzegel. Het opschrift zegelnummer van deze zegel komt geheel overeen met (valse) transportzegels, aangetroffen en in beslag genomen tijdens de doorzoeking in de loods aan de [terrein] in Bergschenhoek. Deze transportzegels zaten in een Jumbotas die door [persoon 4] naar de loods is meegenomen en naar binnengebracht is. [31]
[naam bedrijf BV 3]
De container met handdoeken (en heroïne) was bestemd voor [naam bedrijf BV 3] Uit het bedrijvenregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [persoon 8] , enig bestuurder van [naam bedrijf BV 3] is. [32] Uit de iCOV-bevraging blijkt dat [persoon 8] op geen enkele wijze inkomsten ontvangt uit zijn werkzaamheden voor [naam bedrijf BV 3] Er zijn daarnaast geen aanwijzingen gevonden dat hij daadwerkelijk enige bemoeienis heeft met [naam bedrijf BV 3] [33] Hij kan dan ook, mede gelet op zijn verklaring bij de politie, [34] worden gezien als katvanger. [naam bedrijf BV 3] is naar het oordeel van de rechtbank een dekmantelbedrijf.
Bij de doorzoeking in de nacht van 29 op 30 juli 2020 in het kantoor [adres 7] zijn onder meer USB-sticks aangetroffen. Op een van de USB-sticks stonden documenten. In een van die documenten doet [persoon 8] een verzoek om een koopovereenkomst op te maken ten aanzien van de overname van [naam bedrijf BV 3] . Er wordt ook gevraagd de statutaire naam te wijzigen naar [naam bedrijf BV 3] Het nieuwe adres volgens de huurovereenkomst zou zijn [adres 9] . Op genoemde USB-stick staat onder andere een brief van de Belastingdienst, gericht aan “ [naam bedrijf BV 3] B.V, [adres 9] ” die is verzonden op 19 maart 2019. [35] Op een externe harde schijf die bij de doorzoeking op 29 september 2020 in beslag genomen is, is een bestandsmap aangetroffen met de naam “ [naam 3] ”. In deze bestandmap stond een digitale kopie van het legitimatiebewijs van [persoon 8] . [36]
[medeverdachte 1] is de gebruiker van de MIFI-router met IMEI-nummer [imei nummer] en voorzien van IMSI-nummer [imei nummer] . [37] Uit onderzoek naar deze MIFI-router in combinatie met onlinebankieren met rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [naam bedrijf BV 3] is naar voren gekomen dat [medeverdachte 1] in de periode van 20 november 2019 tot en met 10 december 2019 veertig maal heeft ingelogd op genoemde bankrekening van [naam bedrijf BV 3] [38]
Mede gelet op bovenstaande feiten, waaronder dat wat is aangetroffen in de bedrijfsruimte [adres 7] waar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] kantoor hielden, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] feitelijk de zeggenschap over [naam bedrijf BV 3] hadden.
OVC-gesprekken
Verder kent de rechtbank voor haar oordeel dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] samen achter [naam bedrijf BV 3] zaten en daarmee ook degene waren die [naam bedrijf BV 3] hebben gebruikt voor het ten laste gelegde transport, gewicht toe aan de inhoud van de OVC-gesprekken die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] samen en/of met anderen in 2020 hebben gevoerd in hun kantoorruimte op de [adres 5] in Rijswijk die onmiskenbaar betrekking op het onderhavige transport (onderzoek Astoria). De rechtbank geeft deze gesprekken hieronder samengevat weer.
Op 10 februari 2020 spreken [medeverdachte 3] en [persoon 9] elkaar. [medeverdachte 3] zegt dat zij met z’n drieën werken. [medeverdachte 3] zegt: “Ik ga over (ntv). Kijk, we hebben ook gewoon kosten. lk heb nu zegels natuurlijk weer besteld en kijk, zij zeggen al heel simpel, China, het gaat niet om één stuk. Die één stuk kost 10 cent.” “Eh, niet dat we dat wat dat door 5 delen eh dat ik dan, dat ik dan eh onder de streep voor 1.000 euro zegels zit te maken.” [39] Als [persoon 9] aan [medeverdachte 3] vraagt: “Heb je vandaag voor hem eh gemaakt zegel of iemand anders” antwoordt [medeverdachte 3] : “Iemand anders.” [40] Even later nemen ook [medeverdachte 1] en een onbekende man (NNman) deel aan het gesprek. De NNman zegt: “Ik blijf ook liever gewoon eh de zegels hier laten maken. We hoeven maar te bellen en eh het wordt gemaakt.” [medeverdachte 3] zegt dan: “Het is. Kijk, die dinge die koste eh 15 cent of 20 cent. Ik kan ze alleen eh blanco kopen op het moment dat je dus direct uit de fabriek koopt.” [41] [medeverdachte 1] zegt op een gegeven moment: “Als we met ze allen willen verdienen aan die zegels, moet je samen ook natuurlijk betalen.” [42] [medeverdachte 3] zegt: “Er staan vier zegels, vier keer een zegel gemaakt en daar is nooit voor betaald.” [43] Even later zegt hij: “Dat is nog. Toen zaten we nog in het ouwe kantoortje. (Ntv) gemaakt, een paar CMA zegels gemaakt nog.” [medeverdachte 3] zegt nog wat later: “Ik heb. De [naam bedrijf 1] heb ik nog een paar van gemaakt van zelfs, CMA. Heb een foto van hem, hier.” [medeverdachte 1] zegt dan: “Maar dat is toch geen gek, gek idee omdat we al die zegeltjes die nu allemaal worden gemaakt, dat ze sowieso door die gasten als ze worden gehaald of ze die gewoon afrekenen.” [44]
Op 19 februari 2020 hebben [medeverdachte 3] en [persoon 9] in de kantoorruimte op de [adres 5] in Rijswijk een gesprek over een dossier en een rechtszitting. [medeverdachte 3] zegt onder andere het volgende: “Ik was gister even bij die advocaat van die neger. Even doorgenomen”. En: “Dit is zo’n dossiertje. Ik heb gisteren daar alles doorgenomen.” “Nee, hij was gezien met een plastic tasje toch, naar binnenlopen en in die tas zaten stanleymessen en de zegels.”. “Die andere gozer die [persoon 3] ook, die andere, die met die andere bril”. [45]
De rechtbank leidt uit dit gesprek af dat met ‘die neger’ [persoon 2] wordt bedoeld. Hij is samen met [persoon 3] aangehouden en is de enige van de vier aangehouden verdachten in onderzoek Astoria met een zwarte huidskleur.
