3.3.Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden en heeft daarbij, voor zover relevant en bij gebreke van bestrijding daarvan door de raadsman, de vaststellingen van de rechtbank in de vonnissen in Yaros I als uitgangspunt genomen.
Tijdlijn beelden
Er bevinden zich veel camerabeelden in het dossier, die relevant zijn voor de beoordeling van de aan [verdachte] ten laste gelegde feiten. Er zijn in de eerste plaats beelden van Schöne Edelmetaal. Daarnaast zijn er beelden afkomstig van beveiligingscamera’s van verschillende omliggende bedrijven in Amsterdam-Noord en van woningen in Broek in Waterland. Ook zijn er beelden van Broek in Waterland, gemaakt vanuit de politiehelikopter (de ‘Zulu’), en zijn er beelden gemaakt in de omgeving van de [adres] .
Uit het dossier volgt dat de tijdstippen van de camerabeelden van Schöne Edelmetaal enigszins afwijken van de daadwerkelijke tijd. De tijdstippen van de camerabeelden van Schöne Edelmetaal sluiten daarom niet naadloos aan op de genoemde tijdstippen bij de beelden van de vlucht.
Bij de camerabeelden van Schöne Edelmetaal is geen geluid te horen. Bij sommige beelden van beveiligingscamera’s van omliggende bedrijven wel, zo blijkt uit het dossier. Ook bij de helikopterbeelden is geluid te horen.
Naar aanleiding van de aanhoudingen in het weiland te Broek in Waterland, heeft de politie een zestal van de verdachten kunnen identificeren, te weten: [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 5] en wijlen [medeverdachte 9] . Deze verdachten zijn op de camerabeelden van Schöne Edelmetaal als zodanig herkend en worden daarom in de onderstaande tijdlijn bij naam genoemd. De voornoemde verdachten hebben tijdens de behandeling van Yaros I ook bevestigd dat zij te zien zijn op de beelden van Schöne Edelmetaal en dat de herkenningen van de politie juist zijn. De overige verdachten worden aangeduid met: ‘NN1’, ‘NN2’, ‘NN3’ en ‘NN4’. Op de beelden die zijn gemaakt bij de [adres] in Rotterdam zijn [naam 2] en [naam 1] door de politie als zodanig herkend en beiden hebben deze herkenning in hun verhoren bevestigd. Op die beelden zijn ook vier personen te zien die in de processen-verbaal van de beelden eveneens worden aangeduid met ‘NN1’, ‘NN2’, ‘NN3’ en ‘NN4’ en waarvan de politie vermoedt dat het de vier ontkomen verdachten zijn.
In onderstaande tijdlijn worden de camerabeelden van Schöne Edelmetaal voor wat betreft de buitenkant van het bedrijf weergegeven. Er zijn ook beelden van de binnenkant van het bedrijf Schöne Edelmetaal, gedurende de overval. Deze beelden staan echter niet op tijd en zijn met name van belang voor het in kaart brengen van de verschillende rollen van de verdachten. Deze zijn daarom niet in onderstaande tijdlijn opgenomen.
De beelden laten achtereenvolgens de hierna weergegeven gebeurtenissen zien.
Tijdlijn camerabeelden d.d. 19 mei 2021
Camerabeelden Schöne Edelmetaal – buitenkant
Tijdstip Gebeurtenissen
14:06 uurEr komt een waardetransport, een vrachtwagen, van Brinks aan bij het bedrijf Schöne Edelmetaal aan de [adres] . De vrachtwagen moet even wachten voordat de garagedeur open gaat.
14:07 uurDe vrachtauto rijdt achteruit de geopende garagedeur in en stopt op de overdekte binnenplaats, waarna de garagedeur gesloten wordt. Als deze dicht is komen er twee personeelsleden van Brinks uit de vrachtauto en openen de achterklep.
14:12 uurDe Porsche komt vanaf de zijde Spijkerkade aanrijden en parkeert aan de rechterzijde van de weg.
14:13 uurDe Audi A4 komt aanrijden vanaf de zijde Motorkade en parkeert aan de rechterzijde van de weg.
14:14 uurDe Porsche ramt met de achterzijde de loopdeur in de gesloten garagedeur waardoor deze open springt. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 9] betreden de binnenplaats. Kort na het rammen, vlucht het personeelslid van Schöne Edelmetaal het bedrijf in. [medeverdachte 5] stapt uit de Porsche. Gelijktijdig is ook de Audi A4 opgereden en daar stappen NN1, NN2 en NN4 uit de achterzijde.
NN3 stapt uit als bestuurder van de Audi A4. Vervolgens komt de Audi A6 aanrijden vanaf de zijde Spijkerkade. [medeverdachte 5] stapt uit als bestuurder, [medeverdachte 5] stapt uit vanaf de passagierszijde en [medeverdachte 4] vanaf de linker achterzijde. [medeverdachte 4] heeft een lang wapen bij zich en neemt positie in op de parallelweg voor het bedrijf.
14:14 uurNN1, NN2, NN3, NN4, [medeverdachte 5] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 5] leggen meerdere dozen en pakketten in de Porsche en de Audi A4. Achterin de Porsche gaan vijftien dozen en in de Audi A4 zes dozen. p de beelden is te zien dat [medeverdachte 5] een vuurwapen in zijn hand heeft.
14:17 uurEr komt een witte Canta aanrijden vanaf de Spijkerkade. [medeverdachte 4] loopt met het lange wapen in de aanslag richting van deze Canta, waarna deze bestuurder omkeert en wegrijdt.
[medeverdachte 5] komt naar buiten en schiet met het lange wapen in de lucht.
Tijdstip Gebeurtenissen
14:17 uurDe Porsche, de Audi A6 en de Audi A4 rijden met hoge snelheid over de Motorkade vanuit de richting van Schöne Edelmetaal. Op de beelden is zichtbaar dat de bestuurder van de Porsche een bivakmuts op heeft. Ook is te zien dat uit een achterraam van de Audi A6 een geweer naar buiten steekt. Alle drie de auto’s rijden met hoge snelheid via het Gedempte Hamerkanaal en de Johan van Hasseltweg naar de G.T. Ketjenweg.
14:21 uurDe Porsche, de Audi A6 en de Audi A4 rijden over het Meerpad in de richting van de Waddendijk, nog steeds in Amsterdam.
14:22 uurDe Porsche, de Audi A6 en de Audi A4 rijden over de Volendammerweg en rijden tegen het verkeer in de rotonde bij de IJdoornlaan op. Vervolgens rijden zij in één keer de rotonde geheel rond en slaan dan uiteindelijk de Volendammerweg in richting de Markengouw.
14:23 uurDe Porsche en de Audi A4 rijden met hoge snelheid over de IJsselmeerstraat, op enige afstand gevolgd door de Audi A6. Vermoedelijk zijn zij aan het einde van de Markengouw, via het fietspad, de IJsselmeerstraat in gereden. Zij rijden vanaf de IJsselmeerstraat de rotonde met de IJdoornlaan en de Zuiderzeeweg op om vervolgens richting de A10 te rijden. Vervolgens zijn er vijf schoten te horen en is te zien dat zij enkele politieauto’s hebben gekruist, die richting de rotonde rijden.
Beelden politiehelikopter
Tijdstip Gebeurtenissen
14:28 uurDe helikopter is aanvliegend en in de verte zijn rookpluimen te zien van wat later blijkt - de in brand gestoken Audi A6.
14:29 uurOp de locatie kruising Broekergouw en de Kruisweg in Broek in Waterland worden de verdachten gesignaleerd, via de warmtebeeldcamera. Meerdere personen lopen heen en weer tussen aldaar staande voertuigen. Eén voertuig staat in brand, één voertuig staat op de kruising en twee voertuigen staan er naast.
14:30 uurOp de kruising staat de Porsche, schuin achter de Porsche staat de Peugeot en achter de Peugeot staat de Renault Espace.
De achterklep van de Porsche staat open en meerdere personen lopen heen en weer van de Porsche naar de andere voertuigen. De lading uit de achterbak van de Porsche wordt overgeladen.
Uit de beelden volgt dat de Porsche in brand wordt gestoken door [medeverdachte 5] . [medeverdachte 5] stapt als bestuurder in de Renault Espace en [medeverdachte 9] stapt in aan de passagierszijde.
14:31 uurDe Renault rijdt rechtsaf de Broekergouw op. Kort hierna volgt de Peugeot dezelfde weg. Te zien is dat er achter de Porsche dozen op de weg liggen. Vanaf de Broekergouw rijden beide auto’s de Galggouw op tot de ophaalbrug die geblokkeerd is door een auto. Vervolgens rijden beide auto’s weer achteruit. [medeverdachte 4] stapt vanaf de achterbank uit de Peugeot en rent het erf van [adres] op. Kort hierna rent [medeverdachte 4] weer terug naar de Peugeot en neemt weer plaats op de achterbank. Beide auto’s rijden verder achteruit tot [adres] . Daar wordt de terugweg geblokkeerd door een aanrijdende politieauto.
14:32 uurDe Renault Espace rijdt het erf van perceel [adres] op, ramt de poort, rijdt de achtertuin in en komt tegen een boom tot stilstand. De Peugeot wordt op de Galggouw geramd door de politieauto, kort nadat [medeverdachte 4] wederom is uitgestapt. [medeverdachte 4] rent (voorzien van een automatisch wapen) het erf van [adres] op en voegt zich bij de Renault Espace.
[medeverdachte 5] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 5] stappen uit de Renault Espace. Te zien is dat [medeverdachte 5] een op een AK-47 gelijkend vuurwapen vast heeft. Ook [medeverdachte 9] heeft een lang vuurwapen in zijn hand. Hierna loopt [medeverdachte 5] richting de achterzijde van [adres] en springen [medeverdachte 5] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 4] in de sloot om vervolgens het achtergelegen weiland in te gaan. Te zien is dat [medeverdachte 9] zijn wapen in de sloot gooit. Kort hierna is te zien dat ook [medeverdachte 5] en [medeverdachte 5] vanuit de richting van de Peugeot het weiland in rennen.
14:33 uur[medeverdachte 5] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 5] rennen naar het einde van het weiland en gaan daar liggen.
