ECLI:NL:RBAMS:2023:3460

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
13/033300-23 (EAB VIII)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Italiaanse vrijheidsstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 april 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Italiaanse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië en gedetineerd in Nederland, was onderwerp van een EAB dat strekte tot zijn aanhouding en overlevering voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar en vier maanden. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 28 maart 2023, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft overwogen of er gronden zijn om de overlevering te weigeren, met name op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De raadsvrouw stelde dat de overlevering moest worden geweigerd omdat het vonnis niet aan de eisen van artikel 12 OLW voldeed. De officier van justitie betoogde echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat hij afstand had gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon zich aan het huisarrest had onttrokken en geen contact had gehouden met zijn advocaat, waardoor de overlevering geen schending van zijn verdedigingsrechten impliceert.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Italië beoordeeld en vastgesteld dat er geen reëel gevaar meer is voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in Italiaanse detentiecentra. Gezien het feit dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden waren, heeft de rechtbank de overlevering toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de jongste rechter niet in staat was om de uitspraak mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/033300-23 (EAB VIII)
Datum uitspraak: 6 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 februari 2023 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 november 2022 door
the Office of the Prosecutor of the Republic at the Court of Genoa(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 maart 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
executive sentence of the Court of Genoa(Italië)
, issued on 20th October 2016 and enforceable on 22nd December 2016(referentienummer: 3586/2016 R G DIB).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en vier maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
De officier van justitie bij de rechtbank van Genua (Italië) heeft op 20 oktober 2022 een zogenaamde cumulatiebeslissing (
provvedimento di cumolo) genomen (referentienummer: 1064/2022 SIEP). In die cumulatiebeslissing [1] worden de openstaande (vrijheids)straffen van de opgeëiste persoon genoemd, waaronder de hiervoor vermelde vrijheidsstraf van één jaar en vier maanden. Overwogen wordt dat ter nakoming van het beginsel van samenvallende straffen één straf moet worden vastgesteld die
in concretodoor de veroordeelde moet worden uitgezeten. De cumulatiebeslissing bepaalt dat de totale resterende vrijheidsstraf 8 jaar, 2 maanden en 8 dagen bedraagt en ten uitvoer moet worden gelegd.
Deze in de cumulatiebeslissing vermelde resterende vrijheidsstraf is ook vermeld in het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich de in artikel 12, sub a en sub c, OLW genoemde omstandigheden hebben voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat het vonnis niet aan de eisen van artikel 12 OLW voldoet en er ook geen reden is om af te zien van weigering op grond van artikel 12 OLW.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW en de weigeringsgrond van artikel 12 OLW daarom niet van toepassing is. Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren. Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat kan worden afgezien van weigering op grond van artikel 12 OLW. Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure, omdat hij in huisarrest zat, dat hij een advocaat heeft gemachtigd en domicilie heeft gekozen op het adres van de door hem gekozen advocaat en dat de officiële correspondentie naar deze advocaat is verzonden. De opgeëiste persoon is vervolgens gevlucht uit het huisarrest en heeft daarna geen contact meer opgenomen met de door hem gekozen advocaat. Overlevering houdt geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in, omdat het de verantwoordelijkheid is van de opgeëiste persoon om contact te onderhouden met zijn advocaat. [2]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat geen sprake is van de omstandigheid als bedoeld in artikel 12 sub b OLW. Uit het EAB en de aanvullende informatie van 27 februari 2023 blijkt alleen dat de opgeëiste persoon een gekozen advocaat had, te wiens kantore hij domicilie had gekozen en dat het vonnis is verzonden naar die advocaat. Daaruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat de opgeëiste persoon zijn gekozen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren, laat staan dat die advocaat daadwerkelijk tijdens het proces zijn verdediging heeft gevoerd.
Gelet op het voorgaande kan de overlevering worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon was op de hoogte van de tegen hem aanhangige strafrechtelijke procedure. Het EAB vermeldt immers dat zijn voorlopige hechtenis op 6 september 2016 is vervangen door huisarrest. Uit de aanvullende informatie van 27 februari 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon op 19 oktober 2016 voortvluchtig is verklaard, dat hij - kennelijk daarvoor - met het oog op de strafrechtelijke procedure een voorkeursadvocaat had gekozen en domicilie heeft gekozen op het adres van de door hem gekozen advocaat.
Door zich aan het huisarrest te onttrekken en geen contact te houden met zijn voorkeursadvocaat heeft de opgeëiste persoon uit eigen beweging afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in deze situatie worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert.
Ten aanzien van de cumulatiebeslissing van de Italiaanse officier van justitie heeft de rechtbank eerder [3] vastgesteld dat bij een dergelijke beslissing geen beoordelingsmarge bestaat in de zin van punt 88 van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Zdziaszek. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing met betrekking tot de cumulatiebeslissing.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van haar lidstaat, te beoordelen of het strafbare feit waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst valt.
De rechtbank is in beginsel gebonden aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat een feit waarvoor overlevering wordt verzocht een lijstfeit oplevert. [4]
De omstandigheid dat een feit, ondanks het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit, niet een lijstfeit oplevert, kan niet zonder meer tot weigering van de overlevering voor dat feit leiden. In een dergelijk geval moet de rechtbank immers nagaan of dat feit strafbaar is naar Nederlands recht. [5]
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de feiten geen lijstfeit opleveren, maar heeft niet aangevoerd dat de strafbaarheid naar Nederlands recht van de feiten ontbreekt. Het verweer behoeft daarom al geen inhoudelijke bespreking.

5.Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat op basis van de algemene omstandigheden in zestien Italiaanse detentiecentra sprake is van een reëel gevaar dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld. [6] Gelet op het meest recente rapport van de
European Committee for the prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 24 maart 2023 en de actuele gegevens van non-gouvernementele organisatie Antigone geldt ten aanzien van zes van die zestien detentiecentra (Napoli Secondigliano, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Turi, Trani vrouwengevangenis, Nuoro) thans geen algemeen gevaar meer.
Zoals ook in eerdere procedures is gebeurd, heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum van het Openbaar Ministerie in deze zaak twee brieven van de Italiaanse autoriteiten van 2 en 4 maart 2020 aan het dossier toegevoegd, waarin is gegarandeerd dat overgeleverde personen niet zullen worden gedetineerd in de zestien detentiecentra waarvoor de rechtbank eerder een algemeen gevaar heeft aangenomen. [7] De Italiaanse autoriteiten hebben in bedoelde brieven bevestigd dat deze algemene detentiegarantie geldt voor alle door Nederland overgeleverde personen.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze informatie kan worden afgeleid dat voor de opgeëiste persoon het gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Italiaanse detentie-instellingen is weggenomen. De detentieomstandigheden vormen daarom geen beletsel voor de overlevering.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Office of the Prosecutor of the Republic at the Court of Genoa(Italië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en D. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 april 2023.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Een Nederlandse vertaling daarvan bevindt zich in het dossier.
2.Rechtbank Amsterdam 12 december 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:7239, Rechtbank Amsterdam 10 januari 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:107 en Rechtbank Amsterdam 6 maart 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:1094.
3.Rechtbank Amsterdam 29 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:7227 en rechtbank Amsterdam 8 juni 2022,
4.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
5.HvJ EU 3 maart 2020, C-717/18, ECLI:EU:C:2020:142 (