ECLI:NL:RBAMS:2023:3598

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
C/13/725973 / HA ZA 22-972
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijk schuldenaarschap en borgtocht in geldleningsovereenkomst tussen ex-partners

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw, die van 2006 tot 2020 een affectieve relatie hadden. Tijdens hun relatie heeft de man aanzienlijke geldleningen verstrekt aan het bedrijf van de vrouw, C. Cosmetics and Care B.V. en C. Cosmetics and Care Holding B.V., met een totaalbedrag van ten minste €238.000. De vrouw heeft tot nu toe €90.000 afgelost. De man vordert dat de rechtbank verklaart dat de vrouw, al dan niet samen met haar bedrijven, hoofdelijk aansprakelijk is voor de leningen die hij heeft verstrekt. De vrouw betwist deze aansprakelijkheid en stelt dat de leningen aan haar bedrijf zijn verstrekt, niet aan haar persoonlijk.

De rechtbank oordeelt dat de vrouw niet als hoofdelijk schuldenaar kan worden aangesproken, omdat de leningen zijn verstrekt aan haar bedrijf. Echter, de rechtbank concludeert dat de vrouw zich wel als borg heeft verbonden voor de schulden van haar bedrijf, wat betekent dat zij kan worden aangesproken tot terugbetaling zodra zij over voldoende financiële middelen beschikt. De rechtbank wijst de vorderingen van de man voor wat betreft de hoofdelijkheid af, maar kent hem wel het recht toe om de vrouw als borg aan te spreken. Daarnaast wordt vastgesteld dat het openstaande bedrag aan leningen per 1 januari 2021 €173.000 bedraagt en dat de overeengekomen rentevergoeding 2% bedraagt, ingaande op 1 januari 2010, zonder rente op rente. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/725973 / HA ZA 22-972
Vonnis van 7 juni 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. N. van der Storm te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H. Versluis te Enschede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 november 2022 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- het tussenvonnis van 22 maart 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 april 2023 en de daarin genoemde stukken,
- de brief van mr. Van der Storm van 25 mei 2023, met opmerkingen over het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw hebben van 2006 tot 2020 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Tijdens de relatie heeft de vrouw twee vennootschappen opgericht waarvan zij enig bestuurder en enig aandeelhouder is:
C. Cosmetics and Care B.V.en
C. Cosmetics and Care Holding B.V.(hierna samen aangeduid als: het bedrijf van de vrouw).
2.3.
De man heeft tijdens de relatie een aantal geldleningen verstrekt door leningsbedragen over te maken naar het bedrijf van de vrouw. Het totaal van de leningen bedraagt ten minste €238.000. Tot op heden is een bedrag van € 90.000 afgelost.
2.4.
Op 16 april 2014 hebben de man en het bedrijf van de vrouw een schriftelijke overeenkomst van geldlening gesloten waarin zij, voor zover relevant, het volgende zijn overeengekomen:

OVEREENKOMST VAN GELDLENING
De ondergetekenden:
1.C.cosmetics&care B.V., (…) hierbij rechtsgeldig vertegenwoordigd door [de vrouw, Rb], hierna te noemen: “Schuldnemer”,
en
2. [De man, Rb], (…) hierna te noemen: “Schuldeiser”
(…)
In aanmerking nemende dat:
a.
a) Schuldeiser op 14 april 2014 een bedrag van € 20.000 ter leen heeft verstrekt aan Schuldnemer, ter zake hiervan Schuldnemer een schuld heeft aan Schuldeiser en Schuldeiser een vordering heeft op Schuldnemer ter grootte van € 20.000;
(…)
Artikel 2 Aflossing
2.1
De Lening is in beginsel aflossingsvrij. Partijen kunnen echter op een later gelegen tijdstip overeenkomen de Lening af te lossen.
2.2
Gehele of gedeeltelijke vervroegde aflossing door Schuldnemer is te allen tijde toegestaan (…)
Artikel 3 Rente
3.1
Schuldnemer is aan Schuldeiser over het nog niet afgeloste deel van de Lening een rente van 4% (zegge: vier procent) op jaarbasis verschuldigd. (…) Partijen kunnen de thans overeengekomen rentevoet steeds in onderling overleg wijzigen.