14:37 uur[medeverdachte 5] loopt door de achtertuin van [adres] en klimt vervolgens in een kliko voor de garage.
11:37 uurEen Lamborghini Urus met witte kentekenplaten parkeert nabij de ingang van de [adres] , waarna de bestuurder en de bijrijder richting het portiek lopen. Deze personen zijn later herkend als [naam 2] en [naam 1] .
15:44 uurAan de achterzijde van de portiek [adres] arriveert een BMW met kenteken [kenteken] die grote gelijkenis vertoont met de BMW die vermoedelijk is gebruikt door de inzittenden van de Audi A4 die in Diemen is uitgebrand en achtergelaten om verder te vluchten.
Vervolgens verschijnen er, los van elkaar, vier personen in beeld die lopen vanuit de richting waarin de BMW kort daarvoor reed. NN2 komt rond 15:53 uur in beeld. Te zien is dat NN2 zwarte sportschoenen draagt met witte zolen en rode hakken.
18:51 uurNN2 komt tussen 18:51 uur en 19:06 uur meerdere keren in beeld, lopend in de directe omgeving van het appartement aan de [adres] .
19:23 uur–
19:37 uurMeerdere personen vertrekken vanuit het portiek van de [adres] .
Betrokken voertuigen
Uit de camerabeelden van Schöne Edelmetaal is gebleken dat bij de (uitvoering van de) overval op 19 mei 2021 gebruik is gemaakt van drie voertuigen:
- de Porsche;
- de Audi A6 en
- de Audi A4.
Op de beelden van de politiehelikopter is te zien dat om 14:29 uur, op de kruising Broekergouw met de Kruisweg in Broek in Waterland, de Audi A6 in brand stond en de Porsche daarnaast stond, met daarnaast:
- de Renault Espace; en
- de Peugeot.
Porsche en Renault
[medeverdachte 5] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 5] reden in de Porsche en later in de Renault Espace.
Audi A6 en Peugeot
[medeverdachte 5] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] reden in de Audi A6 en later in de Peugeot.
Audi A4
‘NN1’, ‘NN2’, ‘NN3’ en ‘NN4’ reden in de Audi A4. De Audi A4 is op 19 mei 2021 in Diemen in brand gestoken.
BMW
De BMW is gebruikt door de inzittenden van de Audi A4, die in Diemen uitgebrand is achtergelaten om verder te vluchten naar de [adres] . Dit voertuig is op 19 mei 2021 gezien in de buurt van het viaduct waar de Audi A4 in brand is gestoken, onder meer bij een Esso benzinestation daar vlakbij.
Inbeslaggenomen vuurwapens
De politie heeft in Broek in Waterland onder de aldaar aanwezige verdachten zes vuurwapens inbeslaggenomen, waarvan drie aanvalsgeweren, (doorgaans aangeduid als een AK-47 of Kalasjnikov), te weten één CZ en tweemaal een Zastava. Daarnaast zijn er nog twee pistolen, waarvan [medeverdachte 5] één van het merk Zoraki bij zich droeg tijdens zijn aanhouding, en een Shotgun aangetroffen.
Forensisch onderzoek
Uit het forensisch onderzoek volgt dat er op 19 mei 2021 – in ieder geval – met twee van de voornoemde wapens daadwerkelijk is geschoten, te weten: de CZ en één van de twee Zastava’s.
Meeuwenlaan
Op de plek van de overval bij Schöne Edelmetaal aan de [adres] , zijn veertien hulzen aangetroffen. Deze zijn met twee verschillende vuurwapens verschoten. Met één vuurwapen, de CZ, is dertien keer geschoten. Met het andere vuurwapen, de Zastava, is één keer geschoten
Broek in Waterland – Broekergouw
Bij de parkeerhaven, gelegen aan de Broekergouw, zijn - aan de zijde van de brug bij de uitgebrande vluchtauto’s - vijf hulzen aangetroffen. Drie hulzen bleken te zijn verschoten met de voornoemde Zastava. Van twee hulzen kon niet worden vastgesteld met welk wapen ze verschoten waren. Verder werden er twee niet verschoten patronen aangetroffen, horend bij een aanvalsgeweer.
Broek in Waterland – Galggouw
Op het wegdek van de Galggouw en in de kant van de weg werden tijdens het onderzoek nog twee hulzen aangetroffen, afkomstig van aanvalsgeweren. Eén van de hulzen is verschoten met de Zastava en de andere huls is verschoten met de CZ..
Met het aanvalsgeweer CZ is derhalve minimaal veertien keer geschoten en met het genoemde aanvalsgeweer Zastava vijf keer. Voor wat betreft de overige aan de verdachten gerelateerde wapens, geldt dat er geen bewijs is aangetroffen dat daarmee op 19 mei 2021 is geschoten.
Voorts maakt de rechtbank uit het forensisch onderzoek op dat er geen hulzen zijn aangetroffen afkomstig van wapens van verdachten op de route die door de verdachten is gereden vanaf de Meeuwenlaan, door Amsterdam Noord, via de Zuiderzeeweg, de A10, de Slochterweg en de N247 naar Broek in Waterland. Eveneens volgt uit het onderzoek dat er nergens inslagen in bijvoorbeeld huizen, auto’s, bomen of andere objecten zijn aangetroffen, afkomstig van de wapens van de verdachten.
Op de beelden van de politiehelikopter is niet te zien dat er door verdachten in Broek in Waterland is geschoten. In het dossier bevindt zich echter een proces-verbaal van bevindingen van onderzoek naar de warmtebeeldcamera in relatie tot het mondingsvuur. Uit dit proces-verbaal volgt onder meer dat het feit dat er op de beelden niet te zien is dat er wordt geschoten, niet uitsluit dat er wel is geschoten. Het kan zijn dat de politiehelikopter te ver weg vloog om het schieten te hebben kunnen filmen. Het kan ook te maken hebben met de kleine afmetingen van het object, de resolutie van de camera en de omgevingstemperatuur. Ook kan het zijn dat de rookwolken van de brandende auto’s ervoor hebben gezorgd dat het schieten niet zichtbaar is op de beelden. Kortom: dat er op de beelden niet te zien is dat er is geschoten, sluit volgens dit proces-verbaal niet uit dat er wel is geschoten.
Overwegingen ten aanzien van feit 1 (medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld)
Vaststelling dat [verdachte] ‘NN2’ is
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het dossier voldoende overtuigend bewijs bevat om vast te stellen dat [verdachte] als de overvaller in het dossier aangeduid met
‘NN2’kan worden aangemerkt.
Uit de beschrijving van de camerabeelden van Schöne Edelmetaal volgt dat NN2 uit de Audi A4 is gestapt en vervolgens met een aantal anderen de loods is binnengegaan, waar hij een medewerker van Brinks heeft geschopt, twee medewerkers heeft vastgebonden met tiewraps en heeft geholpen goederen uit de Brink’s vrachtwagen in de Audi te tillen. NN2 is daarna, als één van de inzittenden van de Audi A4, gevlucht. Gezien wordt dat NN2 zwarte sportschoenen draagt met een witte zool en een rode hak. Uit de beschrijving van de beelden in de omgeving van de [adres] volgt dat NN2 wordt beschreven als een licht getinte man, met een zwarte pet, zwarte broek en zwarte trui met voorop de tekst AON en achterop Adidas. Daarnaast draagt NN2 zwarte schoenen met een witte streep aan de onderzijde en aan de achterzijde een rode streep/blok.
Op 1 maart 2022 zijn foto’s van de – op dat moment nog niet geïdentificeerde – overvallers afkomstig van de camerabeelden van de [adres] getoond in het Nederlandse programma
Opsporing Verzochten ook in het Belgische opsporingsprogramma
Faroek.Naar aanleiding van de getoonde beelden is door de Franse opsporingsdienst onderzoek gedaan naar de gezochte overvallers. Aan de hand van de uitgezonden beelden is via gezichtsherkenning in het strafregister [verdachte] herkend als mogelijk één van de gezochte overvallers, namelijk NN2.
Nadat [verdachte] door middel van het Franse gezichtsherkenningssysteem (
Traitement d'antecedents judiciaires - anciens STIC et JUDEX)naar voren is gekomen, zijn de beelden verder onderzocht en handmatig door de Franse verbalisant [Franse verbalisant] vergeleken met de beelden die door de vergelijking naar voren zijn gekomen. Uit het proces-verbaal, opgemaakt door [Franse verbalisant] , volgt dat hij aan de hand van specifieke uiterlijke persoonskenmerken, namelijk een identieke neusvorm en een vergelijkbare afstand tussen de ogen; identieke oorvorm en een soortgelijke mondvorm en een zelfde verhouding van de onderste ledematen, de herkenning van [verdachte] heeft bevestigd.
De rechtbank stelt voorop dat met een herkenning als de onderhavige, waarbij de verbalisant de te herkennen persoon niet kent en de herkenning op basis van stilstaande beelden aan de hand van uiterlijke kenmerken wordt gedaan, de nodige voorzichtigheid moet worden betracht. Het is bij een dergelijke herkenning van belang dat de bewijswaarde en de bewijskracht van de herkenning in het licht van de totstandkoming en in samenhang bezien met het overige beschikbare bewijs dienen te worden beoordeeld. Indien een herkenning steun vindt in overige, objectieve bevindingen in het dossier, kan aan die herkenning meer waarde worden toegekend.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de bevindingen ten aanzien van de herkenning en zoals door [Franse verbalisant] bevestigd en omschreven, te twijfelen en onderschrijft daarom deze herkenning. Dat de resultaten van het vergelijkingsonderzoek niet kunnen worden gereproduceerd en het overeenkomstpercentage niet bekend is, maakt dit niet anders. De herkenning is naar het oordeel van de rechtbank terecht als basis voor het verdere onderzoek gebruikt.
