ECLI:NL:RBAMS:2024:2307

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
23/2485
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de herbeoordeling van het recht op een WIA-uitkering

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herbeoordeling van haar recht op een WIA-uitkering. Eiseres, die eerder een WIA-uitkering ontving, heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid door het Uwv. Het Uwv heeft vastgesteld dat eiseres op 8 maart 2021 voor 59,88% en op 29 november 2022 voor 58,77% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit beoordeeld en geconcludeerd dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rapporten van de verzekeringsartsen consistent zijn en dat de conclusies logisch voortvloeien uit de bevindingen. Eiseres heeft aangevoerd dat haar klachten niet juist zijn geduid en dat er meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat eiseres geen recht heeft op een hogere WIA-uitkering en heeft het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2485

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. R. Meinen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (het Uwv)
(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herbeoordeling van haar recht op een WIA-uitkering. [1]
1.1.
Met een besluit van 1 december 2022 heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 8 maart 2021 en 29 november 2022 is gewijzigd. Deze is per 8 maart 2021 bepaald op 53,40% en per 29 november 2022 op 58,77%. De hoogte van de WIA-uitkering wijzigt niet. Aan dit besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts van 24 november 2022, met een opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van dezelfde datum, en een rapport van de arbeidsdeskundige van 29 november 2022 ten grondslag.
1.2.
Met het in beroep bestreden besluit van 13 april 2023 heeft het Uwv het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid is per 8 maart 2021 gewijzigd vastgesteld op 59,88%. Voor het overige handhaaft het Uwv het eerdere besluit. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Aan dit besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 28 maart 2023, en een rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 5 april 2023 ten grondslag.
1.3.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres met haar kantoorgenoot, mr. F.R.G. Keijzer, en de gemachtigde van het Uwv.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
2. Aan eiseres is na 104 weken ziekte, per 12 september 2018, een WIA-uitkering toegekend (loongerelateerde WGA-uitkering) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 51,34%.
3. Van 9 september 2019 tot en met 7 maart 2021 heeft eiseres gewerkt als administratief medewerkster, eerst voor 24 uur per week, later voor achttien uur per week. Op 8 maart 2021 heeft de werkgever van eiseres haar ziek gemeld. Het Uwv heeft per diezelfde datum een Ziektewetuitkering aan eiseres toegekend.
4. Bij een herbeoordeling in mei 2021 is vastgesteld dat eiseres per 1 juli 2020 53,99% arbeidsongeschikt is. Tegen deze beslissing heeft eiseres bezwaar en aansluitend beroep aangetekend. Naar aanleiding hiervan heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 58,30%. De rechtbank heeft dit in beroep bevestigd, waarna het Uwv de WIA-uitkering van eiseres heeft voortgezet.
5. De werkgever van eiseres heeft op 23 juni 2022 een herbeoordeling van de WIA-uitkering van eiseres aangevraagd. Volgens eiseres is haar gezondheid verslechterd ten opzichte van 8 maart 2021.
Het oordeel van de rechtbank
6. Kern van het geschil is of het Uwv terecht heeft bepaald dat eiseres op 8 maart 2021 voor 59,88% en per 29 november 2022 voor 58,77% arbeidsongeschikt is.
7. De rechtbank stelt voorop dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. [2]
De medische grondslag van het bestreden besluit: zorgvuldigheid
8. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit is gebaseerd op onzorgvuldig onderzoek. Zij vindt dat haar medische beperkingen zijn onderschat door de verzekeringsartsen en acht zichzelf meer arbeidsongeschikt dan het Uwv stelt. Volgens eiseres is ten onrechte geen lichamelijk onderzoek verricht, bijvoorbeeld naar de bijwerkingen van haar medicatie. Eiseres heeft een verklaring van haar psychiater van 24 januari 2023 overgelegd waaruit blijkt dat zij psychische klachten heeft en daarvoor onder behandeling staat bij een arts. Volgens eiseres is de prognose dat zij haar hele leven onder behandeling zal staan voor haar psychische klachten, zodat deze als duurzaam moeten worden aangemerkt.
9. De rechtbank overweegt dat uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij het dossier van eiseres hebben bestudeerd en eiseres hebben gezien tijdens een spreekuur op 21 november 2022 en een hoorzitting op 16 maart 2023. De verzekeringsarts b&b heeft daarnaast de tijdens de bezwaarprocedure verkregen verklaring van Mentrum/Arkin over de behandeling van haar psychische klachten bij zijn beoordeling betrokken. Volgens de verzekeringsarts (b&b) was nader uitgebreid lichamelijk onderzoek niet nodig, omdat geen sprake is van lichamelijke problematiek. De lichamelijke klachten van eiseres vloeien voort uit haar psychische beperkingen en/of medicijngebruik en daarmee is voldoende rekening gehouden. Met een lichamelijk onderzoek valt er volgens de verzekeringsarts b&b niets toe te voegen aan de vaststelling dat er bijwerkingen zijn van medicatie. Eiseres heeft daartegenover niet aangevoerd waarom een lichamelijk onderzoek volgens haar wel had kunnen bijdragen aan het vaststellen van haar (medisch objectiveerbare) beperkingen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het feit dat er geen nader uitgebreid lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden in dit geval niet betekent dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest.
