ECLI:NL:RBAMS:2024:1184

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
AMS 21/1537
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage in mutatierapporten en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

Op 4 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een inwoner van Amsterdam, en de korpschef van politie, alsook de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de minister van Justitie en Veiligheid. Het beroep van eiser is gegrond verklaard, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op inzage in een mutatierapport. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef in eerdere besluiten niet voldoende heeft gemotiveerd waarom bepaalde informatie was weggelakt, en dat de weigering om inzage te geven in het mutatierapport met registratienummer [registratienummer 2] niet gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft de korpschef opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak inzage te bieden in het betreffende rapport.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het beroep is overschreden. Eiser had in deze zaak recht op een schadevergoeding van € 1.000,- vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, die is vastgesteld op meer dan één jaar. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding aan eiser. Tevens is de korpschef veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 875,-, en het betaalde griffierecht van € 181,-. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en een afschrift verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1537

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.W. van Nijendaal)
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de korpschef van 1 februari 2021, waarbij besloten is op een aanvraag van eiser van
27 oktober 2020 op grond van de Wpg [1] (het bestreden besluit).
1.2.
Op 31 juli 2023 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan op het beroep van eiser. Voor een overzicht van het procesverloop verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
1.3.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
1.4.
Op 12 september 2023 heeft verweerder de gebreken hersteld. Eiser heeft daarop een zienswijze gegeven met een brief van 12 december 2023.
1.5.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij wat zij al in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. [2]
2.2.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder nader dient te motiveren waarom informatie die verband houdt met de CTER [3] -code die aan eiser was toegekend is weggelakt in de mutatierapporten met de registratienummers [registratienummer 1] , [registratienummer 2] , [registratienummer 3] , [registratienummer 4] , [registratienummer 5] , [registratienummer 6] en [registratienummer 7] .
2.3.
De rechtbank heeft verder overwogen dat verweerder nader dient te motiveren waarom in het mutatierapport van de politie-eenheid Amsterdam met het registratienummer [registratienummer 5] delen zijn weggelakt met een beroep op de weigeringsgrond van artikel 27, eerste lid, onder b, van de Wpg.
2.4.
De rechtbank heeft de korpschef ook gevraagd om, voor zover nodig met een beroep op artikel 8:29 van de Awb, [4] de volgende stukken aan de rechtbank te overleggen:
- het mutatierapport van de politie-eenheid Oost-Nederland met het registratienummer [registratienummer 8] ;
- de ongelakte versie van het document van de eenheid Amsterdam, als bedoeld in overweging 38.
2.5.
De rechtbank zal beoordelen of verweerder de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken heeft hersteld.
Mutatierapport [registratienummer 1]
3.1.
Ten aanzien van het mutatierapport met registratienummer [registratienummer 1] heeft verweerder toegelicht dat daarin géén gegevens staan over een CTER-code. Verweerder heeft gesteld dat deze mogelijk in het verleden wel in de mutatie heeft gestaan en dat dit is verwijderd. In ieder geval staat in de huidige versie geen CTER-code meer.
3.2.
Eiser voert aan dat wat er in de huidige mutatie staat volstrekt irrelevant is. Volgens eiser moet verweerder de versie van de mutatie inbrengen van tussen 27 oktober 2020
(de datum van het verzoek) en 1 februari 2021 (de datum van het besluit). Eiser verzoekt de rechtbank om deze versie van de mutatie op te vragen.
3.3.
De rechtbank heeft kennis genomen van het oorspronkelijke mutatierapport met registratienummer [registratienummer 1] . De rechtbank heeft in dit mutatierapport geen gegevens teruggezien aangaande een CTER-code. De rechtbank stelt daarom vast dat zij in de tussenuitspraak per abuis heeft opgenomen dat informatie over de CTER-code ten onrechte is weggelakt.
Mutatierapport [registratienummer 3]
4. Ten aanzien van het mutatierapport met registratienummer [registratienummer 3] heeft verweerder toegelicht dat inzage is geweigerd, hoewel dit niet nodig was, althans niet de mutatie zoals die er nu uitziet. De mutatie zoals die oorspronkelijk was, is ter inzage geweigerd omdat deze inzicht geeft in de werkwijze van CTER. Verweerder heeft de huidige vorm van de mutatie aan eiser ter inzage aangeboden. De rechtbank kan deze motivering van verweerder volgen.