De herkenning vindt verder steun in overige, objectieve onderzoeksbevindingen. Zo is uit nader onderzoek gebleken dat een dag na de uitzending van Faroek twee bij [verdachte] in gebruik zijnde telefoonnummers niet meer werden gebruikt, dat eerder het gebruik van een ander telefoonnummer dat aan hem gekoppeld is, gestopt is vanaf 18 mei 2021 en dat [verdachte] zijn telefoon bij zijn aanhouding direct kapot heeft gegooid. [verdachte] heeft hiervoor desgevraagd geen goede verklaring, nu hij niet anders verklaart dan dat hij ‘wel vaker simkaarten weggooit’ en het op toeval berust dat dat net voor de overval en na de uitzendingen is gebeurd. Daarnaast is er DNA aangetroffen op het wapen in het heuptasje van [medeverdachte 5] waaruit een DNA-mengprofiel is verkregen, dat onder meer matcht met het DNA-profiel van [verdachte] . Het NFI heeft geconcludeerd dat deze bevindingen meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker zijn wanneer de bemonstering DNA bevat van [verdachte] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekenden personen. Hiervoor heeft [verdachte] evenmin een goede verklaring. Voorts komt uit onderzoek naar voren dat [verdachte] op 20 april 2021 als verdachte is aangemerkt terzake heling van gestolen voertuigen. Op de politiefoto die destijds (en slechts een maand voor de overval van 19 mei 2021) is gemaakt, is te zien dat [verdachte] , net zoals NN2, zwarte sportschoenen met een witte zool en opvallend rode hak draagt. [verdachte] heeft tijdens zijn politieverhoor erkend dat hij schoenen heeft die vergelijkbaar zijn met de schoenen die te zien op de beelden.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat al deze elementen, in onderlinge samenhang bezien, maken dat de herkenning door [Franse verbalisant] van [verdachte] als zijnde overvaller ‘NN2’ voor het bewijs kan worden gebruikt. Dit leidt tot de conclusie dat, met de officier van justitie, ook de rechtbank [verdachte] aanmerkt als één van de overvallers, zoals hieronder verder zal worden besproken.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn vervat, waaronder de verklaringen van de medewerkers van Brinks en Schöne Edelmetaal en de camerabeelden van Schöne Edelmetaal en van de helikopter, bewezen dat [verdachte] samen met anderen op 19 mei 2021 een overval op een waardetransport van Brinks en Schöne Edelmetaal heeft gepleegd, vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen medewerkers van Brinks en politieambtenaren. De rechtbank acht, zoals in het navolgende zal worden toegelicht, niet bewezen dat er sprake is van bedreiging met geweld jegens de medewerkers van
Schöne Edelmetaalen spreekt [verdachte] hiervan dan ook vrij. Eveneens acht de rechtbank niet bewezen dat verdachten met automatische vuurwapens op de openbare weg op en/of in de richting van de lichamen van de politieambtenaren hebben geschoten zodat ook hiervoor een partiële vrijspraak volgt (laatste gedachtestreepje).
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verklaringen van de medewerkers van Brinks en Schöne Edelmetaal worden door de camerabeelden van Schöne Edelmetaal ondersteund. Uit de verklaringen van de medewerkers van Brinks en de camerabeelden volgt dat zij met tiewraps zijn vastgebonden. Ook volgt daaruit dat er door verdachten automatische vuurwapens op de medewerkers van Brinks zijn gericht, dat die medewerkers een mes is getoond en dat één van hen is geschopt. Uit de camerabeelden van Schöne Edelmetaal volgt eveneens dat er buiten meermalen in de lucht is geschoten. Dit wordt ook ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 4] , nu hij heeft verklaard dat dit is gebeurd, en door het forensisch bewijs.
Rol van [verdachte]
Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] één van de overvallers was en dat hij bij de overval een actieve rol vervulde. Uit de camerabeelden volgt dat hij heeft geholpen met het overladen van goederen vanuit de Brink’s vrachtwagen naar de Audi A4, nadat hij eerst een medewerker van Brinks heeft geschopt en twee medewerkers met tiewraps heeft vastgebonden. [verdachte] heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd van de groep overvallers, ook niet toen er met automatische wapens geschoten werd. Vervolgens is [verdachte] samen met de andere verdachten op de vlucht geslagen. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de overige overvallers. Dit brengt met zich dat alle in de tenlastelegging vermelde geweldshandelingen tevens aan [verdachte] , als medepleger van de overval, zullen worden toegerekend. Met betrekking tot de geweldshandeling gericht tegen medewerkers van Schöne Edelmetaal en het schieten op de openbare weg in de richting van voertuigen en/of lichamen van politieambtenaren overweegt de rechtbank nog als volgt.
Geweldshandelingen gericht tegen de medewerkers van Schöne Edelmetaal
Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om te komen tot een bewezenverklaring van geweld dan wel bedreiging met geweld jegens de medewerkers van Schöne Edelmetaal. Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat deze medewerkers zijn vastgebonden met tiewraps en dat automatische vuurwapens op hen zijn gericht, maar dat dit is gebeurd, volgt niet uit het dossier. Voor zover deze medewerkers de bedreigende handelingen jegens de medewerkers van Brinks op de beveiligingscamera’s hebben waargenomen vanuit de ruimte waarin zij zich bevonden en zich daardoor bedreigd hebben gevoeld, zoals zij hebben verklaard, kan niet worden bewezen dat de opzet van de overvallers op een dergelijke bedreiging was gericht. Dit neemt niet weg dat de rechtbank goed begrijpt dat de medewerkers van Schöne Edelmetaal zich desalniettemin op enig moment enorm bedreigd hebben gevoeld. Dit is echter op zichzelf onvoldoende om tot een bewezenverklaring (van dit onderdeel) te komen.
Schieten in de richting van (voertuigen van) politieambtenaren
De rechtbank stelt verder vast dat uit het dossier niet volgt dat er, op de locatie van de overval bij Schöne Edelmetaal, gericht op politieambtenaren dan wel op hun voertuigen is geschoten. Nu het tenlastegelegde onder feit 1 ziet op de ‘openbare weg’ en niet op (de directe omgeving van) het specifieke adres van Schöne Edelmetaal, is sprake van een overlap van de laatste twee gedachtestreepjes van het ten laste gelegde onder feit 1 met het ten laste gelegde onder feit 2.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachten met automatische vuurwapens op de openbare weg een (aantal) kogel(s) in de richting van voertuigen, waarin zich politieambtenaren bevonden, hebben geschoten. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachten op de openbare weg op of in de richting van de lichamen van die politieambtenaren hebben geschoten. De motivering van dit oordeel van de rechtbank zal aan bod komen bij de behandeling van het aan [verdachte] ten laste gelegde onder feit 2, nu er volgens de rechtbank dus sprake is van een overlap tussen dit deel van het ten laste gelegde onder feit 1 en feit 2 (en 3).
Medeplegen ten aanzien van feit 2 tot en met 4
Aangezien [verdachte] niet fysiek aanwezig was bij de onder feit 2 tot en met feit 4 ten laste gelegde gedragingen, ziet de rechtbank zich allereerst gesteld voor de vraag of [verdachte] als medepleger strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor die feiten, voorzover hierna bewezen verklaard. Als die vraag ontkennend moet worden beantwoord, komt de rechtbank immers niet toe aan de vervolgvraag of die gedragingen bewezen kunnen worden en, zo ja, hoe deze dienen te worden gekwalificeerd.
Volgens vaste jurisprudentieis voor de kwalificatie van medeplegen vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict moet van voldoende gewicht zijn. In geval van medeplegen kan de verdachte ook in strafrechtelijke zin aansprakelijk worden gehouden voor de uitvoeringshandelingen die (uitsluitend) door een medeverdachte zijn toegepast. Niet vereist voor het aannemen van medeplegen is dat de verdachte bijvoorbeeld zelf het geweld tegen het slachtoffer heeft uitgeoefend. Wie binnen het samenwerkingsverband precies welke feitelijke handeling(en) heeft verricht, is niet van wezenlijke betekenis. De variëteit van concrete omstandigheden in afzonderlijke gevallen is betrekkelijk groot.
Dat maakt dat de vraag wanneer sprake is van ‘medeplegen’ zich niet in algemene zin laat beantwoorden. Bij de beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval kunnen van belang zijn de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Voorts geldt voor medeplegen het vereiste van dubbel opzet. Zo moet er in de eerste plaats opzet zijn op de onderlinge samenwerking. Een nauwe en bewuste samenwerking veronderstelt immers bewustzijn van samenwerking. Dat hoeft niet altijd te betekenen dat er vooraf expliciet afspraken of plannen zijn gemaakt, dan wel tijdens de uitvoering ervan (kort) overleg is geweest. Onder omstandigheden kan de samenwerking voor een deel ook stilzwijgend plaatsvinden, bijvoorbeeld omdat men ter plekke van elkaar begrijpt wat de verdere bedoeling is of door het maken van een instemmende hoofdknik. Medeplegen impliceert bewuste samenwerking van een ieder van de medeplegers met het oog op het verrichten van een strafbare gedraging. Dat betekent dat voor medeplegen niet alleen bewustheid wordt verlangd in het verband van de samenwerking, maar het opzet in de tweede plaats ook gericht moet zijn op het begaan van de grondfeiten, zoals ten laste gelegd.
Met name in gevallen waarin het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), dient de rechter in het geval hij toch tot een bewezenverklaring van medeplegen komt, in de bewijsvoering dat medeplegen nauwkeurig te motiveren.
In de regel zal de bijdrage van de medepleger worden geleverd tijdens het begaan van het feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit, maar noodzakelijk is dat niet. De bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. Vooral in dergelijke andere, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest.
Zoals uit het voorgaande volgt, wordt niet verlangd dat de medepleger zelf de gehele delictsomschrijving vervult. Het achterwege blijven van een fysieke uitvoeringshandeling op de plaats van het delict kan worden gecompenseerd door andere factoren, zoals de rol van de verdachte in het kader van het beramen en voorbereiden van het feit. Uit de meest recente rechtspraak van de Hoge Raad over medeplegen lijkt te kunnen worden afgeleid dat het bestaan van een voor alle deelnemers duidelijk plan een relevant aandachtspunt kan zijn voor de beoordeling of sprake is van medeplegen. Het gezamenlijk optrekken met het oog op het realiseren van een gezamenlijk plan kan medeplegen opleveren, ook al zouden de gedragingen van de verdachte op zichzelf beschouwd niet als een bijdrage van voldoende gewicht aan het ten laste gelegde feit kunnen worden aangemerkt.
