ECLI:NL:RBAMS:2023:3234

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
13/010358-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 12 OLW in verband met schending van verdedigingsrechten

Op 16 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Zielonej Górze in Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 2 mei 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, R.J. Jager, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moet worden geweigerd. Dit besluit is genomen omdat de rechtbank niet met zekerheid kon vaststellen dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de procedure in eerste aanleg, noch dat zijn advocaat daarbij aanwezig was. De rechtbank heeft geconstateerd dat er tegenstrijdigheden waren in de informatie die door de uitvaardigende justitiële autoriteit was verstrekt, en dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van het hoger beroep dat tegen hem was ingesteld.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, omdat de verdediging van de opgeëiste persoon niet adequaat was gewaarborgd. De rechtbank heeft daarom de overlevering geweigerd en de overleveringsdetentie opgeheven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/010358-23
Datum uitspraak: 16 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 14 maart 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 mei 2022 door
de Sąd Okręgowy w Zielonej Górze(Circuit Court of Zielona Góra), Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 mei 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, R.J. Jager die waarneemt voor mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of September 16, 2019, by the Circuit Court of Zielona Góra (II K 63/16), upheld on October 26, 2021, by the Poznań Court of Appeal, ref. no. II Aka 110/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en drie maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog één jaar, acht maanden en elf dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon een ander verhaal heeft dan de informatie die uit het EAB en de aanvullende informatie van 13 april 2023 en 20 april 2023 naar voren komt. De opgeëiste persoon is heel stellig dat hij geen gemachtigd advocaat had die voor hem hoger beroep heeft ingesteld.
De officier van justitie stelt zich primair op het stand dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure in hoger beroep en een gemachtigd raadsman had en dus de omstandigheid van artikel 12 onder b OLW zich voordoet. Subsidiair kan van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW worden afgezien nu de opgeëiste persoon gezien de omstandigheden die zijn weergegeven in het EAB en de aanvullende informatie niet in zijn verdedigingsrecht is geschaad.
Uit aanvullende informatie van 13 april 2023 blijkt dat de zaak in hoger beroep ten gronde is behandeld. Daarom zal de rechtbank alleen de procedure in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. De rechtbank komt hiertoe omdat in de aanvullende informatie van 13 april 2023 blijkt dat de gemachtigd raadsman niet op de zitting in hoger beroep aanwezig was en de aanvullende informatie van 20 april 2023 niet expliciet ingaat op de aanvullende vraag van 19 april over een (mogelijke) tegenstrijdigheid tussen de vermelding dat de advocaat daadwerkelijk de verdediging had gevoerd en de vermelding dat hij ter zitting niet aanwezig was. Hierdoor kan de rechtbank niet vaststellen of de gemachtigd raadsman ook daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In het EAB is aangekruist dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de procedure in eerste aanleg. In de aanvullende informatie van 20 april 2023 staat dat in het EAB is vermeld dat in eerste aanleg de advocaat van de opgeëiste persoon aanwezig was. De rechtbank stelt echter vast dat dit niet in het EAB staat. Daarin wordt slechts vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen en niet dat de advocaat aanwezig was. Dat roept bij de rechtbank de vraag op wat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bedoeld met het aankruisen in het EAB van de optie dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Naar aanleiding van aanvullende informatie van 13 april 2023 heeft het openbaar ministerie op 19 april 2023 inzake de procedure in hoger beroep aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om opheldering gevraagd over een mogelijke tegenstrijdigheid. De aanvullende informatie van 13 april 2023 vermeldt namelijk enerzijds (in het apart toegezonden formulier van onderdeel D van het EAB) dat de advocaat de opgeëiste persoon daadwerkelijk heeft verdedigd in hoger beroep en anderzijds dat de advocaat niet aanwezig was ter zitting in hoger beroep. Hier is geen (duidelijk) antwoord op gekomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om nogmaals vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit aangezien reeds tweemaal om aanvullende informatie is gevraagd en ook twee keer aanvullende informatie is verschaft. [4] Daarbij geldt dat de vragen die het openbaar ministerie heeft gesteld, dezelfde vragen zijn die de rechtbank zelf zou hebben gesteld.
De opgeëiste persoon heeft ten stelligste ontkend bij het proces in eerste aanleg aanwezig te zijn geweest, voor zover dat tot een veroordelend vonnis heeft geleid. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg aanwezig was bij het proces, alsmede dat zijn advocaat aanwezig zou zijn geweest. Daarom kan de informatie uit het EAB dat de opgeëiste persoon en/of zijn advocaat in eerste aanleg aanwezig was - en hij er derhalve van op de hoogte kon zijn dat er eventueel een hoger beroep zou worden ingesteld - niet als argument dienen om af te zien van de weigeringsgrond.
Uit de aanvullende informatie blijkt verder dat de opgeëiste persoon in de procedure in hoger beroep tweemaal tevergeefs is opgeroepen op het door hem opgegeven adres en dat hem de instructie was gegeven om bereikbaar te zijn op dat adres en op de gevolgen is gewezen als hij dat niet zou zijn. De aanvullende informatie vermeldt echter niet wanneer en bij welke gelegenheid deze instructies aan de opgeëiste persoon zijn gegeven en of de instructies ook golden voor een eventueel hoger beroep. De rechtbank constateert dat het gaat om een oud feit uit 2003. De rechtbank is er ambtshalve mee bekend dat de hiervoor genoemde instructies in Polen doorgaans worden gegeven bij het politieverhoor, dat mogelijk in 2003 of niet lang daarna heeft plaatsgevonden. Zonder nadere informatie hierover kan de rechtbank er niet zonder meer van uitgaan dat de opgeëiste persoon zich ten tijde van het hoger beroep in 2021 nog steeds beschikbaar had moeten houden op het eerder door hem opgegeven adres. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces in hoger beroep. De rechtbank kan om die reden evenmin vaststellen dat de opgeëiste persoon in deze situatie op ondubbelzinnige wijze uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon aanwezig te zijn. Evenmin is gebleken dat hij kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie.
Nu de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert, zal zij de overlevering daarom op grond van artikel 12 OLW weigeren.

4.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Sąd Okręgowy w Zielonej Górze’Circuit Court of Zielona Góra, Polen voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
HEFT OPde overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 (Zdziaszek), punten 103 tot en met 105.