(…)
Artikel 5 Opeisbaar
Schuldeiser heeft het recht om enig uitstaand bedrag van de Lening tussentijds en onmiddellijk op te eisen (…) indien:
a.
a) Schuldnemer in staat van faillissement wordt verklaard (…);
b) Schuldnemer ophoudt te bestaan wegens fusie, splitsing of liquidatie;
c) Schuldnemer surseance van betaling aanvraagt;
d) Schuldnemer haar deelneming in C.cosmetics&care B.V. vervreemdt;
e) Schuldnemer na een termijn van veertien (14) dagen na ingebrekestelling enige verplichting op grond van de Geldleningsovereenkomst niet nakomt.”
2.5.
Op 2 april 2015 heeft de man een bedrag van € 25.000 overgemaakt naar het bedrijf van de vrouw onder vermelding van ‘Factoring’.
2.6.
Op 30 september 2020 hebben de man en de vrouw via WhatsApp de volgende berichten uitgewisseld:
De vrouw: ‘Leningen aflossen gaat niet op dit moment, dat weet je, daarvan heb je gezegd dat dat kon als er een mogelijkheid toe is. Als je dit verhaal op papier kan zetten per mail dan kunnen we het afronden.’
De man: ‘Kan je dat niet regelen met [naam] . Of in gedeelten. [naam] kan dat wel regelen.’
(…)
De vrouw: ‘Mijn vader zal garant staan voor eventuele kosten die voortvloeien uit jouw borgstelling. Een vrijwaring. Hij gaat niet mijn leningen aflossen. Dat gaat te ver. Dat gebeurt als ik dat kan en dat was je eigen voorstel nota bene. (…) Wij hebben die afspraak en ik betaal jou terug als dat kan. Dat hadden we al zo afgesproken. Ook dat draai je nu terug.’
(…)
De man: ‘Ik wil duidelijkheid over die leningen.’
De vrouw: (…) ‘De leningen blijven zoals we hadden afgesproken, die krijg je als het kan, dat weet je. Wist je bij het afspreken ook en heb je zelf meerdere malen herhaald. Dat blijft zo.’
(…)
De man: ‘Wat had je zelf dan nu in gedachten over die leningen?’
De vrouw: ‘Als je ze nu op eist ga ik failliet. Kun je doen. We kunnen dat ook laten zoals we hadden afgesproken. Als ik daartoe in de gelegenheid ben betaal ik je terug. Jouw voorstel.’
De man: ‘Maar wanneer denk je dat het geval is! Geen gekke vraag. Wanneer jij denkt dat dat het geval is.’
De vrouw: ‘Dat weet je zelf ook. En dat je daar naar vraagt vind ik nasty. Als m’n vader dood is!! Of als ik witlof [het bedrijf van de vrouw, Rb] verkoop. Je krijgt je centen wel.’
De man: ‘Of bij verkoop nieuwe huis?’
De vrouw: ‘Jij kan net als ik bedenken wanneer. En daarvan heb je gezegd als het kan doen we dat. Dat hebben we afgesproken toch? Hou er dan nu over op. Of eis het nu op.’
2.7.
Bij e-mail van 30 september 2020 heeft de man het volgende aan de vrouw geschreven:

2. Leningen
Je hebt per heden een schuld aan mij van EUR 173.000. Dit zijn leningen geweest van mij aan jou voor het opzetten van je bedrijven. We hebben afgesproken dat je deze zo snel mogelijk zodra je daartoe de middelen hebt geheel of gedeeltelijk zal terug betalen. We hebben een rentevergoeding van 2% afgesproken waarbij ik voorstel dat per 2010 te laten ingaan op het terug te betalen bedrag. Geen rente op rente. Dit is een gepaste vergoeding. Ook hier stel ik voor om de 2 jaar te bekijken of en zo ja voor welk bedrag je deze lening kan terug betalen. Ik mag dan ook om je financiële situatie vragen. Je zal ook met je vader checken of deze de lening zou willen overnemen. In het kader van het volledig los komen van elkaar.
2.8.
Bij e-mail van 23 december 2020 heeft de vrouw het volgende aan de man geschreven:

(…) Volgens mijn accountant zijn de leningen verstrekt aan c.cosmetics and care holding bv. Het voorgestelde rentepercentage van 2% te rekenen vanaf 1 januari 2010 zonder rente op rente is akkoord.
2.9.