Vaststaat dat [verdachte] zelf geen actieve rol heeft gehad bij de achtervolging waarbij door medeverdachten meerdere schoten zijn gelost. Hij zat immers in de auto, de Audi A4, die zich bij de oprit S-115 naar de A-10 (zie onder ‘2. Inleiding’) van de achtervolging heeft weten los te maken. Van een gezamenlijke uitvoering is derhalve geen sprake.
De rechtbank stelt voorop dat uit onderzoek is gebleken dat aan de overval een uitgebreide voorbereiding vooraf is gegaan. Zo zijn er onder meer simkaarten met telefoonnummers geactiveerd om te gebruiken ten behoeve van de overval, voertuigen en valse kentekenplaten bemachtigd, vluchtauto’s klaargezet, voorverkenningen uitgevoerd en appartementen gehuurd om de overval in voor te bespreken dan wel om deze als
safehousete gebruiken om na de overval in te kunnen onderduiken.
[medeverdachte 5] en [medeverdachte 5] hebben beiden verklaard dat zij de dag voor de overval – op 18 mei 2021 – in het appartement, gelegen aan de [adres] , zijn geweest. Zij hebben, volgens hun verklaringen, hier ook overnacht. Volgens [medeverdachte 5] waren er op 18 mei 2021 elf personen in het appartement aanwezig. Er kwamen die nacht nog andere mensen met grote tassen , die ze geopend hebben en waarin wapens bleken te zitten. Het betroffen onder andere mitrailleurs en handvuurwapens. Ook zaten er kogelvrije vesten, munitie en tiewraps in de tassen. [medeverdachte 5] verklaart verder dat aan hem en de andere mannen op 18 mei 2021 een video is getoond van de overval locatie. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat er op 18 mei 2021 een stuk of tien personen in het appartement aanwezig waren. Ook hij heeft verklaard dat hij wapens heeft gezien in het appartement en dat er in dit appartement beelden werden getoond van het pand van Schone Edelmetaal op een video op een telefoon. Er was zowel binnenin het pand van Schöne Edelmetaal als van buitenaf gefilmd. In het appartement zijn ook de rollen verdeeld. In de ochtend van 19 mei 2021 is, zo verklaarde [medeverdachte 5] verder, gesproken over de uitvoering zoals dat ook op de avond daarvoor gebeurde. De overval is volgens zijn verklaring van begin tot eind besproken.
De rechtbank gaat er op basis van het voorgaande vanuit dat er in het appartement aan de [adres] een voorbespreking heeft plaatsgevonden op 18/19 mei 2021, waarbij beelden zijn getoond van Schöne Edelmetaal en waarbij ook verschillende wapens zichtbaar in het appartement aanwezig waren.
De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op de verklaringen van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 5] en het aangetroffen DNA-spoor op het wapen - welke zich tijdens de aanhouding van [medeverdachte 5] in zijn heuptas bevond en waarvan de rechtbank op basis van het rapport van het NFI concludeert dat het afkomstig is van [verdachte] - ervoor moet worden gehouden dat ook [verdachte] aanwezig is geweest bij de voorbespreking op 18/19 mei 2021 in het appartement aan de [adres] , waarbij, blijkens de verklaringen van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 5] , onder meer de rollen van de deelnemers van de overval zijn besproken. Uit de camerabeelden bij Schöne Edelmetaal volgt ook dat [verdachte] goed op de hoogte was van het gezamenlijke plan en wist wat zijn rol in het geheel was, nu hij bij de overval direct en uit eigen beweging bij binnenkomst in de loods op de medewerkers van Brinks is afgestormd en ze heeft vastgebonden met tiewraps, die hij bij zich droeg. Onder deze omstandigheden kan het niet anders dan dat [verdachte] op de hoogte was van alle elementen van het gezamenlijke plan om een overval te plegen, waarbij hij wist dat er wapens meegenomen zouden worden. Alhoewel niet is vastgesteld dat [verdachte] tijdens de overval zelf een kogelvrij vest droeg, was hij wel van het gebruik daarvan door anderen op de hoogte, nu deze door een aantal medeverdachten zichtbaar zijn gedragen. Daarmee moet het er voor gehouden worden dat het voor [verdachte] duidelijk is geweest dat er door de medeverdachten rekening mee werd gehouden dat de in het appartement aan de [adres] verdeelde en vervolgens meegenomen wapens ook gebruikt zouden worden. [verdachte] heeft, door zich op dat moment of op enig moment daarna niet te distantiëren van de geplande overval, ook geaccepteerd dat de wapens eventueel op enigerlei wijze gebruikt zouden kunnen worden. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het onder meer ging om een aantal grote aanvalsgeweren, die niet of nauwelijks verdekt konden worden meegenomen. Dat besef is in ieder geval voldoende voor het aannemen van vol opzet op de bedreigingen, en daarmee heeft [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de (werkende) wapens zouden worden gebruikt voor potentieel dodelijk geweld. Het voorwaardelijk opzet strekt zich ook uit naar de brandstichting van de vluchtauto’s. De drie vluchtauto’s waren voorzien van jerrycans met benzine en het is algemeen bekend dat vluchtauto’s, wanneer deze worden gebruikt bij een georganiseerde gewelddadige overval als de onderhavige, na de overval doorgaans in brand worden gestoken om eventuele sporen te wissen.
Tot slot overweegt de rechtbank dat in het voorbereiden van een ernstig misdrijf als een gewapende overval besloten ligt dat men niet door de politie aangehouden wil worden en bij een eventuele betrapping op de vlucht slaat. De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop verdachten zijn gevlucht, waarover hierna meer, als een zo waarschijnlijke mogelijkheid besloten lag in de voorafgaande nauwe en bewuste samenwerking met het oog op de voorgenomen overval, dat ook wat betreft de vlucht en de daarbij verrichte geweldshandelingen bewust en nauw is samengewerkt.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] als medepleger kan worden aangemerkt van al hetgeen tijdens de vlucht heeft plaatsgevonden, zoals ten laste gelegd onder de feiten 2 tot en met 4 en voorzover hierna bewezen verklaard, ook al was hij daarbij zelf niet aanwezig.
Overwegingen ten aanzien van feit 2 primair (medeplegen van poging tot gekwalificeerde doodslag)
Gericht schieten op politieambtenaren
Dat er door verdachten gedurende de overval en de vlucht is geschoten staat vast. Zo hebben [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] verklaard dat zij met automatische vuurwapens hebben geschoten en zijn er op verschillende plaatsen hulzen aangetroffen, ten aanzien waarvan is vastgesteld dat deze met de in beslag genomen wapens zijn verschoten. De vraag die de rechtbank in het kader van het onder 2 primair ten laste gelegde dient te beantwoorden is of er door de verdachten ook
gericht oppolitieambtenaren en/of diens voertuigen is geschoten, hetgeen door alle medeverdachten die ter plaatse aanwezig waren, stellig is ontkend.
De volgende politieambtenaren hebben aangifte gedaan van poging tot (gekwalificeerde) doodslag op 19 mei 2021 gedurende de vlucht naar en/of in Broek in Waterland:
NP225356 en NP122306die samen in een Volkswagen Touran reden;
NP235586 en NP188129die samen in een Hyundai Kona reden;
NP183288 en NP158982die samen in een Volkswagen Passat reden;
NP124278, NP199795 en NP122738die afzonderlijk van elkaar in Broek en Waterland aankwamen;
NP123997, NP248673 en NP249159die samen in een Volkswagen Transporter, zijnde een politiebus, reden.
In de tenlastelegging wordt [verdachte] verweten dat ‘(…)
op en/of in de richting van de lichamen van die politieambtenaren(…)’ is geschoten. De rechtbank begrijpt het voorgaande zo dat bedoeld wordt dat er door verdachten
gericht oppolitieambtenaren is geschoten en maakt daarbij geen onderscheid tussen ‘op’ of ‘in de richting van’.
De rechtbank zal per schietincident ingaan op de beschuldiging van de officier van justitie, het verweer van de verdediging en de verklaringen van de politieambtenaren, voor zover deze gaan over het al dan niet gericht schieten. De rechtbank houdt daarbij voor de leesbaarheid de volgorde van de locaties aan waar de vermeende schietincidenten zouden hebben plaatsgevonden.
Verklaringen van de politieambtenaren
In artikel 344 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: ‘Sv’) is bepaald dat het bewijs dat een verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter kan worden aangenomen op het proces-verbaal van één opsporingsambtenaar. Dit is een uitzondering op de regel dat er minimaal twee bewijsmiddelen nodig zijn om tot een bewezenverklaring van het aan een verdachte ten laste gelegde te kunnen komen.
Het staat de rechter echter vrij om een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar niet tot het bewijs te laten meewerken ingeval hij op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval – zoals de omstandigheid dat het strafbare feit tegen de opsporingsambtenaar zelf is gepleegd – onvoldoende ervan overtuigd is dat ook in een voorliggende zaak de betrouwbaarheid van het proces-verbaal ten volle gerechtvaardigd is.
De rechtbank heeft bij beoordeling van de vraag of het aan [verdachte] ten laste gelegde (wettig en overtuigend) bewezen kan worden verklaard acht geslagen op het arrest van de Hoge Raad van 7 juli 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1799, NJ 2015/428 m.nt. Vellinga-Schootstra en de conclusie van AG Bleichrodt van 26 mei 2015 bij dit arrest ECLI:NL:PHR:2015:1016)). Bij de beoordeling van de verklaringen van de politieambtenaren zal de rechtbank daarom rekening houden met een aantal omstandigheden die het noodzakelijk maken dat er kritisch gekeken moet worden naar de verklaringen. Zo hebben verschillende politieambtenaren verklaard dat de gebeurtenissen op 19 mei 2021 –
vanzelfsprekend– een grote impact op hen hebben gehad, waarbij zij stress en gespannenheid hebben gevoeld die bewuste dag en de periode erna. Ook volgt uit de verklaringen dat het regende op 19 mei 2021 waardoor het zicht (op momenten) slecht was. Daarnaast geldt dat er door de politie bijeenkomsten zijn georganiseerd, politieambtenaren bij verschillende (inleidende) zittingen zijn geweest en de zaak de nodige media-aandacht heeft gekregen. Voornoemde omstandigheden zijn mogelijk van invloed geweest op de waarnemingen en het geheugen van de politieambtenaren. De rechtbank zal bij de beoordeling van de verklaringen dan ook met name waarde hechten aan de verklaringen die op 19 mei 2021 of kort daarna zijn afgelegd. Door het verstrijken van de tijd en mogelijke tussentijdse beïnvloeding, acht de rechtbank de bewijswaarde van de latere verklaringen minder groot.