10. Verder stelt de rechtbank vast dat de verzekeringsartsen van het Uwv alle medische informatie uit het dossier bij hun beoordeling hebben betrokken. Dat geldt ook voor de verklaring van Mentrum/Arkin van 24 januari 2023 waarnaar eiseres in haar beroepsgronden verwijst. Het Uwv merkt terecht op dat de inhoud van die verklaring al bekend was tijdens het onderzoek van de verzekeringsarts b&b en dat hij de daarin genoemde diagnose en medicatie bij zijn beoordeling heeft betrokken. Alle beschikbare medische gegevens zijn daarmee op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling.
11. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest.
De medische grondslag van het bestreden besluit: juistheid FML
12. Eiseres voert verder aan dat haar klachten niet juist zijn geduid, net als de daaruit voortvloeiende beperkingen. Dat heeft geleid tot een onjuiste FML en daarmee een onjuiste selectie van functies. Zo vindt eiseres dat er een verdergaande urenbeperking moet worden aangenomen en dat er onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat zij te kampen heeft met een depressie, dat zij een stoornis in het schizofreniespectrum of ander psychotisch vlak heeft, dat haar psychische klachten duurzaam zijn en dat zij het medicijn Aripiprazol gebruikt. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres nog benadrukt dat eiseres psychisch erg kwetsbaar is. Daarbij heeft zij verwezen naar het dagverhaal van eiseres, zoals beschreven in het rapport van de verzekeringsarts b&b van 28 maart 2023, en heeft zij erop gewezen dat uit de rapportages blijkt dat eiseres een vermoeide indruk achterliet na het spreekuur met de verzekeringsarts.
13. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben de psychische kwetsbaarheid van eiseres onderkend. Zo is eiseres ten aanzien van haar persoonlijk- en sociaal functioneren beperkt geacht voor samenwerken, onvoorspelbaar werk, werk met veel productiepieken of met een hoog handelingstempo, werk waarbij langdurige concentratie vereist is en het hanteren van emotionele problemen en conflicten van anderen. Volgens de verzekeringsarts(en) b&b is op die manier voldoende rekening gehouden met de verhoogde psychische kwetsbaarheid van eiseres. Volgens de verzekeringsarts b&b is er geen medische reden om op dit vlak meer beperkingen aan te nemen.
14. De rechtbank overweegt dat bij het vaststellen van beperkingen niet de subjectieve, persoonlijke klachtbeleving bepalend is maar dat wat objectief medisch is vast te stellen. Het is daarbij de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts om op grond van de beschikbare medische gegevens de beperkingen tot het verrichten van arbeid vast te stellen. Dat eiseres zichzelf meer beperkt acht en niet in staat om de geduide functies uit te voeren is daarom op zichzelf onvoldoende voor het oordeel dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen en de FML niet juist is. [3] Eiseres had, bij voorkeur met medische stukken, moeten onderbouwen waarom er meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden dan opgenomen in de FML, en die onderbouwing ontbreekt hier.
15. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsartsen aanvullende beperkingen hadden moeten aannemen met betrekking tot vervoer. Eiseres heeft de stelling van de verzekeringsarts, dat de bijwerkingen van de medicatie die eiseres slikt zich slechts voordoen in de eerste twee weken nadat er met de medicatie wordt gestart, niet gemotiveerd weersproken. Verder heeft de verzekeringsarts b&b toegelicht dat volgens de toepasselijke richtlijnen iemand weer mag autorijden als diegene zes maanden psychosevrij is geweest. Omdat de psychose van eiseres in 2014 was en zij goed reageert op medicatie, is er ook op basis van haar aandoening geen grond waarom zij niet zou kunnen of mogen autorijden. Dat dit wel het geval zou zijn, heeft eiseres niet aangetoond. De verzekeringsarts b&b heeft hier nog aan toegevoegd dat eiseres eventueel een verklaring van het CBR [4] zou kunnen vragen over de mogelijkheid om beroepsmatig auto te rijden, maar dat die dan zeer vermoedelijk niet negatief zal zijn.
16. De rechtbank overweegt over de urenbeperking als volgt. Eiseres is beperkt geacht voor het werken in de nacht; tussen 00.00 uur en 06.00 uur kan zij volgens de verzekeringsartsen niet werken. Verder kan eiseres maximaal zes uur per dag, dertig uur per week werken en niet in wissel- en ploegendiensten. Indien rekening gehouden wordt met haar overige in de FML opgenomen beperkingen, is een verdergaande urenbeperking volgens de verzekeringsartsen niet nodig. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verzekeringsartsen hierin niet te volgen. Eiseres heeft er ter onderbouwing van haar standpunt dat wel een verdergaande urenbeperking moet worden aangenomen op gewezen dat zij haar vorige functie als administratief medewerkster niet volhield, ondanks dat zij maar 18 uur per week werkte. Die functie hield echter onvoldoende rekening met de medische beperkingen van eiseres. Dat zij, als daarmee wel rekening wordt gehouden, ook niet in staat is om zes uur per dag en 30 uur per week te werken is niet aannemelijk geworden.
