In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 13 februari 2024, wordt een vordering van de officier van justitie tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) besproken. Dit EAB, uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Jelenia Góra, Polen, betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1977. De rechtbank heeft eerder, op 26 oktober 2023, een tussenuitspraak gedaan en het onderzoek heropend om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te stellen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst in afwachting van de beantwoording van deze vragen.
Op 8 februari 2024 vond er een zitting plaats waar de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. S.J. Linck, aanwezig waren. Tijdens deze zitting werd gesproken over de mogelijke gevolgen van een wetsvoorstel dat de Overleveringswet en de Wet wederzijdse erkenning zou wijzigen. De rechtbank concludeert dat de voorgestelde wetswijzigingen een oplossing kunnen bieden voor de problemen die aan de prejudiciële vragen ten grondslag liggen. De rechtbank besluit om de vragen I en II in te trekken, maar handhaaft vraag III, zodat het Hof van Justitie zich hierover kan buigen.
De rechtbank heropent het onderzoek ter zitting en schorst dit voor onbepaalde tijd in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie over vraag III. Tevens wordt de oproeping van de opgeëiste persoon bevolen voor een nader te bepalen datum, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsvrouw en een tolk in de Poolse taal. Deze uitspraak is openbaar gedaan door de rechters in aanwezigheid van de griffier.