Bij e-mail van 12 januari 2023 heeft de accountant van het bedrijf van de vrouw het volgende aan de vrouw geschreven:

De aflossing van € 80.000 is conform je verzoek verwerkt in de administratie 2019 van C.cosmetics&care Holding B.V. Grootste deel is gebruikt om het saldo nog te betalen rente à € 78.532 af te lossen. Restant à € 1.468 is in mindering gebracht op het saldo van de lening zelf. (..)”

3.Het geschil

3.1.
De man vordert dat de rechtbank bij vonnis - naar de rechtbank begrijpt: voor recht - verklaart dat:
I. de vrouw alleen dan wel mede met C. Cosmetics and Care Holding B.V. en/of C. Cosmetics and Care B.V., naar keuze van de vrouw, als hoofdelijk schuldenaar of borg, verantwoordelijk is voor de door haar aangegane leningen van de man die hij haar in de jaren 2010 tot en met 2015 heeft verstrekt,
II. het bedrag dat aan leningen openstaat per 1 januari 2021 € 173.000,00 bedraagt,
III. de overeengekomen rentevergoeding 4% bedraagt die bij gehele of gedeeltelijke aflossing voor een bedrag tot € 100.000 verschuldigd zal zijn vanaf 1 januari 2010 en van het resterende bedrag vanaf 1 januari 2013 en er geen rente op rente zal worden berekend,
IV. voor wat betreft de aflossing van het openstaande bedrag aan leningen, er tussen partijen is afgesproken dat indien de vrouw daartoe in de gelegenheid is de vrouw deze leningen geheel of in gedeelten zal aflossen, waarbij tussen partijen in ieder geval is gesproken over de volgende momenten waarop dit het geval zou kunnen zijn:
- bij het verkrijgen van een erfenis door de vrouw;
- bij de verkoop van een of meer van de onderneming(en) van de vrouw; en
- bij een verkoop van de nieuwe woning van de vrouw aan de [adres] ; en
V. partijen het moment van geheel of gedeeltelijke aflossing in elk geval zullen evalueren aan de hand van de belastingaangifte van de vrouw en die van haar holding- en werkmaatschappijen van haar ondernemingen.
3.2.
De man legt aan zijn vordering – kort gezegd – ten grondslag dat hij met de vrouw is overeengekomen dat zij, al dan niet mede met haar bedrijf, in privé als (hoofdelijk) schuldenaar of borg door de man kan worden aangesproken tot terugbetaling van de leningen. De vrouw heeft immers vanaf het begin aangegeven dat zij de leningen zal terugbetalen zodra zij over voldoende financiële middelen beschikt. Ook hebben partijen afgesproken dat zij in de gelegenheid zal zijn tot terugbetaling van de leningen zodra zij een erfenis verkrijgt, wanneer zij haar bedrijf verkoopt of op het moment dat zij haar woning verkoopt, aldus de man.
3.3.
De vrouw erkent dat haar bedrijf als schuldenaar kan worden aangesproken tot terugbetaling van de leningen. Zij betwist echter dat zij in privé kan worden aangesproken, omdat zij niet in privé als partij betrokken is bij de overeenkomst van geldlening. De leningen zijn aan haar bedrijf verstrekt, dus enkel haar bedrijf kan als schuldenaar worden aangesproken tot terugbetaling van de geldleningen. Over de terugbetaling van de leningen zijn geen afspraken gemaakt, behalve in de sfeer van “als het een keer kan”. Evenmin is sprake van een (particuliere) borgtocht, omdat zij zich nimmer borg heeft gesteld. Ook voert de vrouw aan dat de vordering tot betaling van rente over de leningen inmiddels (gedeeltelijk) is verjaard. De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de man.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat de man meerdere leningen heeft verstrekt door gelden over te maken naar het bedrijf van de vrouw. Ook staat vast dat het bedrijf van de vrouw in dat kader als schuldenaar moet worden aangemerkt. De eerste vraag die partijen verdeeld houdt is of de vrouw ook als (hoofdelijk) schuldenaar of borg door de man kan worden aangesproken tot terugbetaling van de leningen.
Kan de vrouw als hoofdelijk schuldenaar of borg worden aangesproken?
Hoofdelijk schuldenaarschap?
4.2.
De man stelt dat hij de leningen (mede) aan de vrouw in privé heeft verstrekt onder de afspraak dat zij tot (gedeeltelijke) aflossing zou overgaan zodra zij daartoe op enig moment in de gelegenheid zou zijn. De vrouw betwist dat zij in privé kan worden aangesproken tot terugbetaling van de leningen. De leningen zijn aan haar bedrijf verstrekt en enkel haar bedrijf kan als schuldenaar worden aangesproken tot terugbetaling van de leningen.