Mutatierapport [registratienummer 5]
5.1.
Ten aanzien van het mutatierapport met registratienummer [registratienummer 5]
heeft verweerder toegelicht dat de CTER-code in deze mutatie is verwijderd. Daarvoor was de CTER-code niet ter inzage gegeven, wat volgens verweerder – achteraf bezien – niet nodig was. Dat eiser een CTER-subject was, had namelijk niet achtergehouden hoeven te worden. Verweerder heeft verder gesteld dat het beroep op artikel 27, eerste lid, onder b, van de Wpg in deze mutatie niet langer speelt. Verweerder heeft de oorspronkelijke mutatie niet meer, waardoor hij deze niet meer ter inzage kan bieden. Verweerder zal de aangepaste mutatie aan eiser ter inzage aanbieden, waarbij enkel de gegevens van derden zullen worden afgeschermd.
5.2.
Eiser voert aan dat het niet acceptabel is dat verweerder de oorspronkelijke mutatie niet meer heeft. Volgens eiser heeft verweerder hem meerdere keren gegarandeerd dat de data veilig gesteld zouden zijn.
5.3.
De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder informatie van eerdere data niet heeft verwijderd, maar dat hij informatie toevoegt aan (oorspronkelijke) documenten. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verweerder de oorspronkelijke mutaties, met toevoegingen, aan eiser ter inzage zal leggen. Nu data niet verloren zijn gegaan, valt niet in te zien waarom verweerder niet de aangepaste mutatie mag voorleggen. Een werkwijze waarin verweerder elke versie van een dossier zou moeten bewaren, is naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet werkbaar. De rechtbank kan de motivering van verweerder verder volgen.
Mutatierapporten [registratienummer 4] , [registratienummer 6] en [registratienummer 7]
6.1.
Ten aanzien van de mutatierapporten met registratienummers [registratienummer 4] , [registratienummer 6] en [registratienummer 7] heeft verweerder toegelicht dat deze zijn aangepast naar aanleiding van de uitspraak van de rechter over de verwijdering van CTER-coderingen. Verweerder heeft de CTER-code in deze mutaties daarom verwijderd. Verweerder ziet geen reden om deze mutaties niet ter inzage aan te bieden en zal de mutatierapporten, voor zover dat nog niet gebeurd is, aan eiser ter inzage aanbieden.
6.2.
De rechtbank kan deze motivering van verweerder volgen. Voor zover eiser met betrekking tot de mutatierapporten met registratienummers [registratienummer 6] en [registratienummer 7] heeft gesteld dat het niet gaat om de huidige versie, maar om de versie van destijds, volgt de rechtbank hem niet. Zoals reeds is overwogen in overweging 5.3, heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder informatie van eerdere data niet heeft verwijderd en dat verweerder informatie aan (oorspronkelijke) documenten toevoegt. De rechtbank acht deze werkwijze niet onrechtmatig.
Mutatierapport [registratienummer 2]
7.1.
Ten aanzien van het mutatierapport met registratienummer [registratienummer 2] heeft verweerder gemotiveerd dat inzage in deze mutatie is geweigerd, omdat dit inzicht zou geven in de werkwijze van CTER. Verweerder weigert inzage in dit mutatierapport nog steeds op grond van artikel 27, eerste lid, onder b, van de Wpg. [5]
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele stelling van verweerder dat inzage in dit mutatierapport inzicht zou geven in de werkwijze van CTER onvoldoende is om inzage te weigeren. Het recht op inzage is geen absoluut recht en kan worden beperkt op grond van zwaarder wegende belangen, zoals het belang van derden. Uit de criteria van noodzakelijkheid en evenredigheid in de aanhef van het eerste lid van artikel 27 van de Wpg, volgt dat verweerder het belang van de betrokkene bij inzage dient af te wegen tegen het belang van de overheid om inzage te weigeren. Met de nadere motivering na de tussenuitspraak heeft verweerder deze belangenafweging echter niet gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder dit wel moeten doen.
7.3.
De rechtbank heeft bovendien gezien dat verweerder van andere mutatierapporten delen wel alsnog openbaar heeft gemaakt, omdat verweerder met betrekking tot die mutatierapporten heeft vastgesteld dat inzage ten onrechte is geweigerd. Het gaat dan om de mutatierapporten met registratienummers [registratienummer 3] en [registratienummer 4] . Naar het oordeel van de rechtbank gaat het in deze twee mutatierapporten om dezelfde informatie als in het mutatierapport met registratienummer [registratienummer 2] . Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat er wel een relevant verschil met genoemde mutatierapporten bestaat, vindt de rechtbank dat verweerder dit onvoldoende heeft gemotiveerd.