NP225356 en NP122306 (ten aanzien van locatie invoeg S115/A10)
Vanaf de Zuiderzeeweg rijden de Porsche en de Audi S6 via de invoegstrook van de S115 naar de A10. Vanaf het BP tankstation op de Zuiderzeeweg starten NP225356 en NP122306 de achtervolging van de verdachten in een Volkswagen Touran, zijnde een surveillanceauto. NP225356 is de bestuurder van het voertuig en NP122306 de bijrijder. Beiden hebben verklaard dat er vanuit de Porsche Cayenne gericht op hen is geschoten op twee verschillende locaties, te weten op de Slochterweg, even voor het Shell tankstation (zie hiervoor verderop), en ter hoogte van de invoegstrook S115/A10.
De rechtbank stelt vast dat NP225356 en NP122306 ieder stellig en consistent hebben verklaard, zowel in het door hun opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 20 mei 2021, als bij de politie en bij de rechter-commissaris, dat er in de bocht van de invoegstrook S115 de A10 gericht op hen is geschoten vanuit de Porsche Cayenne en wat zij precies hebben waargenomen. Uit de verklaringen van beide politieambtenaren volgt duidelijk dat zij op deze locatie hebben gezien en gehoord dat er gericht op hen is geschoten. De verklaringen zijn voldoende consequent en komen ook op specifieke punten overeen. NP225356 en NP122306 hebben beiden verklaard dat de schutter links uit het achterraam van de Porsche hing, terwijl hij het wapen op hen richtte. Beiden hebben verklaard dat het wapen van verdachte vermoedelijk een AK47 of Kalasjnikov betrof en dat de loop ervan op hen gericht was. Ook hebben beiden verklaard dat zij mondingsvuur en/of een flits hebben gezien. Tot slot hebben beiden verklaard dat zij zich op korte afstand van de Porsche bevonden. NP225356 verklaarde op tien tot twaalf meter afstand en NP122306 verklaarde dat zij heel dichtbij de voertuigen van verdachten reden. De rechtbank is, op basis van het voorgaande, van oordeel dat deze verklaringen elkaar in voldoende mate ondersteunen. Het feit dat er op deze locatie geen forensisch bewijs, zoals hulzen of inslagen, is aangetroffen, leidt niet tot de conclusie dat er niet (gericht) is geschoten door verdachten. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat is geschoten vanuit een auto die met grote snelheid door een bocht reed op dat moment. De bij de rechter-commissaris gehoorde ervaringsdeskundige heeft ook bevestigd dat onder die omstandigheden de kans klein is dat er raak wordt geschoten.
Op basis van het voorgaande, is de rechtbank er voldoende van overtuigd dat één van de verdachten op deze locatie gericht op het voertuig van de genoemde politieambtenaren heeft geschoten.
NP235586 en NP188129 (vanuit de Audi A6, locatie N247)
NP235586 en NP188129 reden op 19 mei 2021 tijdens de achtervolging van de verdachten in een Hyundai Kona. NP235586 was de bestuurder en NP188129 was de bijrijder. Zij hebben beiden verklaard tijdens de achtervolging te zijn beschoten vanuit de Audi A6 op de N247 en later op de Broekergouw/Kruisweg in Broek in Waterland.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er vanuit de Audi A6 door verdachten op de N247
gerichtis geschoten op de politieambtenaren NP235586 en NP188129 en overweegt daartoe als volgt. Hoewel de politieambtenaren in zowel de aangiften als de verklaringen bij de rechter-commissaris redelijk overeenkomstig hebben verklaard, namelijk dat zij een man uit het linker achterraam van de Audi hebben zien hangen met een lang automatisch vuurwapen in zijn handen en dat de man met het wapen afwisselend in de lucht en in de richting van de politieambtenaren schoot, stelt de rechtbank vast dat in het door hen opgemaakte proces-verbaal van bevindingen niets is geverbaliseerd over het vermeende gerichte schieten vanuit de Audi A6. Weliswaar verklaren de verbalisanten dat er vanuit het linker achterraam van de Audi A6 werd geschoten, maar daaruit volgt niet in welke richting er is geschoten. De rechtbank hecht veel waarde aan het proces-verbaal van bevindingen en de aangiften, omdat deze kort na het gebeuren op 19 mei 2021 zijn opgemaakt. De rechtbank neemt aan dat de waarnemingen en herinneringen toen nog vers in het geheugen zaten en de kans op beïnvloeding door andere factoren daarmee klein is. Het proces-verbaal van bevindingen dient in beginsel alle relevante feiten en omstandigheden die de politieambtenaren hebben waargenomen, te bevatten. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen, waarbij in eerste instantie niets is vermeld over gericht schieten op de N247, onvoldoende basis bieden om tot de overtuiging te komen dat op deze locatie gericht op (het voertuig van) de politieambtenaren is geschoten. De door de officier van justitie aangehaalde latere verklaring van NP235586 bij de rechter-commissaris waarbij deze politieambtenaar als reden voor het niet vermelden dat er is gericht zou zijn geschoten, aangeeft dat het proces-verbaal van bevindingen diezelfde avond nog is opgemaakt, het erg hectisch was en het een kunst op zich is om dan alles op papier te zetten, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Bij dit oordeel wordt betrokken dat deze twee politieambtenaren over het hierna te bespreken schietincident in Broek en Waterland juist wel al in dit eerste proces-verbaal uitgebreid hebben verklaard dat er aldaar gericht op hen werd geschoten en over de (zeer begrijpelijke) gevoelens van angst die dit bij hen opriep. Dit roept de vraag op waarom zij niet reeds in dit eerste proces-verbaal ook hebben verklaard over het eerdere moment waarop er gericht op hen zou zijn geschoten, als dat inderdaad het geval zou zijn geweest.
NP225356 en NP122306 (ten aanzien van locatie Zuiderzeeweg/A10/Slochterweg)
De politieambtenaren hebben niet verklaard dat er gericht op hen is geschoten op de locatie Zuiderzeeweg en op de A10 (anders dan in de hiervoor bedoelde bocht op de invoegstrook S115/A10). Ten aanzien van de Slochterweg, vlak voor het Shell tankstation, geldt dat beiden hebben verklaard dat zij zagen en hoorden dat er weer op hen geschoten werd toen zij op ongeveer een afstand van een autolengte achter de Porsche reden. NP225356 verklaarde in zijn aangifte en aanvullende aangifte dat hij zag dat verdachte zijn wapen in de richting van zijn collega en hem richtte en dat hij de loop van het wapen en een flits zag op het moment dat hij de knal hoorde. Bij de rechter-commissaris heeft hij deze verklaring herhaald en daarbij verklaard dat het regende. Geen miezer, maar echt regen. Hij verklaarde dat zijn zicht hierdoor belemmerd werd; er was sprake van ‘spray’. NP122306 verklaarde in zijn aangifte dat, toen zij vlak achter de Porsche Cayenne reden, hij zag dat het wapen weer in hun richting was gericht. Bij de rechter-commissaris heeft NP122306 verklaard op dit punt een knal te hebben gehoord en dat hij de situatie bij de Shell niet goed kon plaatsen. Later verklaarde NP122306 dat het moment dat gericht op hem werd geschoten, in de bocht de A10 op was. Op de vraag of er daarna nog gericht op NP122306 is geschoten, antwoordde hij dat hij dat niet meer weet en dat hij één keer mondingsvuur heeft gezien. De rechtbank stelt vast dat NP225356 en NP122306 over het al dan niet gericht schieten hiermee enigszins wisselend verklaren. Daar komt bij dat er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat NP225356 daadwerkelijk heeft kunnen waarnemen dat er op deze plek door verdachten
gerichtop zijn collega en hem is geschoten. Hij heeft immers verklaard dat zijn zicht juist toen werd belemmerd door de regen. Ook is relevant dat NP122306 heeft verklaard dat hij de situatie bij de Shell niet goed kon plaatsen. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen in onderlinge samenhang bezien en afgezet tegen de situatie ter plaatse met betrekking tot het weer en de gereden snelheden, onvoldoende duidelijkheid geven om met voldoende overtuiging vast te kunnen stellen dat er op dit punt gericht op de politieambtenaren is geschoten. De rechtbank kan dit op basis van de verklaringen niet uitsluiten, maar dat is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
NP183288 en NP158982 (ten aanzien van locatie N247)
Het verwijt van de officier van justitie dat gericht op NP183288 en NP158982 zou zijn geschoten op de N247 wordt niet langer gehandhaafd. De officier van justitie sluit zich aan bij het vonnis van de rechtbank in Yaros I, waarin is geoordeeld dat niet is vast komen te staan dat er gericht op de politieambtenaren NP183288 en NP158982 op de N247 is geschoten. De rechtbank onderschrijft dit oordeel.