Op 21 februari 2020 zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 3] dat op de site van het OM de stukken staan over ‘ [bijnaam] ’. Hij vindt dat er toch wel ernstig uitzien. Hij vraagt [medeverdachte 3] : “Die nepzegels waren zeker van jou?” [46] Een van de verdachten betreft [persoon 5] . Gelet op diens uiterlijke kenmerken is het aannemelijk dat [medeverdachte 1] hem ‘ [bijnaam] ’ noemt. Een dag daarvoor had het Openbaar Ministerie op zijn website het artikel: “Strafeisen tot 8 jaar en 9 maanden tegen viertal in heroïneonderzoek” gepubliceerd dat op dit transport betrekking had. [47]
Op 13 maart 2020 spreken [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) elkaar en is ook [persoon 10] ( [persoon 10] ) aanwezig. In een gesprek om 11.46 uur wordt het volgende gezegd:
[persoon 10] : Een van de, een van de chauffies die heef 8 jaar boven ze hoof?
[medeverdachte 3] : Een van de wat?
[persoon 10] : Die gechauffeurd heeft, zeg maar? 8 jaar? Eis?
[medeverdachte 3] : Die gechauffeurd heeft?
[persoon 10] : [naam 4] of [naam 5] , hoe die heet? [naam 4] of [naam 5] of [naam 5] of [naam 4] ? Is 8 jaar tegen geëist? En die gaat in hoger beroep?
[medeverdachte 3] : Ja. [48]
Later die dag om 12.21 uur wordt het volgende gezegd:
[persoon 10] : Hij staat in verbinding, [persoon 12] , met die advocaat, die rooie, die (ntv). Wist je dat?
[medeverdachte 3] : Hoe kan je, hoe, hoe. Hoe kom je daar nou weer bij.
[persoon 10] : Nou, dat heeft ie me verteld allemaal.
[medeverdachte 3] : Nou, dat is één grote, één grote pleurisverhaal.
[persoon 10] : Dat vertelt ie me. Dat vertelt ie me.
[medeverdachte 3] : Die advocaat van die rooie, dat is onze advocaat.
[persoon 10] : Ja.
[medeverdachte 3] : Die staat op de payroll bij ons.
[persoon 10] : Ja.
[medeverdachte 1] : Onze advocaat.
[medeverdachte 3] : Hier.
[medeverdachte 1] : Die betale wij. Al die mensen die der al aan vast zitte, dat zijn.
[persoon 10] : Ja, ja. Dat zijn der meer, die bierbuike.
[medeverdachte 1] : Die advocaat, die betale we. [49]
Op 19 maart 2020 zijn [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ), [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) en [persoon 11] ( [persoon 11] ) in de ruimte op de [adres 5] in Rijswijk. Zij hebben het dan over transport(en):
[medeverdachte 3] : Bergschenhoek, waar in Bergschenhoek.
[persoon 11] : Bij eh [naam 6] daar eigenlijk hè eh. Groot bedrijventerrein. En die gozer die is toen gevlucht, dat heb ik wel meegekregen, die is bij de A12 bij Utrecht is die eh, is van de weg afgehaald en eh, ja, opgepakt en verder, verder niks. [50]
De rechtbank merkt op dat op het adres [adres 10] in Bergschenhoek [naam bedrijf BV 5] . is gevestigd. Dit is op hetzelfde industrieterrein als [naam 2] , [terrein] in Bergschenhoek, alwaar container [nummer] met heroïne inzake onderzoek 26Astoria is afgeleverd. De aanhouding van [persoon 5] vond plaats op de A12 nabij Utrecht.
Het gesprek gaat als volgt verder:
[medeverdachte 3] : Is dat eh eh, dat waren eh badjassen, met handdoeken derin.
[persoon 11] : Nou, [naam 10] die hoorde ...
[medeverdachte 3] : Ja, ja.
[persoon 11] : En toen hoorde ik het ook, eh, geen cocaïne, maar heroïne.
[medeverdachte 1] : Ja.
[medeverdachte 3] : De lading was handdoeken of was.
[persoon 11] : Zou zo maar, ja, ja, ja. Towels.
[medeverdachte 3] : Ja, towels.
[medeverdachte 3] : Is dat eh eh, dat waren eh badjassen, met handdoeken derin.
[persoon 11] : Nou, [naam 10] die hoorde...
[medeverdachte 3] : Ja, ja.
[persoon 11] : En toen hoorde ik het ook, eh, geen cocaïne, maar heroine.
[medeverdachte 1] : Ja.
[medeverdachte 3] : De lading was handdoeken of was.
[persoon 11] : Zou zo maat, ja, ja, ja. Towels.
[medeverdachte 3] : Ja, towels.
[persoon 11] : Ja, towels.
[medeverdachte 3] : Dat is die, dat verhaal eh daarvoor. Dit stond op eh Crimesite ook, 300 stuks of zoiets zat er in?
[persoon 11] : Dat weet ik echt niet. Daar kijk ik niet naar.
[medeverdachte 1] : Ja, maar wanneer is het geweest.
[medeverdachte 3] : Dat was net voordat voor die van ons..
[medeverdachte 1] : Oh, dat was de aanleiding voor die van ons...
[medeverdachte 3] : (Ntv) en ze hadden de zegel hebben ze nagemaakt? (Ntv). (Ntv) ingezet. [51]
[persoon 11]
Tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak is relatief veel tijd besteed aan [persoon 11] . De verdediging heeft verzocht [persoon 11] als getuige te horen. De rechter-commissaris heeft [persoon 11] op 11 oktober 2021 gehoord. [persoon 11] heeft toen een beroep gedaan op zijn verschoningsrecht op advies van zijn raadsvrouw. Zij heeft toegelicht dat [persoon 11] verward was en dat zij het daarom niet verantwoord achtte dat haar cliënt op dat moment een verklaring zou afleggen. De verdediging heeft aan het begin van de inhoudelijke behandeling opnieuw verzocht [persoon 11] als getuige te horen. De rechtbank heeft toen beslist dat nader onderzoek moest worden gedaan naar [persoon 11] , teneinde te kunnen vaststellen of hij binnen een aanvaardbare termijn wellicht alsnog een inhoudelijke verklaring zou kunnen afleggen. De neuroloog die met het onderzoek is belast, heeft gerapporteerd dat het mogelijk is dat [persoon 11] lijdt aan beginnende dementie of dat er een psychiatrische oorzaak is voor zijn opstelling als getuige, maar dat het ook mogelijk is dat hij leugenachtig is over zijn klachten. Uiteindelijk is [persoon 11] op 14 en 28 april 2022 nogmaals gehoord. Hij heeft toen kort gezegd verklaard dat hij zich niet veel meer kan herinneren.
De rechtbank ziet in het voorgaande geen reden de OVC-gesprekken waaraan [persoon 11] heeft deelgenomen niet voor het bewijs te gebruiken. Dat [persoon 11] mogelijk leugenachtig is over zijn klachten betekent immers niet dat hetgeen hij tijdens de OVC-gesprekken heeft gezegd onbetrouwbaar zou zijn. Wat hij daar zegt wordt bovendien bevestigd door de objectieve feiten die in het dossier zijn opgenomen.
[naam bedrijf BV 4]
Een ander bedrijf dat bij dit transport een belangrijke rol heeft gespeeld, is [naam bedrijf BV 4] Zij betaalt het hostingbedrijf [bedrijf] dat diensten heeft verleend aan [naam bedrijf BV 3] (hosting van de website) en zij betaalt ook voor de website van [naam bedrijf BV 6] B.V.