7.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan eiser inzage moet worden geboden in het mutatierapport met registratienummer [registratienummer 2] . De rechtbank zal verweerder opdragen daartoe over te gaan.
Mutatierapport [registratienummer 8]
8.1.
Ten aanzien van het mutatierapport met registratienummer [registratienummer 8] heeft de rechtbank in de tussenuitspraak vastgesteld dat dit stuk ontbrak in de ongelakte stukken. Met het herstel van het gebrek heeft verweerder dit stuk alsnog aan de rechtbank overgelegd. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder inzage in dit stuk heeft geweigerd op grond van artikel 27, eerste lid, sub b, van de Wpg, omdat verweerder dit een noodzakelijke en evenredige maatregel vindt ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen.
8.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ongelakte versie van het mutatierapport met registratienummer [registratienummer 8] en heeft in het stuk gezien dat verweerder alleen persoonsgegevens van derden heeft geweigerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze informatie niet kunnen weglakken op grond van artikel 27, eerste lid, sub b, van de Wpg. Verweerder heeft deze informatie echter wel kunnen weglakken op grond van artikel 27, eerste lid, sub d, van de Wpg. Nu de uitkomst hetzelfde blijft (de passages blijven geweigerd), zal de rechtbank aan de onjuiste grondvermelding verder geen gevolgen verbinden.
Excel-document
9. Met het herstel van het gebrek heeft verweerder aan de rechtbank een ongelakte versie van het Excel-document waar de rechtbank in de tussenuitspraak om heeft gevraagd overgelegd. Dit betreft een document van de eenheid Amsterdam van 26 juli 2019, waarin in een tabelvorm delen van verschillende mutatierapporten worden weergegeven. De rechtbank heeft gevraagd om dit document voornamelijk als hulpmiddel bij het controleren van de geheime stukken. De rechtbank heeft daarom slechts kennisgenomen van dit document en trekt de conclusie dat haar uit dit document geen onrechtmatigheden zijn gebleken.
De heropeningsverzoeken
10.1.
Eiser heeft een aantal verzoeken om heropening ingediend bij de rechtbank, onder andere op 10 mei 2023, 14 mei 2023 en 22 mei 2023. De rechtbank heeft eiser met een brief van 11 mei 2023 laten weten dat de rechtbank geen aanleiding heeft gezien om het onderzoek te heropenen, omdat het vooronderzoek naar het oordeel van de rechtbank volledig is geweest. Met een brief van 16 mei 2023 heeft de rechtbank eiser nogmaals laten weten dat het onderzoek niet wordt heropend, dat tegen deze beslissing geen zelfstandig rechtsmiddel open staat en dat de juistheid van deze beslissing onderwerp kan zijn van een eventueel hoger beroep tegen de einduitspraak. De rechtbank heeft eiser in deze brief ook laten weten dat gelet op de aard, inhoud en strekking van het verzoek om heropening, de bijlagen en wat al op zitting is verhandeld over de beroepsgronden, deze en eventuele toekomstige verzoeken om de zaak te heropenen door de rechtbank niet in behandeling worden genomen. Eiser heeft na deze brieven nog een aantal verzoeken om heropening ingediend, namelijk op 24 januari 2024, 31 januari 2024 en 16 februari 2024. De rechtbank heeft kennis genomen van deze verzoeken, maar daar verder niet op gereageerd richting verzoeker, zoals de rechtbank in de brief van 16 mei 2023 ook al aan eiser had laten weten.
10.2.