NP235586 en NP188129 (locatie Broekergouw/Kruisweg)
Uit de verklaringen van NP235586 en NP188129 volgt dat zij in hun auto, de Hyundai Kona, als eerste ter plaatse kwamen in Broek in Waterland. Zij hebben verklaard aldaar te zijn beschoten op de Broekergouw/Kruisweg. Beide politieambtenaren hebben al in hun eerste proces-verbaal verklaard dat zij de vluchtauto’s, de Porsche en de Audi, zagen staan op een kleine parkeerplaats ter hoogte van kruising Broekergouw/Kruisweg en dat er een man voor de auto’s stond met een groot automatisch wapen in zijn hand. NP235586 heeft verklaard dat hij met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur over de Broekergouw reed. Hij zag dat de man het wapen op NP188129 en hem richtte. NP235586 zag en hoorde dat de man met het wapen in hun richting schoot. NP235586 zag dat de man hen volgde met de loop van het wapen, terwijl hij schoot. NP235586 verklaarde dat hij op een afstand van ongeveer acht tot tien meter stond van de persoon die op zijn collega en hem schoot. NP188129 heeft verklaard dat de man die voor de twee auto’s stond een lang, automatisch, vuurwapen op hen richtte. De man schoot op hen. NP188129 hoorde knallen, het was automatisch schieten, veel korte ‘
bursts’ van schoten. De man stond op ongeveer acht meter bij de Hyundai Kona vandaan. Later bij de rechter-commissaris heeft NP188129 verklaard dat het woord ‘
bursts’ ten onrechte in de aangifte is opgenomen en dat hij had verklaard over ‘meerdere losse schoten’.
De rechtbank stelt vast dat op de helikopterbeelden, zoals getoond ter zitting, zichtbaar is dat de Hyundai Kona met zwaailichten aan om 14:27:09 uur de hoek om komt rijden over de Galggouw in de richting van de Broekergouw. Via de beelden is ook het portoverkeer te horen. Om 14:28:09 uur wordt door de politieambtenaren gemeld dat zij worden beschoten en dat zij zijn doorgereden. Vanaf 14:28:28 uur is op de helikopterbeelden te zien dat de Hyundai Kona met hoge snelheid over de Broekergouw rijdt en inmiddels voorbij de parkeerhaven is, waar een aantal van de verdachten zich op dat moment bevindt. Het schieten is op de helikopterbeelden niet te zien, maar dat er is geschoten vanaf de parkeerhaven door één van de verdachten, staat vast. Er zijn daar immers vijf hulzen aangetroffen, waarvan is vastgesteld dat in ieder geval drie ervan afkomstig zijn van een wapen dat is gebruikt door de verdachten.
Op basis van het voorgaande, is de rechtbank ook voldoende overtuigd dat één van de verdachten op deze locatie gericht op het voertuig van de politieambtenaren NP235586 en NP188129 heeft geschoten. Er was op dat moment geen sprake meer van een wilde achtervolging. De verdachte, die zich op korte afstand van het politievoertuig bevond, stond stil toen hij het wapen op de politieambtenaren richtte. Op de beelden is te horen dat de politieambtenaren melden dat zij worden beschoten. Dat NP188129 eerst heeft verklaard over ‘
bursts’ en later over ‘losse schoten’ geeft de rechtbank geen aanleiding om zijn verklaring niet geloofwaardig te achten, ook als wordt aangenomen dat hij bij de aangifte inderdaad over ‘
bursts’ heeft verklaard. Vaststaat dat hij in ieder geval meerdere schoten heeft gehoord. De omstandigheid dat het voertuig van de politieambtenaren niet is geraakt, geeft evenmin aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De verdachte schoot tenslotte op een rijdende elektrische auto, die fors gas gaf om niet geraakt te worden.
NP199795 (locatie Bruggetje), NP124278 (locatie Bruggetje), NP122738 (locatie Broekergouw)
De politieambtenaren NP199795, NP124278 en NP122738 hebben verklaard dat er door de verdachten vanaf (de kruising bij) de parkeerplaats is geschoten in de richting van de brug op de Kruisweg. Uit de verklaringen van NP199795 blijkt dat hij alleen richting Broek in Waterland is gereden. NP124278 zat samen met NP198365 (
in Yaros II, verbeterd gelezen zie hiervoor onder 3. tenlastelegging, niet in de tenlastelegging) in een dienstvoertuig. NP124278 was de bestuurder en NP198365 de bijrijder. NP122738 was samen met zijn collega NP145721. Deze laatste politieambtenaar wordt ook niet genoemd in de tenlastelegging. De verklaringen van NP198365 en NP145721 worden hieronder wel, voor zover bij de beoordeling van belang, aangehaald.
De rechtbank is van oordeel dat niet voldoende overtuigend is komen vast te staan dat er door verdachten gericht is geschoten op de politieambtenaren NP199795, NP124278 en NP122738. Hiertoe is het volgende redengevend.
Uit de aangifte van NP199795 volgt dat het wapen van de schutter door de kracht daarvan omhoog werd geduwd en een soort sproei aan kogels gaf. Hij kreeg het idee dat er in zijn richting werd geschoten, omdat er vanuit zijn zicht een loop naar hem werd gericht en er toen is geschoten.
NP124278 heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte met zijn wapen de kant van hem en zijn collega’s (op de brug) op richtte en dat hij toen dekking heeft gezocht achter een dienstvoertuig. Hij heeft niet daadwerkelijk gezien dat er een kogel uit het automatische vuurwapen van de verdachte kwam. Bij de rechter-commissaris heeft NP124278 zijn verklaring genuanceerd, in de zin dat hij daar heeft verklaard dat hij niet weet of de schutter op de politieambtenaren schoot of in de lucht.
Uit de verklaring van NP198365 blijkt dat hij heeft gehoord dat er werd geschoten met automatisch vuur. Bij de rechter-commissaris heeft hij uiteindelijk verklaard dat hij niet heeft gezien dat er werd geschoten (ook niet in de lucht).
NP122738 en NP145721 hebben in hun proces-verbaal van bevindingen verklaard dat zij zagen en hoorden dat één of twee van de verdachten op, of in de directe nabijheid van, het bruggetje op de Kruisweg met een automatisch vuurwapen over of in hun richting begon te schieten. Kennelijk met de bedoeling om de politieambtenaren op afstand te houden.
De voornoemde politieambtenaren stonden dus allen, volgens hun verklaringen, op hetzelfde moment op (ongeveer) dezelfde plek, maar hebben allen verschillend verklaard over hetgeen zij daar hebben waargenomen. Uit hetgeen hiervoor is weergegeven, blijkt dat de verklaringen van de genoemde politieambtenaren op essentiële punten uiteen lopen. Daar komt bij dat geen van politieambtenaren stellig heeft verklaard dat er door verdachten gericht op hen is geschoten.
Niet ter discussie staat dat er door verdachten vanaf de kruising is geschoten, nu er op die locatie drie hulzen afkomstig van het wapen van [medeverdachte 5] zijn aangetroffen en één huls afkomstig van het wapen van [medeverdachte 4] . Op basis van de genoemde forensische bevindingen, in combinatie met de verklaringen van de politieambtenaren, is het mogelijk dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] enkele schoten hebben gelost vanaf de kruising. De rechtbank is er echter, gelet op het bovenstaande niet van overtuigd dat er vanaf deze locatie gericht is geschoten op de politieambtenaren NP199795, NP124278 en NP122738. Ook hier geldt dat de rechtbank dit op basis van de verklaringen niet kan uitsluiten, maar dat is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
NP183288 en NP158982 (VW Passat) en NP123997, NP248673 en NP249159 (VW Transporter) ten aanzien van locatie hoek Galggouw/Broekergouw
NP183288 en NP158982 reden samen in een Volkswagen Passat. NP183288 was de bestuurder en NP158982 was de bijrijder. Beiden hebben verklaard dat zij door verdachten zijn beschoten op de hoek van de Galggouw-Broekergouw in Broek in Waterland, waarna ze achteruit terugreden over de Galggouw.
NP123997 is een praktijkbegeleider en reed samen met twee student-aspiranten, NP248673 en NP249159, in een Volkswagen Transporter, politiebus, over de A10, toen de Porsche en de Audi A6 op hoge snelheid voorbij kwamen rijden. NP123997 was de bestuurder van de politiebus, NP248673 de bijrijder en NP249159 zat achterin de bus. De verdenking houdt in dat verdachten deze politieambtenaren vanaf de kruising voor de parkeerhaven hebben beschoten. De politieambtenaren bevonden zich tijdens het eerste vermeende schietincident op de hoek van de Galggouw, in de bocht waar de Galggouw overgaat in de Broekergouw. Later zouden deze politieambtenaren beschoten zijn bij het ‘Kippenbruggetje’.
Op de ter zitting getoonde helikopterbeelden is waar te nemen dat rond 14:28:36 uur een voertuig aankomt bij de hoek Galggouw/Broekerweg, direct gevolgd door een groter voertuig. Het grotere voertuig, waarvan later op de beelden is te zien dat het om een politiebusje gaat, rijdt ongeveer tien seconden later door naar het ‘Kippenbruggetje’. Ongeveer tegelijkertijd is op de beelden te zien dat het andere voertuig achteruit rijdt, terug richting de Galggouw. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het hier gaat om de VW Passat en de VW Transporter, en dat de verbalisanten van beide voertuigen hebben verklaard over hetzelfde schietincident op de hoek Galggouw/Broekergouw. Ter zitting heeft de officier van justitie desgevraagd bevestigd dat zij daar ook vanuit gaat. De rechtbank zal de verklaringen van de betreffende verbalisanten in beide voertuigen dan ook gezamenlijk bespreken.
Verklaringen inzittenden VW Passat
Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat NP158982, aangekomen aan het einde van de Galggouw, links van hem een voertuig in brand ziet staan, ter hoogte van de kruising met de Broekergouw (
de rechtbank begrijpt: de kruising van de Broekergouw met de Kruisweg). Hij zag een man met bivakmuts op de weg staan en hij zag dat deze man een automatisch vuurwapen in zijn handen vasthield. Hij zag dat deze man het vuurwapen de kant van de Volkswagen Passat op richtte en dat er gevuurd werd. NP158982 zag dat er vuur uit de loop van het wapen kwam en ook rook uit de bovenzijde van het wapen. Ook hoorde hij de zware klappen van het afschieten van patronen. NP183288 zag op de genoemde locatie een man staan, in het donker gekleed, die een lang vuurwapen vasthield in zijn handen. Hij zag dat de man dit vuurwapen op de Volkswagen Passat richtte. Hij zag vervolgens dat er op hem en zijn collega geschoten werd. NP183288 zag mondingsvuur uit het wapen komen en hoorde de harde zware klappen van het automatische vuurwapen.
