ECLI:NL:RBAMS:2024:5466

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
13/058263-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees aanhoudingsbevel en interneringsmaatregel met betrekking tot schending van grondrechten

Op 5 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van geïnterneerden in België, specifiek met betrekking tot de artikelen 4 en 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Dit betreft de situatie van geïnterneerden die in afwachting zijn van behandeling in een kliniek. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om nader onderzoek te doen naar het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon, die in België is geboren en daar momenteel gedetineerd is.

De rechtbank heeft eerder tussenuitspraken gedaan waarin de grondslag en inhoud van het EAB zijn getoetst. In de tussenuitspraak van 1 mei 2024 werd vastgesteld dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een interneringsmaatregel van onbepaalde duur. De rechtbank heeft de officier van justitie de gelegenheid gegeven om nadere vragen aan de Belgische autoriteiten te stellen over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon na overlevering. De rechtbank heeft ook de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.

In de zittingen die volgden, heeft de rechtbank herhaaldelijk de termijn voor uitspraak verlengd en het onderzoek geschorst, omdat de Belgische autoriteiten niet voldoende informatie hadden verstrekt over de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende garanties zijn dat de opgeëiste persoon in België een geschikte behandeling zal ontvangen en dat er een algemeen gevaar bestaat voor schending van zijn grondrechten. De rechtbank heeft daarom besloten om het onderzoek te heropenen en de officier van justitie te verzoeken om aanvullende informatie van de Belgische autoriteiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/058263-24
Datum uitspraak: 5 september 2024
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering van 1 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 februari 2024 door
het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout Internationale Dienst(België) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (België) op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting op 17 april 2024
Het EAB is behandeld op de zitting van 17 april 2024 in aanwezigheid van
mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om op de zitting aanwezig te zijn. Hij is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat in Hoofddorp.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Ook heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek op de zitting de gevangenhouding bevolen.
Tussenuitspraak op 1 mei 2024
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 1 mei 2024 de grondslag en inhoud van het EAB getoetst, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een interneringsmaatregel van onbepaalde duur. Ook heeft de rechtbank de strafbaarheid van het aan het EAB ten grondslag liggende feit op basis waarvan de interneringsmaatregel is opgelegd, vastgesteld.
De rechtbank heeft verder het onderzoek ter zitting heropend en voor onbepaalde tijd geschorst. De rechtbank heeft de officier van justitie in de gelegenheid gesteld nadere vragen voor te leggen aan de Belgische autoriteiten om te kunnen beoordelen of sprake is van een algemeen reëel gevaar voor schending van grondrechten van geïnterneerden die in afwachting zijn van behandeling in een daarvoor bestemde kliniek.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW voor de duur van 30 dagen.
Zitting op 11 juni 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 11 juni 2024 in aanwezigheid van
mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en hij is bijgestaan door zijn raadsman.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW voor de duur van 30 dagen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
Tussenuitspraak op 25 juni 2024
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 25 juni 2024 het onderzoek ter zitting opnieuw heropend en voor onbepaalde tijd geschorst. Omdat de door de rechtbank gestelde vragen niet afdoende door de Belgische autoriteiten waren beantwoord, zijn opnieuw vragen gesteld.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW voor de duur van 30 dagen.
Zitting op 22 augustus 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 22 augustus 2024 in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om op de zitting aanwezig te zijn. Hij is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman voornoemd.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW voor de duur van 30 dagen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Belgische nationaliteit heeft.