De rechtbank merkt over de heropeningsverzoeken ten overvloede op dat de rechtbank deze verzoeken heeft afgewezen op grond van proceseconomische redenen. Eiser heeft aangevoerd dat het onderzoek moet worden heropend, omdat hij nieuwe informatie heeft verkregen waaruit blijkt dat de besluiten van verweerder onvolledig zijn. Eiser verkrijgt deze informatie door het voeren van andere (Woo-)procedures. Het is voor de rechtbank echter niet werkbaar de onderhavige beroepen van eiser alsmaar langer te laten duren, om zo steeds gestelde nieuwe informatie die in andere procedures naar boven zou zijn gekomen (en eventueel nog in de toekomst naar boven komt) mee te nemen in de beoordeling. De rechtbank heeft het belang van eiser bij een volledige bewijsvoering afgewogen tegen het proceseconomische belang van een spoedige voortgang van de procedure en heeft de voortgang van de procedure zwaarder laten wegen. De rechtbank heeft daarbij meegenomen dat het beroepschrift van eiser dat in deze zaak voorligt dateert van 15 maart 2021, dat is op het moment van het doen van de uitspraak bijna drie jaar geleden. De rechtbank heeft verder meegenomen dat eiser zijn lijst met concrete aanknopingspunten ter beoordeling kan indienen bij verweerder met een nieuw inzageverzoek.
Redelijke termijn
11.1.
Eiser heeft de rechtbank verzocht een schadevergoeding toe te kennen in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
11.2.
De redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens start met de indiening van een bezwaarschrift. Voor het doen van uitspraak in eerste aanleg wordt, gelet op vaste rechtspraak, een termijn van in beginsel maximaal twee jaar als een redelijke termijn beschouwd. Binnen die termijn van twee jaar wordt het bestuursorgaan een beslistermijn gegund van zes maanden en heeft de rechtbank aansluitend een termijn van anderhalf jaar om uitspraak te doen. Gelet op vaste rechtspraak wordt een schadevergoeding toegekend van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan dat de redelijke termijn wordt overschreden door het bestuursorgaan en/of de bestuursrechter.
11.3.
Het primaire besluit in deze zaak is van 1 februari 2021. Eiser heeft tegen dit besluit op 15 maart 2021 rechtstreeks beroep ingesteld, waardoor er geen bezwaarprocedure heeft plaatsgevonden. Uit vaste rechtspraak [6] volgt dat de behandeling van een beroep ten hoogste twee jaar mag duren, ongeacht of er een bezwaarprocedure heeft plaatsgevonden. De rechtbank gaat daarom uit van een redelijke termijn van twee jaar.
11.4.
Sinds de datum van de indiening van het rechtstreekse beroep (15 maart 2021) is ruim drie jaar verstreken. De redelijke termijn is dus met ruim één jaar overschreden.
Daarmee correspondeert een vergoeding van de immateriële schade van
€ 1.000,- (2 x € 500,-).
11.5.
De Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) zal dit bedrag aan eiser dienen te vergoeden en wordt daarom in deze zaak als partij aangemerkt. Omdat dit bedrag lager ligt dan € 5.000,- en naar het oordeel van de rechtbank geen belangrijke nieuwe rechtsvragen over de toekenning van immateriële schadevergoeding aan de orde zijn, heeft de rechtbank met inachtneming van artikel 1, eerste en tweede lid, van de Beleidsregel van de minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014 [7] ervan afgezien de Staat gelegenheid te bieden verweer te voeren over het verzoek om schadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

12.1.
Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen bepaald is in overwegingen 7.3 en 7.4, aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, door te bepalen dat verweerder eiser inzage moet bieden in het mutatierapport met registratienummer [registratienummer 2] . De rechtbank stelt verweerder hiervoor een termijn van zes weken. Deze termijn begint te lopen nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
12.2.
De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoed.
12.3.
Omdat eiser in de beginfase van deze zaak werd bijgestaan door een advocaat, ziet de rechtbank ook aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 1 februari 2021 voor zover aan eiser geen inzage is geboden in het mutatierapport met registratienummer [registratienummer 2] ;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser inzage moet bieden in het mutatierapport met registratienummer [registratienummer 2] en draagt verweerder op daar binnen zes weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen uitvoering aan te geven;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden om aan eiser een immateriële schadevergoeding van € 1.000,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, voorzitter, en mr. T.L. Fernig-Rocour en mr. K.S. Man, leden, in aanwezigheid van mr. I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2024.
griffier
voorzitter
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Wet politiegegevens, zoals die luidde tot 1 januari 2019.
2.Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
3.Contraterrorisme, Extremisme en Radicalisering.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.In de aanbiedingsbrief van 12 september 2023 noemt verweerder niet de subgrond waarop hij deze weigering baseert. Gelet op het bestreden besluit, gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder hier artikel 27, eerste lid, sub b, bedoeld.
6.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2815, en van de Centrale Raad van Beroep van 11 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3129
7.Zie de Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014 (nr. 436935), Staatscourant 2014, 20210.