Uit gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat Stichting [naam bedrijf BV 4] sinds 6 oktober 2014 enig aandeelhouder en bestuurder is van [naam bedrijf BV 4] Van Stichting [naam bedrijf BV 4] is in de periode van 1 maart 2015 tot en met 17 mei 2019 [persoon 16] enig aandeelhouder en bestuurder. [52] Zij ontving echter op geen enkele wijze inkomsten van Stichting [naam bedrijf BV 4] . Aangenomen kan dus worden dat zij een katvanger is. Sinds 17 mei 2019 is [persoon 13] enig aandeelhouder en bestuurder van Stichting [naam bedrijf BV 4] . Uit informatiesystemen van de politie blijkt dat [persoon 13] meerdere keren contact heeft gehad met de politie Den Haag. Tijdens deze contacten heeft hij verklaard werkzaam te zijn als pakketbezorger voor de TNT en diverse schulden te hebben. Tevens blijkt dat hij ten tijde van sluiten van dit voorliggende proces-verbaal in totaal € 4.980,- aan boetes open had staan. Er zijn geen aanwijzingen dat [persoon 13] daadwerkelijk enige bemoeienis heeft met Stichting [naam bedrijf BV 4] . [53] Hij kan dus ook als een katvanger worden aangemerkt en [naam bedrijf BV 4] als dekmantelbedrijf.
Op de bankrekening met nummer [rekeningnummer] van [naam bedrijf BV 4] hebben veertien contante stortingen plaatsgevonden met waarde van in totaal € 21.510,-. Dertien van deze stortingen vonden plaats bij de ING op de [locatie 1] (dezelfde locatie waar contante storingen ten behoeve van [naam bedrijf BV 3] werden gedaan). Uit de desbetreffende bankgegevens en daarbij behorende camerabeelden blijkt dat [medeverdachte 1] € 15.950,- en [naam familie] € 5.560,- op deze rekening hebben gestort. [54] Naast deze contante stortingen zijn er op de rekening geen andere inkomsten zichtbaar. Dit betekent dat [naam familie] en [medeverdachte 1] beiden voor alle inkomsten van [naam bedrijf BV 4] zorgden.
[naam familie] heeft geldbedragen gestort op de rekening van [naam bedrijf BV 3] waarvan vervolgens een deel is doorbetaald aan [naam bedrijf 6] . Hij heeft ook de website en mailbox van [naam bedrijf BV 3] en de website van [naam bedrijf BV 6] B.V. gemaakt. Hij en [medeverdachte 1] hebben geld gestort op de bankrekening van [naam bedrijf BV 4] B.V, een van de betrokken dekmantelbedrijven. En [naam familie] beschikte over de inloggegevens van [bedrijf] en de mailbox van [naam bedrijf BV 4] .
Uit de stukken blijkt dat [naam familie] op 20 augustus 2019 een ontmoeting met [medeverdachte 1] heeft gehad. Even later vertrekt hij en heeft dan een ontmoeting met [persoon 2] , de bestuurder van de trekker-oplegger, kenteken [kenteken] en [kenteken] . [naam familie] heeft daarbij enkele vellen A4 in zijn handen. [55] [naam familie] heeft ter zitting verklaard dat hij [persoon 2] toen blanco CMR-documenten heeft gegeven waarop hij gegevens had geprint.
[naam familie] was in de ochtend van 2 september 2019, in het kantoor aan de [adres 4] te Den Haag. [56] Op dat moment werd de container opgehaald door [persoon 2] . De telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] straalden op dat moment zendmasten in de nabije omgeving van de [straatnaam] aan en aangenomen mag worden dat zij zich dus ook in het kantoor aan de [straatnaam] bevonden.
Zowel bij [persoon 3] als bij [persoon 4] is op 2 september 2019 een iPhone 6s (Sky ECC encryptietoestel) aangetroffen. De iPhone van [persoon 3] heeft IMEI-nummer [imei nummer] en IMSI-nummer [imei nummer] en het toestel van [persoon 4] heeft IMEI-nummer [imei nummer] en IMSI-nummer [imei nummer] . Uit onderzoek naar de verstrekte historische verkeersgegevens van de IMEI-nummers [imei nummer] en [imei nummer] blijkt dat beide toestellen verbindingen maakten met de APN: ECC.M2M. Deze APN verbinding is kenmerkend voor Sky ECC2 encryptietoestellen die gebruik maken van het mobiele KPN-netwerk. Beide toestellen kwamen voor het eerst op 30 augustus 2019 op de verstrekte gegevens voor. Beide toestellen maakten kort na elkaar (13.27 uur en 13.28 uur) voor het eerst verbinding met basisstations in Den Haag, respectievelijk de locaties: [locatie 2] ( [imei nummer] ) en [adres 12] ( [imei nummer] ). [57]
OVC-gesprek 12 september 2019
Op 12 september 2019 zegt de moeder van [naam familie] , [persoon 14] , tegen [persoon 15] , de partner van [medeverdachte 1] , in een gesprek waarin het onder anderen gaat over [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) dat dat toen het twee weken terug misging, die jongen ( [naam familie] ) ‘gewoon alles [heeft] gedaan!’ Zij zegt vervolgens dat [naam familie] gelijk ingreep en dat hij ( [medeverdachte 3] ) daar maar stond met zijn handen in het haar te vloeken en te schelden en helemaal niets deed en toen tegen [naam familie] zei wat hij moest doen en dat [naam familie] toen heeft gezegd dat hij dat allang had gedaan. [58] De rechtbank gaat ervan uit dat hier het onderhavige transport op 2 september 2019 werd bedoeld. [naam familie] heeft hierover verklaard dat hij de opdracht had gekregen om een aantal Sky-telefoons op afstand te wissen. Ook heeft hij verklaard dat hij Sky-telefoons heeft verkocht. [59]
Conclusie
[naam familie] heeft op 20 augustus 2019 de bestuurder van de vrachtwagen die de container heeft opgehaald CMR-documenten gegeven. Hij heeft Sky-telefoons geregeld die werden gebruikt door [persoon 3] en [persoon 4] , die op heterdaad zijn aangehouden in verband met het ten laste gelegde transport. De telefoons zijn op 30 augustus 2019 geactiveerd. Op de ochtend van het transport was verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in het kantoor aan de [adres 4] . Hij heeft toen de Sky-telefoons gewist. Verdachte was ook betrokken bij de bv’s die betrokken waren bij het transport door het maken van een website en mailbox voor de rechtspersonen [naam bedrijf BV 3] (het bedrijf dat als dekmantel fungeerde ) en [naam bedrijf BV 6] B.V. Bovendien stortte hij net als [medeverdachte 1] geld op de rekening van [naam bedrijf BV 3] De rechtbank is van oordeel dat verdachte gelet op al het voorgaande wel moet hebben geweten dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zich bezig hielden met de invoer van drugs. De rechtbank laat daarbij meewegen dat verdachte toen al geruime tijd met hen omging, zich schuldig maakte aan witwassen (zoals hierna zal worden geoordeeld) en versleutelde communicatie regelde.