NP183288 heeft in zijn aangifte verklaard dat hij zag dat de verdachte met dit vuurwapen gericht schoot in de richting van de Galggouw, alwaar NP183288 op dat moment reed. Hij zag dat de verdachte daadwerkelijk op hem en zijn collega’s, schoot. Hij zag mondingsvuur, hij zag dat het wapen ‘sproeide’ en hoorde harde zware klappen vanuit het vuurwapen.
Bij de rechter-commissaris verklaarde NP183288 dat hij op de hoek van de Galggouw iemand zag staan met een lang wapen en dat hij met dat wapen in de richting van NP183288 en NP158982 draaide en het vuur opende. Hij hield het wapen horizontaal, naar voren en draaide in de richting van de Volkswagen Passat. NP183288 verklaarde dat hij dacht dat het automatisch vuur was, omdat het hele snelle schoten achter elkaar waren. NP183288 verklaarde dat hij niet precies kon zien waar de man op richtte, zoals op de wielen of op de borstkas. Dat had te maken met de snelheid waarmee de politieambtenaren achteruit reden.
NP158982 heeft in zijn aangifte herhaald wat al in het proces-verbaal van bevindingen was opgenomen. In zijn aanvullende aangifte verklaarde NP158982 dat hij dacht dat zijn collega en hij op tien meter afstand van de man stonden, maar het kan iets meer zijn geweest. De verdachte keek de kant op van de politieambtenaren. Op het moment dat hij hen zag, richtte hij zijn lange wapen naar hen toe. NP158982 zag dat het wapen op zijn collega en hem gericht was, want hij keek in de loop. NP158982 verklaarde zeker te weten dat de man niet boven hen richtte. Hij zag en hoorde dat de man begon te schieten. Het was een salvo, dus meerdere schoten. NP158982 zag mondingsvuur en rook uit het wapen komen. Hij hoorde de klappen van de schoten. Bij de rechter-commissaris verklaarde NP158982 dat er een persoon op de weg stond, donker gekleed en met een vuurwapen in de richting van NP158982. NP158982 keek in de loop, zag en rook vuur en hoorde klappen. Het waren schoten achter elkaar. Het was een soort salvo, automatisch vuur. Het duurde ongeveer vijf seconden.
Verklaringen inzittenden VW Transporter
Uit de verklaringen van NP123997 volgt dat hij zich op ongeveer 100 meter afstand van de verdachten bevond, op de hoek van de Galggouw. Hij zag op dat moment dat de loop op zijn collega’s en hem was gericht, maar niet dat er ook daadwerkelijk werd geschoten. Hij zag dat de verdachte het wapen eerst in de lucht hield en kort daarna in de richting van zijn collega’s en hem (in de politiebus) wees. Vrijwel meteen daarna draaide NP123997 zich om, om tegen zijn collega’s te zeggen dat er op hen werd geschoten. NP123997 is vervolgens doorgereden en hoorde schoten. Hij heeft geen mondingsvuur gezien. Doordat hij harde knallen hoorde, was het voor NP123997 zeer aannemelijk dat de verdachte het wapen op hen richtte en schoot. In zijn aanvullende aangifte heeft NP123997 verklaard zeker tien schoten te hebben gehoord. De twee student-aspiranten, NP248673 en NP249159, hebben niet verklaard dat zij hebben gezien dat ze op deze locatie zijn beschoten, maar dat zij schoten hebben gehoord.
Conclusie schietincident hoek Galggouw/Broekergouw
De rechtbank stelt vast dat alleen de inzittenden van de VW Passat, NP183288 en NP158982, hebben verklaard dat zij hebben gezien dat er gericht op hen is geschoten. Gelet op de afstand tussen de positie van de politievoertuigen en de positie waar de schutter zou hebben gestaan, zo’n honderd meter, en de omstandigheid dat sprake was van regenachtig weer, kan echter niet zonder meer worden aangenomen dat deze politieambtenaren nauwkeurig hebben kunnen waarnemen dat er gericht geschoten is en niet (schuin) in de lucht. NP123997 is de enige van de drie politieambtenaren uit de politiebus die heeft verklaard dat er is geschoten vanaf de kruising naar de hoek Galggouw/Broekergouw, waar de drie politieambtenaren zich in de bus bevonden, maar hij heeft deze schoten alleen gehoord. De waarnemingen van NP183288, NP158982 en NP123997 worden voorts niet ondersteund door ander bewijsmateriaal. Integendeel, NP123997 heeft immers verklaard dat hij minstens tien knallen heeft gehoord, maar er zijn geen inslagen aangetroffen in objecten in de omgeving, zoals in de huizen die zich direct achter de politievoertuigen bevonden. Uit de verklaringen van NP248673 volgt dat hij enkel heeft gehoord dat er geschoten werd. NP248673 heeft niet gezien dat er op zijn collega’s en hem werd geschoten. Hij heeft immers verklaard dat hij luide knallen
hoordeen kogels
hoordeovervliegen. Hij hoorde twee keer een hard suizend geluid voorbij schieten over het dak van de politiebus. N248673
wistop dat moment dat zijn collega’s en hij werden beschoten. Bovendien riep NP123997 direct na de knallen dat ze werden beschoten. Gezien heeft hij het schieten dus niet.
Ook uit de verklaringen van NP249159 volgt niet dat hij zelf heeft waargenomen dat de verdachten gericht op zijn collega’s en hem in de politiebus op de hoek van de Galggouw hebben geschoten. Ook NP249159 heeft enkel verklaard dat hij schoten heeft gehoord, snel achter elkaar. Het leek alsof de kogels ergens insloegen en hij hoorde de kogels over zijn hoofd zoemen. Zijn collega zei hem dat ze werden beschoten. NP249159 heeft verklaard dat hij niet heeft gezien dat er wapens op hem en zijn collega’s werden gericht.
Alles overwegende acht de rechtbank niet overtuigend bewezen dat één van de verdachten gericht op de lichamen dan wel de voertuigen van de politieambtenaren NP183288 en NP158982 (VW Passat) dan wel NP123997, NP248673 en NP249159 (VW Transporter) heeft geschoten op het moment dat deze voertuigen op de hoek van de Galggouw/Broekergouw stonden.
Kippenbruggetje
De politieambtenaren NP123997, NP248673 en NP249159 zijn vervolgens doorgereden naar een voetgangersbruggetje dat zich iets verderop bevond, in het dossier aangeduid als het ‘Kippenbruggetje’. Ook voor wat betreft dit ‘Kippenbruggetje’ geldt dat uit de verklaringen van NP123997, NP248673 en NP249159 niet volgt dat zij hebben gezien dat er door verdachten vanaf de kruising in de richting van het ‘Kippenbruggetje’, gericht op hen, is geschoten. Toen zij achter de politiebus dekking zochten, heeft NP123997 geen schoten gezien, wel gehoord.
NP248673 verklaarde dat hij, toen hij zich in dekking bevond achter de politiebus bij het ‘Kippenbruggetje’, vier auto’s zag staan bij de kruising Broekergouw en Kruisweg. Hij zag een verdachte staan met een lang wapen in zijn handen, een bivakmuts over zijn gezicht en geheel in het zwart gekleed. NP248673 had het idee dat de verdachte daar ter beveiliging stond. De verdachte had het wapen nergens op gericht, naar beneden. NP248673 heeft niet gezien dat deze verdachte schoot. NP248673 heeft niemand op zich zien richten. Hij heeft wel schoten gehoord, maar geen loop zien richten. In de omgeving van het ‘Kippenbruggetje’ zijn bovendien geen inslagen aangetroffen.
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachten gericht op (het voertuig van) genoemde verbalisanten op deze locatie hebben geschoten
Conclusie over het gericht schieten
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank bewezen acht dat in twee van de in feit 2 primair ten laste gelegde schietincidenten, te weten op de invoegstrook S115/A10 en op locatie Broekergouw/Kruisweg, sprake is geweest van gericht schieten op de politievoertuigen, te weten de Volkswagen Touran, waarin zich op dat moment de politieambtenaren NP225356 en NP122306 bevonden, en de Hyundai Kona, met daarin de politieambtenaren NP235586 en NP188129. Ten aanzien van de vraag of de verdachten daarbij opzet hebben gehad op de dood van deze politieambtenaren overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar het vonnis in Yaros I, als volgt.
Geen sprake van ‘vol’ opzet
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat geen sprake is van ‘vol’ opzet. Van vol opzet is sprake indien de dader willens en wetens handelt. De dader moet de wil hebben op een bepaalde handeling of gevolg, in dit geval de dood van de politieambtenaren. Of het doel wordt behaald, is niet van belang voor het bewijs van opzet. De rechtbank is van oordeel dat niet blijkt dat de verdachten willens en wetens hebben gepoogd de politieambtenaren te doden. Uit het dossier volgt dat de verdachten op de vlucht waren en de politie (en burgers/omstanders) wilden afschrikken.
Voorwaardelijk opzet
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals in dit geval de dood, is aanwezig wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder ‘de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans’ dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. De Hoge Raad kan geen algemene regels geven over de exacte grootte van de kans die in het algemeen of voor een bepaald type delict minimaal vereist zou zijn, laat staan deze kans in een percentage uitdrukken.
Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Bewezen is verklaard dat in de bocht van de invoegstrook S115/A10 en op de kruising Broekergouw/Kruisweg, in beide gevallen met vrij schootsveld, en op korte afstand, gericht op de politievoertuigen, waarin zich de politieambtenaren NP225356 en NP122306 respectievelijk NP188129 en NP235586 bevonden, is geschoten. De rechtbank is van oordeel, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen zoals hiervoor opgenomen, het niet anders kan zijn dan dat verdachten de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de genoemde voertuigen en de zich daarin bevindende politieambtenaren, zouden worden geraakt met als gevolg dat deze zouden komen te overlijden.
Gekwalificeerde pogingen tot doodslag
Op grond van het bepaalde in artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt (een poging tot) doodslag, indien deze wordt vergezeld van of voorafgegaan door een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, beschouwd als een meer strafwaardig delict dan ‘eenvoudige’ doodslag. De verdachten hebben de pogingen tot doodslag (mede)gepleegd met het oogmerk om allen - met de weggenomen lading - weg te komen. Daarover is geen verweer gevoerd door de verdediging en bestaat dus ook geen discussie.