4.3.
Niet in geschil is dat de leningsovereenkomsten op een uitzondering na (zie onder 2.4) mondeling zijn gesloten. De rechtbank overweegt dat voor een geldleningsovereenkomst geen schriftelijkheidsvereiste geldt, zodat ook een mondelinge overeenkomst bindend is tussen partijen. In het geval van de uitleg van een mondelinge overeenkomst komt het, net als bij een schriftelijke overeenkomst, aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan ook gekeken worden naar de handelwijze van partijen na het sluiten van de overeenkomst.
4.4.
De rechtbank oordeelt dat de mondelinge overeenkomsten zo moeten worden uitgelegd dat in ieder geval het bedrijf van de vrouw als schuldenaar kan worden aangesproken tot terugbetaling van de leningen en overweegt daartoe als volgt. Allereerst is voor één van de leningen wél een schriftelijke overeenkomst van geldlening gesloten. In deze schriftelijke overeenkomst van geldlening wordt het bedrijf van de vrouw aangemerkt als “schuldnemer”. Dit betekent dat partijen in ieder geval voor wat betreft één van de verstrekte leningen de bedoeling hadden om het bedrijf van de vrouw als schuldenaar aan te merken. Niet valt in te zien dat en waarom partijen een andere bedoeling (zouden) hebben gehad bij de andere verstrekte leningen. Daarbij komt dat de man alle leningsbedragen heeft overgemaakt aan het bedrijf van de vrouw en de vrouw de leningen heeft verwerkt in de boekhouding van haar bedrijf. Deze omstandigheden vormen duidelijke aanwijzingen van de bedoeling van partijen om het bedrijf van de vrouw aan te merken als schuldenaar. Bovendien zijn er geen (concrete) aanwijzingen dat partijen de bedoeling hadden om de vrouw mede als hoofdelijk schuldenaar aan te merken. Het enkele feit dat de vrouw spreekt over ‘haar’ leningen maakt, gelet op haar positie als eigenaar van het bedrijf, niet dat zij zich hoofdelijk heeft verbonden. Dit betekent dat de vrouw dus niet (mede) als hoofdelijk schuldenaar kan worden aangesproken tot terugbetaling van de leningen. De daartoe strekkende onder I gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen.
Heeft de vrouw zich in persoon (zakelijk of particulier) borg gesteld?
4.5.
De man stelt verder dat de vrouw zich heeft verbonden als borg voor de schuld die haar bedrijf aan hem heeft, waardoor hij haar als borg kan aanspreken tot terugbetaling van de leningen. De vrouw betwist dat zij een borgtocht is aangegaan. Bovendien zou het volgens de vrouw in dat geval gaan om een particuliere borgtocht. Een particuliere borgtocht moet schriftelijk worden aangegaan, waardoor een eventuele borgstelling nietig is, aldus de vrouw.
4.6.
Borgtocht is de overeenkomst waarbij de ene partij, de borg, zich tegenover de andere partij, de schuldeiser, verbindt tot nakoming van een verbintenis die een derde tegenover de schuldeiser heeft of zal krijgen (artikel 7:850 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). De rechtbank stelt voorop dat er bij borgtocht geen sprake is van medeschuldenaarschap. Dit betekent dat de borg niet draagplichtig is in zijn relatie tot de hoofdschuldenaar, maar slechts zekerheid verschaft. Ook geldt dat de borg pas kan worden aangesproken als de hoofdschuldenaar tekortschiet in de nakoming van de hoofdverbintenis.
4.7.
Om te beoordelen of de man en de vrouw een borgtochtovereenkomst hebben gesloten zal bezien moeten worden of sprake is geweest van een aanbod van een partij en aanvaarding daarvan door de andere partij of dat op andere wijze blijkt van wilsovereenstemming. Of daarvan sprake is hangt - opnieuw - af van wat partijen hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid.
4.8.