Al het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt de rechtbank tot de slotsom dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [naam familie] waarbij de materiële bijdrage van verdachte van dusdanig gewicht is dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van de verlengde invoer van de in beslag genomen heroïne.
Feit 5. Witwassen (zaaksdossier 2)
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij in de periode van 18 juni 2018 tot 29 september 2020 geldbedragen heeft witgewassen door 1) contante geldbedragen van in totaal € 159.250,- te storten op bankrekeningen van verschillende rechtspersonen, 2) € 205.320,- op zijn rekening te ontvangen en vervolgens contant op te nemen en 3) verschillende contante geldbedragen in ontvangst te nemen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en vervolgens voor privéuitgaven te gebruiken.
Feiten
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte in de periode van 18 juni 2018 tot 13 november 2019 bij bankautomaten in Den Haag, Leidschendam, Rijswijk en Voorburg, in totaal € 144.700,- [60] aan contant geld op de bankrekeningen van verschillende bv’s heeft gestort.
Bankrekening
Rekeninghouder
Bedrag
[rekeningnummer]
Handelsmaatschappij [naam bedrijf BV 2]
€ 20.720,-
[rekeningnummer]
[naam bedrijf BV 7] .
€ 6.070,-
[rekeningnummer]
[naam bedrijf BV 4]
€ 5.560,-
[rekeningnummer]
[naam bedrijf BV 8]
€ 16.300,-
[rekeningnummer]
[naam bedrijf BV 9]
€ 89.550,-
[rekeningnummer]
[naam bedrijf BV 10]
€ 6.500,-
€ 144.700,-
Verder stelt de rechtbank vast dat verdachte in de periode van 22 november 2019 tot en met 15 januari 2020 € 205.320,- giraal op zijn bankrekening heeft ontvangen. Hij heeft van [naam bedrijf BV 11] BV € 157.320,- en van [naam bedrijf BV 12] € 48.000,- ontvangen. Deze bedragen werden vervolgens, na enkele overboekingen met zijn eigen bankrekeningen, contant opgenomen.
Uit de iCOV-bevraging door de politie volgt dat verdachte geen legaal inkomen had in de periode van 2015 tot en met 27 juli 2020. In de jaren 2017 tot en met 2020 is aan hem zorgtoeslag toegekend. Verdachte heeft sinds 1 april 2019 een eenmanszaak, maar uit de omzetbelastingaangiftes volgt dat hij daaruit in 2019 geen winst heeft gehad. [61]
Uit het dossier blijkt ook dat verdachte wel eens contante geldbedragen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] heeft ontvangen voor het doen van privéuitgaven voor zichzelf of zijn familie. [medeverdachte 4] heeft hierover verklaard dat hij de familie [naam familie] in haar levensonderhoud heeft ondersteund en om die reden contante geldbedragen gaf. Hij liet ook wel eens geld door [medeverdachte 5] pinnen en aan verdachte geven. Volgens [medeverdachte 5] betrof dit meestal bedragen tussen de € 50,- en € 200,-.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat sinds zijn vader was gedetineerd hij de mogelijkheden had gekregen om geld te brengen, geld te storten, geld op te halen of post op te halen. Hij kreeg daar geld voor. Er werd ook geld op zijn rekening gestort. Hij kreeg daar als vergoeding tussen de € 0 en € 500 voor. Verdachte kreeg met name berichten via Sky, encrypted communicatie zoals verdachte dat noemt. Hij kreeg dan het geld en de pinpas en voerde daarna de handelingen uit. Hij vroeg niet naar de achtergrond. [62]
Beoordelingskader
De vraag is of verdachte bovengenoemde geldbedragen heeft witgewassen. Bij geen van deze bedragen is er bewijs dat deze direct van misdrijf afkomstig zijn. In dat geval kan verdachte toch worden veroordeeld voor witwassen als het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn. Om te beoordelen of van die situatie sprake is, is in de rechtspraak een beslissingsschema ontwikkeld. [63]
De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of het Openbaar Ministerie erin is geslaagd bewijs aan te dragen dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verwacht dat hij dit vermoeden ontzenuwt door het geven van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld.
Als de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, is het aan het Openbaar Ministerie om (nader) onderzoek te doen naar de door de verdachte gestelde herkomst van het geld. Als het Openbaar Ministerie dat onderzoek heeft verricht, is het aan de rechter om te oordelen of voldoende kan worden uitgesloten dat het geldbedrag dat in de tenlastelegging wordt genoemd een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is. Als een legale herkomst voldoende kan worden uitgesloten, is bewezen dat het voorwerp ‘uit enig misdrijf afkomstig is’.
Toepassing van het beoordelingskader
1.
de stortingen van € 144.700,- en overschrijvingen van € 205.320,-
De rechtbank vindt dat ten aanzien van de contante stortingen van € 144.700,- op de bankrekeningen van verschillende rechtspersonen en de overschrijvingen van € 205.320,- naar de bankrekening van verdachte sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Verdachte had in de ten laste gelegde periode geen bekend legaal inkomen dat de stortingen en de overgeschreven bedragen, in totaal een bedrag van € 350.020,-, zou kunnen verklaren. Verdachte heeft verklaard dat hij in opdracht van anderen geld heeft gestort en dat hij van anderen geld op zijn rekening heeft ontvangen. Hij heeft echter niet verklaard wie de anderen zijn en voor wie hij dit gedaan heeft. Door deze verklaring is niets bekend geworden over de herkomst van het geld en is het witwasvermoeden niet weerlegd. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte de geldbedragen die hij heeft gestort en de bedragen die naar hem zijn overgeschreven en vervolgens contant zijn opgenomen, met anderen heeft witgewassen. Verdachte heeft op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geld van misdrijf afkomstig was.
Gewoontewitwassen
Gelet op de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, alsmede aan het aantal gedragingen en de lange periode waarbinnen verdachte deze heeft verricht, kan ook worden bewezen dat de verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
2)
Contante geldbedragen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] voor privéuitgaven
Verdachte wordt vrijgesproken van de beschuldiging dat hij verschillende contante geldbedragen die hij van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] heeft gekregen en vervolgens voor privéuitgaven van verdachte en/of zijn familie heeft gebruikt, heeft witgewassen. Uit het dossier blijkt onvoldoende hoeveel geld dit betreft en daarom kan niet gezegd worden dat deze geldbedragen zonder meer een witwasvermoeden rechtvaardigen.
Feit 1 en 2 Criminele organisatie (zaaksdossier 11)
Onder 1 en 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele (drugs)organisatie van 1 juli 2018 tot 1 maart 2019 respectievelijk 1 maart 2019 tot 29 september 2020.
