ECLI:NL:RBAMS:2023:3462

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
13/036167-23 (EAB XVII)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een Italiaans vonnis

Op 6 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de rechtbank van Genua, Italië. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 8 februari 2023 en betreft een vrijheidsstraf van zes maanden die aan de opgeëiste persoon is opgelegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure is behandeld op een openbare zitting op 28 maart 2023, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn advocaat en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft ook overwogen dat de detentieomstandigheden in Italië geen beletsel vormen voor de overlevering, aangezien de Italiaanse autoriteiten garanties hebben gegeven dat de opgeëiste persoon niet in bepaalde detentiecentra zal worden ondergebracht waar eerder een algemeen gevaar voor onmenselijke behandeling werd aangenomen.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten is voldaan en er geen omstandigheden zijn die zich tegen de overlevering verzetten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de jongste rechter niet in staat was de uitspraak mede te ondertekenen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/036167-23 (EAB XVII)
Datum uitspraak: 6 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 februari 2023 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 november 2022 door
the Office of the Prosecutor of the Republic at the Court of Genoa(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 maart 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
executive sentence of the Court of Genoa(Italië)
, issued on 14th November 2016 and enforceable on 1st April 2018(referentienummer: 2517/2016 R G TRIB).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
De officier van justitie bij de rechtbank van Genua (Italië) heeft op 20 oktober 2022 een zogenaamde cumulatiebeslissing (
provvedimento di cumolo) genomen (referentienummer: 1064/2022 SIEP). In die cumulatiebeslissing [1] worden de openstaande (vrijheids)straffen van de opgeëiste persoon genoemd, waaronder de hiervoor vermelde vrijheidsstraf van zes maanden. Overwogen wordt dat ter nakoming van het beginsel van samenvallende straffen één straf moet worden vastgesteld die
in concretodoor de veroordeelde moet worden uitgezeten. De cumulatiebeslissing bepaalt dat de totale resterende vrijheidsstraf 8 jaar, 2 maanden en 8 dagen bedraagt en ten uitvoer moet worden gelegd.
Deze in de cumulatiebeslissing vermelde resterende vrijheidsstraf is ook vermeld in het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [2]
In de aanvullende informatie van 23 maart 2023 is vermeld dat de advocaat van de opgeëiste persoon op 11 mei 2016 hoger beroep heeft ingesteld en dat
the Court of Appealhet vonnis in eerste aanleg heeft bevestigd op 5 februari 2018. Uit de aanvullende informatie, gelezen in samenhang met de vraagstelling van het IRC, maakt de rechtbank op dat in hoger beroep definitief is geoordeeld over de schuld van de opgeëiste persoon en de strafoplegging, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. De rechtbank zal daarom alleen de beslissing in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis in hoger beroep terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich de in artikel 12, sub a en sub c, OLW genoemde omstandigheden hebben voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW en de weigeringsgrond van artikel 12 OLW daarom niet van toepassing is. Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren. Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat kan worden afgezien van weigering op grond van artikel 12 OLW. Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure, omdat hij een advocaat heeft gemachtigd en domicilie heeft gekozen op het adres van de door hem gekozen advocaat en dat de officiële correspondentie naar deze advocaat is verzonden. Overlevering houdt geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in, omdat het de verantwoordelijkheid is van de opgeëiste persoon om contact te onderhouden met zijn advocaat. [3]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit het EAB en de aanvullende informatie van 27 februari 2023 en 23 maart 2023 volgt dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW zich voordoet. De opgeëiste persoon heeft met het oog op de procedure in eerste aanleg een voorkeursadvocaat gekozen, te wiens kantore hij domicilie heeft gekozen. Deze advocaat heeft hem in eerste aanleg bijgestaan en heeft vervolgens namens de opgeëiste persoon hoger beroep ingesteld en heeft hem (naar de rechtbank begrijpt) als gemachtigd advocaat in de procedure in hoger beroep daadwerkelijk verdedigd. Gelet daarop is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing voor de procedure in hoger beroep.
Ten aanzien van de cumulatiebeslissing van de Italiaanse officier van justitie heeft de rechtbank eerder [4] vastgesteld dat bij een dergelijke beslissing geen beoordelingsmarge bestaat in de zin van punt 88 van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Zdziaszek.
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van haar lidstaat, te beoordelen of het strafbare feit waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst valt.
De rechtbank is in beginsel gebonden aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat een feit waarvoor overlevering wordt verzocht een lijstfeit oplevert. [5]
De omstandigheid dat een feit, ondanks het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit, niet een lijstfeit oplevert, kan niet zonder meer tot weigering van de overlevering voor dat feit leiden. In een dergelijk geval moet de rechtbank immers nagaan of dat feit strafbaar is naar Nederlands recht. [6]
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het feit geen lijstfeit oplevert, maar heeft niet aangevoerd dat de strafbaarheid naar Nederlands recht van dat feit ontbreekt. Het verweer behoeft daarom al geen inhoudelijke bespreking.

5.Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat op basis van de algemene omstandigheden in zestien Italiaanse detentiecentra sprake is van een reëel gevaar dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld. [7] Gelet op het meest recente rapport van de
European Committee for the prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 24 maart 2023 en de actuele gegevens van non-gouvernementele organisatie Antigone geldt ten aanzien van zes van die zestien detentiecentra (Napoli Secondigliano, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Turi, Trani vrouwengevangenis, Nuoro) thans geen algemeen gevaar meer.
Zoals ook in eerdere procedures is gebeurd, heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum van het Openbaar Ministerie in deze zaak twee brieven van de Italiaanse autoriteiten van 2 en 4 maart 2020 aan het dossier toegevoegd, waarin is gegarandeerd dat overgeleverde personen niet zullen worden gedetineerd in de zestien detentiecentra waarvoor de rechtbank eerder een algemeen gevaar heeft aangenomen. [8] De Italiaanse autoriteiten hebben in bedoelde brieven bevestigd dat deze algemene detentiegarantie geldt voor alle door Nederland overgeleverde personen.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze informatie kan worden afgeleid dat voor de opgeëiste persoon het gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Italiaanse detentie-instellingen is weggenomen. De detentieomstandigheden vormen daarom geen beletsel voor de overlevering.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Office of the Prosecutor of the Republic at the Court of Genoa(Italië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en D. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 april 2023.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Een Nederlandse vertaling daarvan bevindt zich in het dossier.
2.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628.
3.Rechtbank Amsterdam 12 december 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:7239 en Rechtbank Amsterdam 10 januari 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:107.
4.Rechtbank Amsterdam 29 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:7227 en rechtbank Amsterdam 8 juni 2022,
5.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
6.HvJ EU 3 maart 2020, C-717/18, ECLI:EU:C:2020:142 (