De rechtbank oordeelt dat de vrouw zich jegens de man als borg heeft verbonden. Zoals hiervoor is vastgesteld dient het bedrijf van de vrouw als hoofdschuldenaar te worden aangemerkt tot terugbetaling van de geldleningen. In de WhatsAppcorrespondentie tussen de man en de vrouw, zoals genoemd in 2.6, meldt de vrouw: "We kunnen dat ook laten zoals we hadden afgesproken. Als ik daartoe in de gelegenheid ben betaal ik je terug. Jouw voorstel." Uit deze mededeling, die de man in de correspondentie vervolgens niet bestrijdt, volgt dat partijen een voorwaarde aan hun afspraak hebben verbonden, namelijk dat zij de man eerst dan zal betalen als zij daartoe in de gelegenheid is. Als voorbeelden van wanneer dat het geval zal zijn, noemt de vrouw vervolgens desgevraagd omstandigheden die haar persoonlijke vermogen betreffen (het overlijden van haar vader, de verkoop van haar bedrijf). Uit een en ander volgt dat de mededeling van de vrouw niet ziet op de leningsovereenkomst(en), maar op een andere afspraak, die als zekerheid voor de leningen dient. Daaruit volgt de borgtochtovereenkomst tussen partijen, in die zin dat de vrouw persoonlijk borg staat voor de schuld die haar bedrijf heeft aan de man. Dit betekent dat er een rechtsgeldige borgtocht is aangegaan voor de schuld die het bedrijf van de vrouw heeft aan de man. Hierbij geldt wel de afspraak dat de vrouw pas uit hoofde van borgtocht kan worden aangesproken indien zij over voldoende financiële middelen beschikt. De vrouw heeft immers telkens aangegeven dat zij pas tot betaling zal overgaan zodra zij daartoe in de gelegenheid is en de man erkent dat die voorwaarde is overeengekomen.
4.9.
Vervolgens dient te worden onderzocht of de borgtocht een particuliere borgtocht is in de zin van artikel 7:857 BW. In dat geval dient er rekening mee te worden gehouden dat de vrouw zich zal kunnen beroepen op diverse beschermende wetsbepalingen waarvan niet in haar nadeel mag worden afgeweken (artikel 7:862 BW). Een particuliere borgtocht kan bijvoorbeeld alleen tegenover de borg bewezen worden door een door de particuliere borg ondertekend geschrift (artikel 7:859 BW). Om een borgtocht te kunnen aanmerken als een particuliere borgtocht moet het gaan om een natuurlijke persoon die (a) niet handelde in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf en (b) ook niet handelde ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van (in dit geval) een besloten vennootschap, waarvan hij bestuurder is en alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid van de aandelen heeft.
4.10.
De vrouw is bestuurder en enig aandeelhouder van haar bedrijf. De eerste vraag is dus of het aangaan van de borgtocht tot de normale uitoefening van het bedrijf behoorde, da wel of de vrouw al dan niet handelde ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf waarvan zij bestuurder is (het bedrijf van de vrouw). Indien de vrouw handelde ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf, is er geen sprake van particuliere borgtocht. In dat geval is (slechts) sprake van een zakelijke borgtocht in de zin van artikel 7:850 BW. Voor de vraag wat onder "ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf" moet worden verstaan, dient volgens de Memorie van Toelichting bij artikel 7:857 BW aansluiting te worden gezocht bij artikel 1:88 lid 1 c jo. lid 5 BW. In dit artikel is het toestemmingsvereiste van de echtgenoot opgenomen waarbij dezelfde terminologie is gebruikt als in artikel 7:857 BW. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad die is gewezen in het kader van artikel 1:88 BW volgt dat het erom gaat dat "de rechtshandeling waarvoor de zekerheid wordt verstrekt, zelf behoort tot de rechtshandelingen die ten behoeve van de normale uitoefening van een bedrijf plegen te worden verricht" (zie HR 14 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5526; HR 8 juli 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2632,HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015: 3606, HR 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1220 en HR 20 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:483). Beoordeeld moet dus worden of de overeenkomst van geldlening behoort tot de normale uitoefening van het bedrijf van de vrouw. De rechtbank overweegt als volgt. De leningen zijn niet alleen verstrekt met het oog op de inrichting van het bedrijf, maar ook op de exploitatie daarvan. De aard van de leningen verschilt om die reden niet van die van een bankkrediet waarbij liquide middelen worden verstrekt. Gelet op deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat de leningen zijn aangegaan ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening van het bedrijf van de vrouw. Dat betekent dat de vrouw bij het aangaan van de borgtochtovereenkomst
welhandelde ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf waarvan zij bestuurder was. De borgtocht is dus geen particuliere borgtocht. Dit betekent dat de borgtocht niet op schrift hoeft te zijn gesteld. De man kan de vrouw daarom als borg aanspreken. In dat kader geldt wel de afspraak dat zij pas uit hoofde van borgtocht kan worden aangesproken zodra zij over voldoende financiële middelen beschikt. De daartoe strekkende onder I gevorderde verklaring voor recht zal, voor zover deze ziet op de borgstelling van de vrouw, daarom worden toegewezen.