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven) slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. [64]
De rechtbank stelt voorts voorop dat de uitvoering van een (internationaal) drugstransport van een omvang en complexiteit als die zijn bewezen verklaard een criminele organisatie vergt die het plegen van verscheidene misdrijven tot oogmerk heeft. Bij die uitvoering is immers – onder meer – sprake van het meermalen vervoeren, afleveren en in- en uitklaren van de goederen. Elke volgende schakel en etappe vergen telkens nieuwe wilsbesluiten en activiteiten om de verdovende middelen naar een volgende plaats van bestemming te (doen) brengen. [65]
De rechtbank is van oordeel dat uit het hiervoor beschreven drugstransport van 2 september 2019 blijkt dat sprake was van een criminele (drugs)organisatie. Deze organisatie bestond onder anderen uit [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [naam familie] . [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] regelden katvangers (‘poppen’) voor de dekmantelbedrijven en chauffeurs ten behoeve van het uiteindelijke transport van verdovende middelen naar Nederland. Zij regelden de betaling van facturen en chauffeurs en valse containerzegels.
Bij de doorzoeking van het kantoor van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] aan het [adres 7] zijn ordners met administratie van bedrijven gevonden die betrokken zijn bij gepakte partijen verdovende middelen. Ook is er op gegevensdragers in het kantoor administratie van dekmantelbedrijven aangetroffen. Ten slotte is een laserprintmachine aangetroffen met een verhuisdoos vol bijbehorende ‘blanco’ zegels waarmee valse containerzegels gemaakt kunnen worden. Daarnaast zijn onder meer PGP-telefoons, laptops, een GPS-tracker en jammers aangetroffen.
Dat er daarvoor ook al sprake was van een criminele (drugs)organisatie blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de hiervoor beschreven drugstransporten van 26 oktober 2018 en 26 december 2018. In dit verband acht de rechtbank het gesprek van 17 maart 2020 tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [persoon 10] van belang. [medeverdachte 3] zegt in dat gesprek tegen [persoon 10] : “We hebben een chauffeur, een oudere chauffeur (de rechtbank merkt op dat hier [persoon 11] wordt bedoeld), die heeft vroeger (…) gewerkt voor ons als groep zijnde (…) en die groep is uit elkaar gegaan, er zat 1 oplichter bij (…) die is er dus uitgewerkt en die komt nergens meer aan de bak. Alleen die chauffeur krijgt nog geld van die oplichter en die blijft een beetje plakken aan die oplichter. Voor die chauffeur hebben wij zat werk.” [66] [medeverdachte 1] zegt in het hiervoor al aangehaalde gesprek op 19 maart 2020 tegen [persoon 11] : “De reden natuurlijk ook dat ik eh weg ben gegaan eh is natuurlijk ook omdat er niet betaald werd en eh ik was er gewoon een beetje klaar mee. Nou, gezegd eb, de mazzel en eb, dan weet natuurlijk wat het probleem is om wat dinge, andere dinge op te zette eh ook met en, ehm [medeverdachte 3] (
rechtbank: [medeverdachte 3]) samen? Maar ja, dan zijn we een jaar verder en eh we hebben een en ander echt al opgezet en draaiende.” [67]
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hun eigen weg zijn gegaan en samen met onder anderen [naam familie] een nieuwe organisatie zijn gaan vormen. Zij waren verantwoordelijk voor het uitvoeren van de ‘dagelijkse werkzaamheden’ ten behoeve van het plegen van de genoemde misdrijven. Aanvankelijk vormden zij samen met onder anderen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] ook een criminele organisatie.
De organisatie waaraan verdachte heeft deelgenomen, had een logistieke en financiële keten georganiseerd die de invoer van verdovende middelen mogelijk maakte. Binnen die organisatie werden bedrijven opgericht, bankrekeningen voor die bedrijven geopend, dekladingen gekocht, getransporteerd en (soms) opgeslagen. Ook werden er katvangers (‘poppen’) geregeld voor de dekmantelbedrijven en chauffeurs ten behoeve van het uiteindelijke transport van verdovende middelen naar Nederland. De organisaties maakten gebruik van een complexe structuur van bedrijven, waarbij van een reguliere bedrijfsvoering geen sprake was. Als bestuurder en/of aandeelhouder(s) van deze (dekmantel)bedrijven werden op “papier” zogenoemde katvangers gebruikt. De bankrekeningen behorend bij deze bedrijven werden (geheel of ten dele) door contante stortingen gevoed. Contant gestort geld werd regelmatig eerst naar bankrekeningen van andere bedrijven overgemaakt om de herkomst van de uiteindelijke betaling te verhullen. Bij het ‘reguliere’ e-mail verkeer met een expediteur, werd ondertekend met een valse/ fictieve naam. Bij de onderlinge communicatie werd gebruik gemaakt van zogenoemde Pretty Good Privacy-toestellen.
[naam familie] stortte vanaf 2018 contant geld op de rekening van de betrokken dekmantelbedrijven en verzorgde websites van de betrokken dekmantelbedrijven. Hij zorgde ook voor de encryptietoestellen.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot een op het plegen van de in de tenlastelegging genoemde misdrijven gericht samenwerkingsverband en dat hij daarnaast ook een aandeel heeft gehad in gedragingen die mede strekten tot dan wel verband hielden met de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk.
De rechtbank is daarom van oordeel dat is bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan twee organisaties als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11b van de Opiumwet. Zij komt daarmee tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten 1 en 2.
Feit 6. Wet wapens en munitie (zaaksdossier 16)
Op 29 september 2020 heeft bij verdachte thuis in Rijnsburg een doorzoeking plaatsgevonden. Hierbij zijn twee airsoftpistolen aangetroffen. Onderzoek naar deze pistolen heeft uitgewezen dat het wapens zijn in de zin van artikel 2 lid 1, categorie 1 onder 7o van de Wet wapens en munitie. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij deze wapens bij een webshop heeft besteld. De slotsom is dat verdachte op de ten laste gelegde datum niet alleen over deze wapens kon beschikken maar zich ook bewust was van de aanwezigheid daarvan. Het onder 6 ten laste gelegde is dan ook bewezen.