Conclusie
De rechtbank acht het onder feit 2 primair ten laste gelegde, het medeplegen van poging tot gekwalificeerde doodslag op de politieambtenaren NP225356 en NP122306 (locatie invoegstrook S115/A10) en op de politieambtenaren NP235586 en NP188129 (locatie Broekergouw/Kruisweg), gelet op al het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde politieambtenaren zal [verdachte] worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Overwegingen ten aanzien van feit 2 meer subsidiair (medeplegen van bedreiging)
Voor de in de tenlastelegging opgenomen schietincidenten waarbij de rechtbank niet tot een bewezenverklaring is gekomen voor het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het handelen van de verdachten gezien moet worden als een bedreiging, zoals onder feit 2 meer subsidiair ten laste is gelegd.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Vaststaat dat verdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] op de Meeuwenlaan en gedurende de daarop volgende vlucht richting Broek in Waterland met een vuurwapen in de lucht hebben geschoten. Beiden hebben verklaard dat het de bedoeling was de politieambtenaren te waarschuwen/op afstand te houden.
Voorts is op camerabeelden van de vlucht te zien dat omstreeks 14.15 uur [medeverdachte 4] zijn vuurwapen uit het raam van de Audi A6 hield en zijn er omstreeks 14.23 uur vijf schoten te horen. Uit jurisprudentie volgt dat het schieten in de lucht met een vuurwapen doorgaans als bedreiging wordt gezien.
Ten aanzien van NP225356 en NP122306 is weliswaar niet komen vast te staan dat er door de verdachten gericht op hen is geschoten bij het Shell tankstation op de Slochterweg, maar op basis van hun verklaringen en gezien de verklaringen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] dat zij gedurende de vlucht met een vuurwapen hebben geschoten met de bedoeling de betreffende politieambtenaren te waarschuwen/op afstand te houden, staat naar het oordeel van de rechtbank, voldoende vast dat er op de genoemde locatie een automatisch vuurwapen aan de politieambtenaren opzettelijk en dreigend is getoond. Ook is er volgens de genoemde verbalisanten door de verdachten geschoten tijdens de achtervolging op de A10. Niet is komen vast te staan dat er door verdachten op de Zuiderzeeweg is geschoten.
Het voorgaande geldt eveneens voor wat betreft de overige politieambtenaren:
- ten aanzien van NP188129 en NP235586 voor wat betreft het schieten vanuit de Audi A6 op de N247;
- ten aanzien van NP183288 voor wat betreft het schieten op de N247 en de Galggouw;
- ten aanzien van NP158982 voor wat betreft het schieten op de Galggouw (hij heeft op de N247 geen schoten waargenomen);
- ten aanzien van NP199795, NP124278, NP123997, NP248673, NP249159 en NP122738 geldt dat er, naar het oordeel van de rechtbank, voldoende is komen vast te staan dat er door de verdachten opzettelijk en dreigend (een) automatisch(e) vuurwapen(s) zijn getoond op de in de tenlastelegging genoemde locaties.
Op basis van de verklaringen van deze overige politieambtenaren en gezien de verklaringen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] dat zij gedurende de vlucht met een vuurwapen hebben geschoten met de bedoeling de politieambtenaren te waarschuwen/op afstand te houden, staat voldoende vast dat er op de genoemde locaties een automatisch vuurwapen aan genoemde politieambtenaren opzettelijk en dreigend is getoond.
Naar het oordeel van de rechtbank levert het dreigend tonen en/of in de lucht schieten met een automatisch vuurwapen zonder meer een bedreiging met enig misdrijf gericht tegen het leven op, in de zin van artikel 285 Sr. Juist omdat vuurwapens, in het bijzonder automatische vuurwapens, zo gevaarlijk zijn, gaat van het tonen en gebruik ervan een enorme dreiging uit. Bij de bedreigde politieambtenaren kon dan ook de gerede vrees ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande en de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn vervat, dan ook bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 meer subsidiair ten laste gelegde medeplegen van bedreiging tegen het leven gericht op de locaties als hierboven genoemd.
Overwegingen ten aanzien van feit 3 (medeplegen van bedreiging)
De rechtbank acht voorts bewezen dat [verdachte] zich op 19 mei 2021 te Amsterdam en Broek in Waterland, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van de politieambtenaren, zoals genoemd in de tenlastelegging bij feit 3. De rechtbank verwijst voor de overwegingen naar het vonnis Yaros I welke overwegingen (voor zover hier van belang) hier worden gekopieerd en ingelast.
De rechtbank is van oordeel dat er door verdachten opzettelijk dreigend aan de genoemde politieambtenaren - op de tenlastelegging onder feit 3: NP172736 (locatie: Meeuwenlaan; bus 1), NP248667 (locatie: Meeuwenlaan; bus 1), NP244936 (locatie: Meeuwenlaan; bus 1), NP161440 (locatie: Meeuwenlaan; bus 2), NP249158 (locatie: Meeuwenlaan; bus 3), NP123202 (locatie: Meeuwenlaan; bus 3), NP249222 (locatie: Meeuwenlaan; bus 3), NP160250 (locatie: Onderweg passeren Porsche), NP119606 (locatie: Broek in Waterland/Kruisweg), NP145721 (locatie: Bruggetje), NP235726 (locatie: Bruggetje) en NP133681 (locatie: Ramvoertuig) - automatische vuurwapens zijn getoond en/of gericht gehouden en dat er in hun bijzijn meermalen in de lucht is geschoten. Niet is bewezen dat er met automatische vuurwapens in de richting van (voertuigen van) deze politieambtenaren is geschoten.
De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de verklaringen van de genoemde politieambtenaren, de verklaring van [medeverdachte 4] dat hij op 19 mei 2021 gedurende de overval buiten bij het pand van Schöne Edelmetaal meerdere malen in de lucht heeft geschoten, de camerabeelden van Schöne Edelmetaal, de helikopterbeelden en de forensische bevindingen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de in bijlage II uitgewerkte bewijsmiddelen.
Zoals reeds ten aanzien van het onder feit 2 meer subsidiair tenlastegelegde is overwogen, is het opzettelijk dreigend tonen en/of richten en/of in de lucht schieten met een automatisch vuurwapen zonder meer een bedreiging met enig misdrijf gericht tegen het leven, in de zin van artikel 285 Sr. Bij de bedreigde politieambtenaren kon de gerede vrees ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Dat die vrees bij hen bestond, hebben zij ook allen uiteengezet in hun aangiftes. Meerdere politieambtenaren hebben verklaard dat zij dachten dat zij, en/of hun collega’s, dood zouden gaan.
Overwegingen ten aanzien van feit 4 primair (medeplegen van brandstichting)De rechtbank acht eveneens bewezen dat [verdachte] zich op 19 mei 2021, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan brandstichting van de Porsche en de Audi A6 in Broek in Waterland en de Audi A4 in Diemen. De rechtbank komt - onder verwijzing naar het vonnis in Yaros I waarvan de overweging hierna is gekopieerd en ingelast - tot dit oordeel op basis van de verklaringen van de verdachten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 10] , de verklaring van getuige 3845303, de berichtgeving in de telefoon van [medeverdachte 10] over jerrycans, de aangetroffen jerrycans met brandstof in de Renault Megane (waarin [medeverdachte 10] is aangehouden), de helikopterbeelden en de forensische bevindingen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de in bijlage II uitgewerkte bewijsmiddelen.
Forensisch onderzoek voertuigen
Op 21 mei 2021 werd een forensisch brandonderzoek ingesteld aan de Porsche, de Audi A6 en de Audi A4. Geconcludeerd werd dat alle drie de voertuigen volledig waren uitgebrand door de inwerking van hitte en vuur. De brand is, volgens de onderzoekers, zeer waarschijnlijk ontstaan door het opzettelijk bijbrengen en achterlaten van vuur bij het voertuig. Ondanks dat met speciale apparatuur en door een speurhond geen indicaties waren afgegeven dat er brandversnellende substanties aanwezig waren, achtten de onderzoekers het aannemelijk dat deze niet meer terug te vinden waren door de heftigheid van de brand.
In brand steken Porsche en Audi A6 te Broek in Waterland
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij benzine over de Audi heeft gegooid en [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij de Porsche in brand heeft gestoken. Dat de voertuigen zichtbaar in brand stonden, volgt ook uit de beelden van de politiehelikopter.
In brand steken Audi A4 te Diemen
Onder het viaduct Overdiemerweg/Rijksweg A1 in Diemen werd de Audi A4 op 19 mei 2021 brandend aangetroffen. [medeverdachte 10] is diezelfde dag, na afloop van de overval, aangehouden in de Renault Megane op de Rijksweg A16. Een getuige heeft verklaard dat hij de Renault Megane heeft zien wegrijden bij een brandend voertuig onder een viaduct in Diemen. [medeverdachte 10] heeft verklaard dat hij op 19 mei 2021 in Brussel twee jerrycans heeft gevuld met benzine. Uit onderzoek is gebleken dat hij op 19 mei 2021 omstreeks 11.01 uur een bericht heeft gestuurd naar het tegencontact # [nummer] met de volgende steekwoorden: ‘
Ik sta bij de pomp, benzine of diesel, mijn jerrycans’. Het tegencontact stuurde vervolgens terug: ‘
benzine, het moet bombarderen.’ Bij de aanhouding van [medeverdachte 10] is in de Renault Megane één jerrycan met brandstof aangetroffen (map 12, p. 316).
Gemeen gevaar voor goederen
Om in rechte het gemeen gevaar voor goederen als vaststaand te kunnen aannemen, is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat inderdaad gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Dit betekent dat het gemeen gevaar voor goederen ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. In de onderhavige zaak hebben verdachten brand gesticht door de voertuigen met benzine in brand te steken. Uit het dossier en de beelden valt af te leiden dat de autobranden flinke vlammen en rookpluimen veroorzaakten. De brandende voertuigen bevonden zich op het wegdek en konden ook daaraan schade veroorzaken.