De medische grondslag van het bestreden besluit: deskundige inschakelen
17. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om een onafhankelijke deskundige in te schakelen, omdat zij kampt met zeldzame psychische klachten. Zij doet daarbij een beroep op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 8 oktober 2015 inzake Korošec. [5] Ter zitting heeft eiseres erop gewezen dat zij niet de beschikking heeft over de financiële middelen om zelf een deskundige in te schakelen.
18. De rechtbank acht zich op basis van het dossier voldoende voorgelicht over de medische situatie van eiseres en ziet geen aanleiding een medische deskundige in te schakelen om nader onderzoek te doen. Van belang daartoe is dat de verzekeringsartsen (b&b) voldoende zorgvuldig onderzoek hebben verricht, de rechtbank de medische conclusies uit dat onderzoek voldoende kan volgen en dat eiseres voldoende gelegenheid heeft gehad om nadere medische stukken in te brengen. [6]
19. De rechtbank concludeert dat de rapporten van de verzekeringsarts(en) consistent zijn en dat de daarin getrokken conclusies logisch voortvloeien uit de bevindingen van de verzekeringsartsen. Daarom heeft het Uwv die rapporten aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen.
De arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
20. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voert eiseres aan dat ten onrechte niet alle door het systeem aangebrachte signaleringen van een toelichting zijn voorzien. Verder zijn volgens eiseres de functies productiemedewerker industrie, huishoudelijk medewerker en medewerker kleding en textielreiniging niet passend, omdat zij beperkt is op onder meer samenwerken, werk met een verhoogd persoonlijk risico, werk met een hoog handelingstempo en/of productiepieken, het uitvoeren van huishoudelijke taken en het werken met hulpbehoevenden en patiënten.
21. De rechtbank stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of eiseres kan werken in door de arbeidsdeskundige b&b geselecteerde functies, moet worden uitgegaan van de beperkingen zoals die zijn neergelegd in de FML van 24 november 2022. Voor zover hierin geen beperkingen zijn aangenomen, zoals met betrekking tot werk met een verhoogd persoonlijk risico en het uitvoeren van huishoudelijke taken, kan wat eiseres heeft aangevoerd dus niet tot de conclusie leiden dat eiseres niet geschikt kan worden geacht voor de geduide functies.
22. Verder overweegt de rechtbank dat de arbeidsdeskundige b&b heeft gemotiveerd waarom de signaleringen bij de verschillende functies geen overschrijding van de belastbaarheid van eiseres opleveren. Eiseres heeft niet aangevoerd op welke punten die motivering volgens haar onvoldoende is en waarom. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
23. Ten aanzien van de specifiek door eiseres genoemde overschrijdingen overweegt de rechtbank als volgt. In de FML is opgenomen dat eiseres is aangewezen op werk waarbij zij niet of nauwelijks wordt afgeleid door activiteiten van anderen, namelijk “niet in 1 kamer met meerdere personen die veel bellen met cliënten en/of veel overleggen met collega's”. Het Uwv heeft toegelicht dat het zelfstandig werken aan een werktafel met drie tot zes collega’s in de functie productiemedewerker industrie niet vergelijkbaar is met het samenwerken met collega’s in één kamer die veel bellen en dat dus geen sprake is van een overschrijding van haar belastbaarheid. De rechtbank kan dit volgen en ziet geen reden om aan te nemen dat de belastbaarheid van eiseres in deze functie wordt overschreden. Dat in de functie medewerker kleding en textielreiniging sprake is van een hoog handelingstempo en/of productiepieken, zoals eiseres stelt, blijkt niet uit de functieomschrijving. Tot slot kan eiseres volgens de FML een hulpverleningsrelatie met patiënten niet aan, maar blijkt uit de functieomschrijving van huishoudelijk medewerker niet dat daar in die functie sprake van is. De beperkingen van eiseres staan dus niet aan het uitvoeren van die functies in de weg.
24. De rechtbank concludeert dat de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige b&b geselecteerde functies voldoende inzichtelijk en navolgbaar is gemotiveerd. Het bestreden besluit berust op een deugdelijk gemotiveerde arbeidskundige grondslag.

Conclusie en gevolgen

25. Het beroep is ongegrond. Het Uwv heeft terecht geoordeeld dat eiseres op 8 maart 2021 voor 59,88% en per 29 november 2022 voor 58,77% arbeidsongeschikt is. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Speksnijder, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.N. Stam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 6 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3986.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 26 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:459.
4.Centraal bureau voor de rijvaardigheid.
5.Arrest van het EHRM van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 – Korošec). In deze zaak is geoordeeld dat het in bepaalde gevallen aan de bestuursrechter is om een partij, zo nodig, compensatie te bieden wanneer zij niet in een gelijke positie verkeert ten opzichte van de wederpartij.
6.Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op het toetsingskader zoals opgenomen in de uitspraken van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226 en van 23 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3013.