7.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in voetnoten en in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 4 primair, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan met dien verstande dat
1. hij in de periode van 1 juli 2018 tot 1 maart 2019 in Nederland heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke organisatie bestond uit verdachte, [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [persoon 11] , [medeverdachte 2] en een of meer andere personen en die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in:
  • artikel 10, vierde en vijfde lid Opiumwet, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen en het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van (verdovende) middelen als bedoeld in lijst I van de Opiumwet;
  • artikel 10a Opiumwet, te weten voorbereidingshandelingen om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen;
  • artikel 11, vierde lid Opiumwet, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen van (verdovende) middelen als bedoeld in lijst II van de Opiumwet;
  • artikel 420 bis/ter/quater van het Wetboek van Strafrecht, te weten gewoontewitwassen, dan wel opzettelijk witwassen, dan wel schuldwitwassen van voorwerpen, waaronder geldbedragen;
2. hij in de periode van 1 maart 2019 tot 29 september 2020 in Nederland heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke organisatie bestond uit verdachte, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en een of meer andere personen en die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in:
  • artikel 10, vierde en vijfde lid Opiumwet, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen en het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van (verdovende) middelen als bedoeld in lijst I van de Opiumwet;
  • artikel 10a Opiumwet, te weten voorbereidingshandelingen om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen;
  • artikel 11, vierde lid Opiumwet, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen van (verdovende) middelen als bedoeld in lijst II van de Opiumwet;
  • artikel 420 bis/ter/quater van het Wetboek van Strafrecht, te weten gewoontewitwassen, dan wel opzettelijk witwassen, dan wel schuld witwassen van voorwerpen, waaronder geldbedragen;
4. hij op 2 september 2019 te Bergschenhoek, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, 6,58 gram heroïne;
5. hij op tijdstippen in de periode van 18 juni 2018 tot 29 september 2020 te Rijnsburg en Den Haag, in elk geval Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij en zijn mededader(s) telkens hierna genoemde voorwerpen voorhanden gehad en omgezet, terwijl hij en zijn mededader(s) wisten dat hierna genoemde voorwerpen – onmiddellijk en/of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf, te weten:
  • verschillende contante geldbedragen (van in totaal € 144.700,- euro), welke geldbedragen door verdachte naar bankautomaten zijn meegenomen en aldaar zijn gestort op bankrekeningen van verschillende rechtspersonen;
  • verschillende geldbedragen (van in totaal € 205.320,-), welke contant en/of giraal door verdachte zijn ontvangen op diens privérekeningen en welke bedragen vervolgens zijn overgeboekt naar andere bankrekeningen en daarna (deels) contant zijn opgenomen;
6. hij op 29 september 2020 te Rijnsburg , twee wapens in de zin van artikel 2 lid 1, categorie 1 onder 7o van de Wet wapens en munitie, te weten twee airsoftpistolen voorhanden heeft gehad.

8.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft (uiteindelijk) gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan twee jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. En tot een taakstraf van tweehonderdveertig uur die wordt vervangen door honderdtwintig dagen hechtenis als hij niet naar behoren wordt verricht.
Het pleidooi van de verdediging
De verdediging heeft kort samengevat aangevoerd dat verdachte een belast verleden heeft en niet is opgegroeid in een veilige, stabiele omgeving die vrij was van criminaliteit. Hij heeft in de thuissituatie niet een goed rolmodel kunnen vinden. Na de schorsing van de voorlopige hechtenis op 29 oktober 2021 heeft verdachte fors ingezet op terugkeer in de maatschappij met behulp van het re-integratie traject van de gemeente Katwijk. In dat kader heeft hij zich op advies vrijwillig aangemeld bij De Waag voor een behandeling om zijn zwakke punten te verbeteren. Hij heeft nog steeds werk bij zijn oom en volgt in de avonduren een opleiding tot makelaar. In de aanloop naar de zitting zijn de spanningen bij verdachte enorm toegenomen. Deze rechtszaak vormt een belemmering om zijn toekomstplannen definitief vorm te geven. Het Openbaar Ministerie heeft met de (gewijzigde) eis, blijk gegeven oog te hebben voor de jonge leeftijd van verdachte, de omstandigheden waaronder dit is gebeurd, zijn bereidwilligheid een verklaring af te leggen, zijn positieve ontwikkeling sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis en de behandelingen die hij ondergaat om recidive in de toekomst te voorkomen. Het verzoek is om bij een strafoplegging ook met deze aspecten rekening te houden en te kiezen voor een strafmodaliteit waarbij een terugkeer naar de gevangenis niet zal plaatsvinden.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het bewezen verklaarde
Verdachte heeft deelgenomen aan twee criminele (drugs)organisaties. Het doel van de organisaties was de invoer van onder andere cocaïne en heroïne naar Nederland. Ook heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een internationaal drugstransport van 6,58 gram heroïne. Hoewel slechts een hoeveelheid van 6,58 gram bewezen wordt verklaard, zal de rechtbank bij de strafoplegging wel rekening houden met de beoogde invoer van de grotere hoeveelheid heroïne van bijna 1.300 kilogram, die aanwezig was voor het ingrijpen door de Britse autoriteiten.
Internationale drugshandel vormt een gevaar voor de openbare veiligheid en de volksgezondheid. Verdachte streefde enkel grote vermogensvoordelen na en hield geen rekening met de gezondheid van de individuele gebruikers, met de randcriminaliteit die drugshandel en -gebruik meebrengen en met de gevaren voor de openbare veiligheid die voortkomen uit de grote financiële belangen die op het spel staan.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het witwassen van ruim € 350.000,-. Witwassen is een ernstig feit dat bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Het leidt er immers toe dat uit misdrijf verkregen geld een schijnbaar legale herkomst krijgt, waarmee de integriteit van het financiële en economische verkeer wordt aangetast. Bovendien worden deze inkomsten daarmee aan het zicht van justitie onttrokken. Verdachte heeft hier met zijn handelen aan bijgedragen en dat rekent de rechtbank hem aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de verschillende reclasseringsrapporten die over verdachte zijn opgemaakt en het rapport van 16 maart 2021 van de psycholoog. Laatstgenoemde is tot de conclusie gekomen dat bij verdachte sprake is van een ander gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, een depressieve stoornis en een posttraumatische stressstoornis. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. De depressieve stoornis is recidiverend van karakter en is, vermoedelijk, in de periode van de feiten wisselend aanwezig geweest. De stoornissen hebben verdachtes gedragskeuzes tot op zekere hoogte beïnvloed, maar er wordt gedacht dat verdachte ook nog keuzevrijheid had in zijn handelen. Verdachte is een geparentificeerde jongeman, die al van jong af aan geleerd heeft voor zijn ouders te moeten zorgen. De psycholoog adviseert de feiten volledig aan verdachte toe te rekenen. Verwacht wordt dat de kans op recidive laag is. De rechtbank neemt de conclusies over en maakt die tot de hare en volgt het advies verdachte volledig verantwoordelijk te houden voor zijn daden.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het strafblad van verdachte van 17 februari 2022. Hieruit blijkt dat verdachte in 2020 en 2021 een aantal strafbeschikkingen heeft opgelegd gekregen voor verkeersovertredingen. Gelet op de aard en omvang van de onderhavige zaak legt het strafblad geen gewicht in de schaal.
Conclusie
De rechtbank heeft oog voor de persoon van verdachte, zoals dat naar voren komt in het rapport van de psycholoog, en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij houdt er ten voordele van verdachte rekening mee dat hij de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft aangegrepen om iets van zijn leven te maken. Dat wil niet zeggen dat de eis van de officier van justitie wordt gevolgd, dat zou ook niet kunnen omdat de wet de gevorderde combinatie van hoofdstraffen niet toestaat. [68] De eis doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van wat de rechtbank bewezen vindt.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging gekeken naar de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt bij een gewicht van meer dan 20 kilogram, afhankelijk van de rol die de verdachte bij het strafbare feit heeft gespeeld, een gevangenisstraf voor de duur van vijf of zes jaren genoemd.