Welk bedrag?
4.11.
De tweede vraag die partijen verdeeld houdt betreft de hoogte van de openstaande schuld. Vast staat dat er tot op heden een bedrag van € 90.000 is afgelost aan de man. De man begroot het verstrekte totaalbedrag aan leningen op € 263.000, waardoor er nog een bedrag van € 173.000 zou resteren. Volgens de vrouw ligt het totaalbedrag aan verstrekte leningen € 25.000 lager, waardoor nog een bedrag van € 148.000 zou openstaan. Zij stelt dat de man op 2 april 2015 weliswaar een bedrag van € 25.000 aan haar bedrijf heeft overgeboekt, maar dat dit geen geldlening betrof. Het ging om een vergoeding voor een door de man overgenomen zakelijke vordering van € 40.000, aldus de vrouw.
4.12.
Ter zitting heeft de man betwist dat hij een zakelijke vordering zou hebben overgenomen. De vrouw heeft geen akte van cessie overgelegd en de man is niet op hoogte gebracht over het verloop en uitkomst van de gerechtelijke procedure die de vrouw voerde – of inmiddels heeft gevoerd - tegen de debiteur. De man heeft toegelicht dat hij het bedrag destijds heeft overgemaakt als lening om de oninbare debiteurpost voor te schieten in afwachting van de uitkomst van de procedure die zij op dat moment met de debiteur voerde. De omschrijving ‘factoring’ diende in dat kader uitsluitend als geheugensteuntje voor de man om te onthouden waar dit uitgeleende geldbedrag op zag.
4.13.
Gelet op deze toelichting van de begroting van de hoogte van het totale uitgeleende geldbedrag en de openstaande schuld, had het op de weg van de vrouw gelegen om gemotiveerd toe te lichten waarom dit toch niet klopt. Dat heeft de vrouw niet gedaan. De vrouw heeft ter zitting alleen nog meegedeeld dat er geen sprake is geweest van een (schriftelijke) cessie van een vordering, maar dat partijen mondeling zouden hebben afgesproken dat het niet om een geldlening zou gaan. Dat is – samen met de enkele verwijzing naar het betreffende bankafschrift met omschrijving “factoring”- echter onvoldoende.
4.14.
De conclusie is dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat het door de man aan het bedrijf van de vrouw overgeboekte bedrag van € 25.000 geen geldlening was. Bij die stand van zaken gaat de rechtbank uit van de hoogte van het totaalbedrag van de leningen – en daarmee samenhangend het resterende openstaande geleende geldbedrag – zoals de man heeft gesteld, te weten een totaalbedrag van de verstrekte leningen van € 238.000, en een openstaand bedrag aan leningen van € 173.000. De onder II gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen.
Wanneer moeten de leningen worden terugbetaald?
4.15.
De derde vraag die partijen verdeeld houdt is of partijen hebben afgesproken in welke gevallen de leningen moeten worden terugbetaald. De man vordert verklaringen voor recht dat de vrouw in bepaalde gevallen in staat zou kunnen zijn om over te gaan tot het aflossen van de leningen en dat partijen het moment van aflossing zullen evalueren aan de hand van belastingaangiftes van de vrouw en haar bedrijf. De vrouw betwist dat partijen dergelijke afspraken met elkaar hebben gemaakt.
4.16.
Zoals hiervoor in 4.10 is vastgesteld kan de vrouw uit hoofde van borgtocht worden aangesproken tot terugbetaling van de leningen. Hierbij geldt dat de vrouw pas als borg kan worden aangesproken op het moment dat de hoofdschuldenaar, in dit geval het bedrijf van de vrouw, tekortschiet. Zoals in 4.8 is overwogen geldt in dat geval de afspraak dat de vrouw slechts tot nakoming kan worden gedwongen wanneer de vrouw over voldoende financiële middelen beschikt. Het is daarbij aan de vrouw om te beoordelen wanneer dat het geval is. Ook in de schriftelijke overeenkomst tussen de man en het bedrijf van de vrouw zijn geen concrete nadere afspraken gemaakt over de momenten waarop het bedrijf de leningen zou moeten terugbetalen. In de schriftelijke overeenkomst van geldlening zijn de man en het bedrijf van de vrouw immers slechts overeengekomen dat de lening in beginsel aflossingsvrij is, dat partijen op een later gelegen tijdstip overeen kunnen komen de lening af te lossen en dat gehele of gedeeltelijke vervroegde aflossing te allen tijde is toegestaan. Ook het e-mailbericht van de man aan de vrouw van 30 september 2020 waarin hij schrijft “Ik mag dan ook om je financiële situatie vragen”, is onvoldoende om enige afspraak tussen partijen op te baseren, omdat nergens uit blijkt dat de vrouw daarmee instemt.