Verdachten [persoon 3] , [persoon 5] en [persoon 4] zijn voor hun rollen in het onderzoek Astoria (feit 5) door het Gerechtshof Amsterdam op 24 juni 2021 tot gevangenisstraffen van 6 tot 7 jaar veroordeeld. Voor verdachte komen daar nog gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie bij.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met de straf die de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank acht een gevangenisstraf van vier jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst tot aan de einduitspraak. Uitgangspunt is dat het ondergaan van een straf pas aan de orde is als de veroordeling onherroepelijk is. Verdachte heeft zich gehouden aan de voorwaarden die de rechtbank heeft gesteld toen de voorlopige hechtenis van verdachte werd geschorst. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat verdachte direct moet komen vast te zitten. Zij zal de voorlopige hechtenis opnieuw schorsen voor onbepaalde tijd. Dat bevel wordt afzonderlijk schriftelijk gegeven.

11.De in beslag genomen voorwerpen

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen [69] :
2. administratie SKY ECC;
3. een antraciete Wileyfox (telefoon), vermoedelijk encryptie-device;
4. een MacBook Air;
5. een zwarte telefoon (Nokia) en simkaartverpakking;
6. een zwarte telefoon (Xiaomi);
7. een zilvergrijze iPhone;
8. een zwarte iPhone;
9. een zilveren HP laptop inclusief oplader;
14. een USB-stick (memorykaart) Kingston 100g3 datatraveller;
19. een zwarte computer (HP Omen);
20. een zwarte iPhone 11 pro;
26. een samengestelde computer;
32. een jammer;
34. een computer (Lenovo);
35. een iPhone A1660 zonder simkaart;
36. een zwarte iPhone A1778 (encryptie-device).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de jammer wordt onttrokken aan het verkeer en de andere voorwerpen worden verbeurd verklaard met uitzondering van de onder 26 genoemde ‘samengestelde computer’, die kan aan verdachte worden teruggegeven.
De raadsvrouw heeft verzocht de samengestelde computer aan verdachte terug te geven.
Verbeurdverklaring cryptofoons
De rechtbank zal de in beslag genomen en niet teruggegeven encryptie-devices (cryptofoons), en administratie die daarop betrekking heeft (nummers 2, 3 en 36), die aan verdachte toebehoren, verbeurd verklaren. De voorwerpen zijn daarvoor vatbaar, aangezien die voorwerpen tot het begaan van het onder 1 en 2 bewezen geachte zijn bestemd. De rechtbank heeft bij het opleggen van deze bijkomende straf rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Onttrekking aan het verkeer jammer
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen en niet teruggegeven jammer, die aan verdachte toebehoort, en waarvan hij al mondeling afstand heeft gedaan [70] , dient onttrokken te worden aan het verkeer en daarvoor vatbaar is, aangezien dit voorwerp is aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal gelasten dat de overige voorwerpen aan verdachte worden teruggegeven. Uit het (omvangrijke) dossier blijkt niet dat deze voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring zoals bedoeld in artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen
  • 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57, 63, 140 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 10 en 11b van de Opiumwet en
  • 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 4 primair, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
1. en 2. telkens: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, artikel 10a, eerste lid en artikel 11, vierde lid, van de Opiumwet en deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
4. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Van het medeplegen van witwassen een gewoonte maken.
6. Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
  • 2. administratie SKY ECC;
  • 3. een antraciete Wileyfox (telefoon), vermoedelijk encryptie-device;
  • 36. een zwarte iPhone A1778 (encryptie-device).
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
32. een jammer.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • 4. een MacBook Air;
  • 5. een zwarte telefoon (Nokia) en simkaartverpakking;
  • 6. een zwarte telefoon (Xiaomi);
  • 7. een zilvergrijze iPhone;
  • 8. een zwarte iPhone;
  • 9. een zilveren HP laptop inclusief oplader;
  • 14. een USB-stick (memorykaart) Kingston 100g3 datatraveller;
  • 19. een zwarte computer (HP Omen);
  • 20. een zwarte iPhone 11 pro;
  • 26. een samengestelde computer;
  • 34. een computer (Lenovo);
  • 35. een iPhone A1660 zonder simkaart.
Beveelt de schorsing van de voorlopige hechtenis. Het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis is afzonderlijk schriftelijk vastgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2022.

Voetnoten

1.HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972,
2.HR 10 november 1992, NJ 1993, 225 en HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR: AY9575,
3.HR 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1302 en HR 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2640.
4.Rubriek 09 – Bijlage 36, p. 91.770 – 91.799 (Pv bevindingen).
5.Rubriek 05 – Bijlage 168, p. 52.320 – 52.320, in het bijzonder 52.321 (Pv mailbox [mailadres] ).
6.Rubriek 09 – Bijlage 36, p. 91.770 – 91.799 (Pv bevindingen).
7.Rubriek 09 – Bijlage 37, p. 91.800 – 91801 (Pv FTO verdovende middelen).
8.Rubriek 09 – Bijlage 38, p. 91.802 – 91.803 (Rapport NFI verdovende middelen).
9.Rubriek 09 – Bijlage 25, p. 91.243 – 91.246 (Pv telecommunicatie Sky).
10.Rubriek 05 – Bijlage 126, p. 51.929 – 51.938 (Pv onderzoek AL084.04.04.004).
11.Rubriek 05 – Bijlage 22, p. 51.154 51.156 (E-mailbox [mailadres] )
12.Rubriek 05 – Bijlage 26, p. 51.929 – 51.938 (Pv onderzoek AL084.04.04.004).
13.Rubriek 05 – bijlage 129, p. p. 51.963 – 51.969 in het bijzonder p. 51.969.
14.Rubriek 04 – Bijlage 08, p. 41.027 – 41.031 (Observatie 2 september 2019).
15.Rubriek 09 – Bijlage 25, p. 91.243 – 91.246 (Pv telecommunicatie Sky).
16.Rubriek 09 – Bijlage 24, p. 91.233 – 91.242 (Pv transportzegels).
17.Hierna [medeverdachte 3] tenzij anders staat aangegeven.
18.Rubriek 05 – Bijlage 113, p. 51.846 – 51.848 en het proces-verbaal van verhoor van getuige van 15 maart 2022 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de getuigenverklaring van [persoon 6] .
19.Rubriek 05 – Bijlage 02, p. 51.009 (Locatie kantoor [medeverdachte 1] – [adres 4] ).
20.Rubriek 07 – Bijlage 195, p. 71.317.
21.Rubriek 07 – Bijlage 196, p. 31.318.
22.Rubriek 05 – Bijlage 113, p. p. 51.846 – 51.848 (Pv onderzoek [adres 11] Rotterdam).
23.Rubriek 05 – Bijlage 113, p. 51 846 – 51.862 (Pv onderzoek [adres 11] Rotterdam).