4.17.
Uit het voorgaande volgt dat partijen niet met elkaar hebben afgesproken op welke momenten de vrouw dan wel haar bedrijf over voldoende financiële middelen beschikt en ook niet dat partijen op bepaalde momenten zullen evalueren of tot terugbetaling kan worden overgegaan. De onder IV en V gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden afgewezen.
Rente?
4.18.
De man vordert tot slot een verklaring voor recht over de overeengekomen rentevergoeding en vanaf wanneer die moet worden gerekend. De man heeft gesteld dat partijen een rentevergoeding van 4% zijn overeengekomen. Dit is juist, maar uit de e-mailcorrespondentie tussen partijen (zie onder 2.7 en 2.8) blijkt dat zij een nadere afspraak hebben gemaakt over een rentevergoeding van 2% vanaf 2010. Ook is niet in geschil dat er geen rente op rente zal worden berekend.
4.19.
De vrouw voert echter aan dat de vordering van de man tot betaling van rente op grond van artikel 3:307 lid 1 BW inmiddels (gedeeltelijk) is verjaard, namelijk voor dat deel dat ouder is dan vijf jaar gerekend tot de datum van de dagvaarding. De man betwist dat het beroep op verjaring van de vrouw opgaat en stelt onder meer dat het niet redelijk is om van de man te verlangen dat hij vóór juni 2020 om de vijf jaar kenbaar had moeten maken dat hij ondubbelzinnig zijn rechten zou voorbehouden voor wat betreft de vordering tot betaling van rente.
4.20.
Tussen partijen staat vast dat de man tot op heden geen rente heeft opgeëist. Ter gelegenheid van de betaling door de vrouw aan de man van € 90.000,- is dit bedrag in de boekhouding van het bedrijf van de vrouw geboekt als betaling van rente. Hoewel het bericht over de verwerkte rentebetaling in de boekhouding van het bedrijf de man niet heeft bereikt, blijkt hieruit wel dat de vrouw uitging van een verplichting tot rentebetaling. Ook kan hieruit worden afgeleid dat geen rente werd betaald, maar dat deze in de boekhouding van het bedrijf wel als een verplichting werd geboekt. De vrouw is zich dus steeds van de verplichting tot betaling van rente bewust geweest. Mede gezien de tussen partijen overeengekomen soepele regeling van de terugbetaling van de leningen en het feit dat de man geen aanspraak heeft gemaakt op rentebetaling is een beroep op verjaring van de rentetermijnen in deze omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Dat is temeer zo omdat de vrouw blijkens de onder 2.7. en 2.8 weergegeven e-mails uitgaat van rente vanaf 2010 en dus de verschuldigdheid van de rente vanaf 2010 heeft erkend. Dit betekent dat de onder III gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen, overeenkomstig de nadere afspraak van partijen en dus voor een lager percentage dan gevorderd.
Proceskosten
4.21.
De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om één van partijen in de kosten van de ander te veroordelen. In plaats daarvan zullen, gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan en het feit dat zij over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de vrouw als borg verantwoordelijk is voor de door C. Cosmetics and Care Holding B.V. en C. Cosmetics and Care B.V. aangegane leningen van de man die hij in de jaren 2010 tot en met 2015 heeft verstrekt, zodra de vrouw over voldoende financiële middelen beschikt,
5.2.
verklaart voor recht dat het bedrag dat aan leningen openstaat per 1 januari 2021 € 173.000,00 bedraagt,
5.3.
verklaart voor recht dat de overeengekomen rentevergoeding 2% bedraagt vanaf 1 januari 2010 en er geen rente op rente zal worden berekend,
5.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, bijgestaan door mr. L.M.F. van Dijck, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2023.