24.Rubriek 05 – Bijlage 51, p. 51.316 – 51.317 (Pv DZK AL084 ( [naam bedrijf BV 3] BV)
25.Rubriek 05 – Bijlage 52, p. 51.318 – 51.319 (Pv DZK AL084 ( [naam bedrijf BV 6] BV).
26.Rubriek 05 – Bijlage 129, p. 51.963 – 51.969 (Pv e-mails [naam bedrijf BV 6] / [naam 7] / [naam bedrijf BV 3] ).
27.Rubriek 05 – Bijlage 168, p. 52.320 – 52.324 (Pv mailbox [mailadres] ).
28.Rubriek 05 – Bijlage 126, p. 51.929 – 51.938 (Pv onderzoek AL084.04.04.004).
29.Proces-verbaal zaaksdossier 09 - [naam 8] -1854, pagina 12.
30.Rubriek 05 – Bijlage 138, p. 52.016 – 52.018 (Pv factuur 15000 kg textiel).
31.Rubriek 09 – Bijlage 24, p. 91.233 – 91.242 (Pv transportzegels).
32.Rubriek 08 – Bijlage 77, p. 81.476 – 81.478 (Kvk [naam bedrijf BV 3] ).
33.Proces-verbaal zaaksdossier 09 - [naam 8] -1854, pagina 11.
34.Rubriek 02 – Bijlage 36, p. 21.410 – 21.419 (Verhoor [persoon 8] ).
35.Rubriek 05 – Bijlage 51, p. 51.316 – 51.317 (Pv DZK AL084 ( [naam bedrijf BV 3] BV).
36.Rubriek 05 – Bijlage 130, p. 51970 – 51978 (Pv documenten [naam 7] ).
37.Rubriek 05 – Bijlage 24, pagina 51.159 – 51.177 (Analyse gebruik MIFI ( [medeverdachte 1] )).
38.Rubriek 05 – Bijlage 29, p. 51.204 ( [naam 9] & [naam bedrijf BV 3] ).
39.Rubriek 07 – Bijlage 115, p. 71.170 – 71.172.
40.Rubriek 07 – Bijlage 116, p. 71.173 – 71.174.
41.Rubriek 07 – Bijlage 117, p. 71.175 – 71.177.
42.Rubriek 07 – Bijlage 119, p. 71.180 – 71.181.
43.Rubriek 07 – Bijlage 120, p. 71.182 – 71.183.
44.Rubriek 07 – Bijlage 121, p. 71.184 – 71.185.
45.Rubriek 07 – Bijlage 122, p. 71.186 – 71.187.
46.Rubriek 05 - Bijlage 193, p. 52.646 (Pv OVC 21 februari 2020).
47.Proces-verbaal zaaksdossier 09 “Astoria” 2e aanvulling §2.2.
48.Rubriek 07 – Bijlage 132, p. 71.205 – 71.207.
49.Rubriek 07 – Bijlage 133, p. 71.208 – 71.210.
50.Rubriek 07 – Bijlage 153, p. 71.211 – 71.213.
51.Rubriek 07 – Bijlage 153, p. 71.253 – 71.254.
52.Rubriek 08 – Bijlage 79, p. 81.485 – 81.489 (KvK [naam bedrijf BV 4] + Stichting [naam bedrijf BV 4] )
53.Rubriek 02 – Bijlage 28, p. 21.264-21.268 (Verhoor [persoon 13] ).
54.Rubriek 05 – Bijlage 33, p. 51.238 – 51.246 (Camerabeelden 01-01-19 t/m 17-04-19).
55.Rubriek 04 – Bijlage 05, p. 41.013 – 41.014.
56.Rubriek 04 – Bijlage 08, p. 41.027 – 41.031.
57.Rubriek 09 – Bijlage 25, p. 91.243 – 91.246 (Pv telecommunicatie Sky).
58.Rubriek 07 – Bijlage 279, p. 71.460 – 71.461.
59.Persoonsdossier [naam familie] , p. 62 – 66.
60.In het proces-verbaal van relaas betreffende zaaksdossier 6 staat vermeld dat verdachte ook € 10.000,- op rekening van [rekeningnummer] van [naam bedrijf BV 2] heeft gestort maar het brondocument waarin dat staat bevindt zich niet bij de stukken. Uit de stukken blijkt dat verdachte € 89.550,- heeft gestort op de rekening van [naam bedrijf BV 9] De rechtbank heeft op de terechtzitting van 27 oktober 2021 erop gewezen dat in zaaksdossier 02 staat dat verdachte € 94.100 heeft gestort op de rekening van [naam bedrijf BV 9] en dat in het proces-verbaal over de onderlinge verbanden tussen betrokken ondernemingen waarnaar in dit verband wordt verwezen (Rubriek 05 – Bijlage 57, [naam 8] -1415) een bedrag van € 89.550,- wordt genoemd. De officier van justitie heeft laten weten dat in het desbetreffende proces-verbaal twee stortingen abusievelijk niet zijn opgenomen, te weten stortingen op 8 en 17 oktober 2019 van € 1.200,- en € 3.350,- (€ 4.550,- in totaal). Uit het proces-verbaal van bevindingen betreffende de storting op rekening [rekeningnummer] (Rubriek 05 – Bijlage 43 – [naam 8] -1534) blijkt weliswaar dat verdachte op 8 en 17 oktober 2019 handelingen heeft verricht bij een geldautomaat van de Rabobank maar uit door de officier van justitie ingebrachte proces-verbaal van bevindingen betreffende de stortingen op rekening [rekeningnummer] (Rubriek 05 – Bijlage 229 – [naam 8] -488) blijkt niet dat er op 8 en 17 oktober 2019 geld op die rekening is gestort. Het proces-verbaal heeft betrekking op de periode van 22 oktober 2018 tot en met 2 augustus 2019. Aangezien verdachte niet de enige was die geld stortte op de rekening van [naam bedrijf BV 9] kan niet worden bewezen dat verdachte de stortingen van 8 en 17 oktober 2019 heeft verricht.
61.Rubriek 08 – Bijlage 82, p. 81523 tot en met 81534.
62.Persoonsdossier [verdachte] , proces-verbaal tweede verhoor verdachte, in het bijzonder pagina 62.
63.Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.
64.Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264 en Hoge Raad 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413
65.Hoge Raad 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502.
66.Rubriek 07 – Bijlage 135, p. 71.214.
67.Rubriek 07 – Bijlage 150, p. 71.245 – 71.247.
68.Artikel 9, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht luidt: “In geval van veroordeling tot gevangenisstraf of tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel ten hoogste zes maanden bedraagt, kan de rechter tevens een taakstraf opleggen.
69.De nummers corresponderen met de lijst van in beslag genomen voorwerpen die de officier van justitie ter terechtzitting van 12 mei 2022 heeft overgelegd.
70.Verdachte heeft bij zijn tweede verhoor (mondeling) afstand van de jammer gedaan (p. 67, verklaring niet ondertekend wel geparafeerd).