3.Artikel 11 OLW

3.1
Inleiding
In deze zaak is nader onderzoek nodig naar de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon na overlevering aan België wordt gedetineerd. In het bijzonder gaat het om de periode van detentie waarin hij nog in afwachting is van behandeling in het kader van de aan hem opgelegde interneringsmaatregel in een daarvoor ingerichte kliniek. Daarover zijn zorgen in het licht van de artikelen 4 en 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Die artikelen zien op, respectievelijk, ‘een verbod van folteringen en van onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen’ en ‘het recht op vrijheid en veiligheid’. Meer concreet gaat het erom of voor geïnterneerden die in afwachting zijn van plaatsing in een kliniek voldoende is gewaarborgd dat zij een geschikte verblijfplaats krijgen die nauw aansluit bij de individuele zorgbehoeften van de geïnterneerde.
Voordat de rechtbank het individuele reële gevaar voor de opgeëiste persoon op schending van deze grondrechten mag toetsen, moet de rechtbank eerst onderzoeken of in België een algemeen reëel gevaar op dergelijke schendingen bestaat. [3] Bij de toetsing van dat algemene gevaar kijkt de rechtbank naar de algemene situatie in België voor geïnterneerden die in afwachting zijn van behandeling in het kader van de aan hen opgelegde maatregel.
In deze tussenuitspraak stelt de rechtbank een algemeen gevaar op schending van de in artikel 4 en 6 Handvest gewaarborgde grondrechten ten aanzien van geïnterneerden in Belgische detentie vast. De rechtbank komt daarmee toe aan toetsing van het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon en heropent om die reden het onderzoek om daar nader onderzoek naar te kunnen doen.
De rechtbank zal in deze inleiding kort de eerdere tussenuitspraken bespreken en de na de laatste tussenuitspraak verstrekte informatie weergeven. Daarna volgen de standpunten van de raadsman en de officier van justitie. Ten slotte volgt het oordeel van de rechtbank met een toelichting op de vaststelling van het algemeen gevaar en de te nemen vervolgstap die ziet op nader onderzoek naar het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon.
Tussenuitspraak van 1 mei 2024
In de tussenuitspraak van 1 mei 2024 [4] heeft de rechtbank na kennisname van
  • het rapport
  • de beslissing van
kort samengevat, het volgende overwogen. De inhoud van het rapport en de beslissing geven aanleiding om bij de uitvaardigende justitiële autoriteit nadere informatie in te winnen over de aard en duur van de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon na overlevering aan België, alvorens hij aan de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde interneringsmaatregel kan beginnen. Deze nadere informatie is noodzakelijk om te beoordelen of sprake is van een algemeen reëel gevaar voor schending van grondrechten van geïnterneerden die in afwachting zijn van behandeling in het kader van de interneringsmaatregel in een kliniek. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak vragen geformuleerd om die nadere informatie te verkrijgen.
Tussenuitspraak van 25 juni 2024
In de tussenuitspraak van 25 juni 2024 [5] heeft de rechtbank de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie besproken. Het gaat om:
  • een e-mailbericht van 1 juni 2024 van de substituut-procureur des Konings van het parket Antwerpen;
  • een e-mailbericht van 5 juni 2024 van de substituut-procureur des Konings van het parket Antwerpen met
 een geanonimiseerde rapportage van een afdelingspsychiater van 23 april 2020 in een andere zaak en
 een zorgbrochure van maart 2024 van de Afdeling tot Bescherming van de Maatschappij (hierna in enkelvoud en meervoud: ABM) van detentie-instelling Merksplas.
Kort samengevat, heeft de rechtbank het volgende overwogen. De verstrekte informatie ziet vooral op de individuele situatie van de opgeëiste persoon na overlevering, onder andere waar de opgeëiste persoon na overlevering naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst, te weten de ABM in Turnhout. In het licht van het door het Hof van Justitie van de Europese Unie geformuleerde ‘stappenplan’ moet echter eerst worden beoordeeld of sprake is van een algemeen reëel gevaar voor schending van grondrechten van geïnterneerden die in afwachting zijn van behandeling in het kader van de interneringsmaatregel in een kliniek. [6]
De rechtbank heeft in deze tweede tussenuitspraak nogmaals vragen geformuleerd – met enkele aanpassingen ten opzichte van de eerder gestelde vragen – om nadere informatie te verkrijgen voor de beoordeling van het al dan niet bestaande algemene reële gevaar.
Na de tussenuitspraak van 25 juni 2024 verstrekte informatie
Bij brief van 27 juni 2024 heeft het Directoraat generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken, Centrale autoriteit (voor de Minister) in Brussel in antwoord op de door de rechtbank gestelde vragen onder andere de volgende informatie verstrekt:
“1. Binnen welke gemiddelde periode, althans in ieder geval binnen welke maximale periode, zal een geïnterneerde daadwerkelijk terecht kunnen in een (klinische) instelling voor de behandeling in het kader van de aan hem opgelegde interneringsmaatregel en in welk(e) regime(s) van de penitentiaire inrichting zal hij in de tussentijd worden geplaatst?
De termijn binnen dewelke een geïnterneerde daadwerkelijk terecht zal kunnen in een instelling voor de behandeling in het kader van een opgelegde interneringsmaatregel verschilt naar gelang het soort inrichting dat de Kamer voor de Bescherming van de Maatschappij (KBM) zal aanduiden. De KBM kan beslissen tot een plaatsing in een Forensisch Psychiatrisch Centrum of een invrijheidstelling op proef mits opname in een medium security inrichting of in een andere psychiatrische inrichting. Er kan geen gemiddelde termijn worden gegeven.
Eens terug in België zal in een Afdeling voor de Bescherming van de Maatschappij (Merksplas of Turnhout) nagegaan worden welk milieu het best zal beantwoorden aan de noden van betrokkene en dit rekening houdend met de eerder fout gelopen maatregelen, met de noden op vlak van zorgomkadering en deze op vlak van beveiligingsniveau. Intussen zal er met betrokkene therapeutisch gewerkt worden.
Een minimum doorlooptijd van gemiddeld 2 jaar zal, gezien de problematiek van de wachtlijsten en wachttijden voor bepaalde van genoemde inrichtingen, toch gerekend moeten worden.
2. Indien een geïnterneerde in afwachting van plaatsing in een kliniek wordt gedetineerd in een ABM, welk ‘therapeutisch aanbod’ (zoals genoemd in het rapport) staat hem daar dan ter beschikking en op welke wijze wordt daar in de praktijk uitvoering aan gegeven? Is het therapeutisch aanbod in iedere ABM (minimaal) gelijk aan het aanbod dat wordt omschreven in de bij e-mail van 5 juni 2024 overgelegde brochure “De Zorg in een Notendop” van de ABM Merksplas?
Het therapeutisch aanbod zoals beschreven in de brochure “Zorg in een Notendop” van de ABM Merksplas is het standaard zorgaanbod dat geldt in elke ABM. Op basis van de individuele noden kan de therapeutische behandeling nog geïntensifieerd worden.
3. Bestaat voor geïnterneerden in België de mogelijkheid om via de rechter een behandeling in het kader van de aan hen opgelegde interneringsmaatregel af te dwingen, dan wel te bespoedigen? Zo ja, welke procedures staan aan een geïnterneerde ter beschikking en welke remedies kunnen in die procedure aan de geïnterneerde geboden worden?
De geïnterneerde kan via een burgerlijke kortgedingprocedure een vordering instellen tot overbrenging naar een externe zorginrichting, uit te voeren op straffe van een dwangsom. Dat kan dan de inrichting zijn die door de KBM werd aangewezen als inrichting van plaatsing, maar waar betrokkene wegens plaatsgebrek nog niet kon geplaatst worden. Of dat kan om het even welke externe inrichting zijn als de geïnterneerde verblijft in de door de KBM aangewezen, maar op grond van de rechtspraak van het EHRM niet als geschikt beschouwde inrichting. In dat laatste geval, zal er nog altijd concreet naar een inrichting moeten worden gezocht die in staat en bereid is betrokken op te nemen en zal de KBM zich daar ook formeel nog mee akkoord moeten verklaren. In het arrest Venken e.a. van 6 april 2021 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens aanvaard dat het burgerlijk kortgeding een effectief preventief rechtsmiddel kan zijn voor de geïnterneerde om de situatie te verhelpen en de voortzetting van schending te voorkomen.”
De brochure ‘De Zorg in een Notendop’ van de ABM Merksplas
Uit de brochure ‘De Zorg in een Notendop’ van de ABM Merksplas, versie maart 2024, die bij e-mailbericht van 5 juni 2024 werd verstrekt, volgt – kort samengevat – dat daar zes verschillende zorgafdelingen beschikbaar zijn, ieder gericht op het aanbieden van therapeutische zorg aan een specifiek omschreven doelgroep, onder vermelding van de fysieke infrastructuur van deze afdelingen en het beschikbare zorgpersoneel. Daarnaast worden drie arbeidsateliers beschreven, waar geïnterneerden kunnen werken.
3.2
Standpunt van de raadsman
De aanvullende informatie van 27 juni 2024 is niet geruststellend. Er zijn op dit moment ongeveer 700 geïnterneerden in België die wachten op een plek, terwijl er bovendien een gering aantal plekken voor geïnterneerden bestaat. Alhoewel je door middel van een gang naar de rechter een plek kan proberen af te dwingen via een dwangsom, betekent dat nog niet dat er daadwerkelijk een behandelplek beschikbaar komt. Uit de verstrekte informatie volgt dat er zo’n twee jaar wachttijd is. Verder is het instellen van een rechtsmiddel in de praktijk niet effectief. Het systeem voldoet niet. Dit volgt ook uit jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en het rapport van 21 juli 2023. Er is sprake van een algemeen gevaar op schending van grondrechten voor geïnterneerden die in afwachting zijn van behandeling in het kader van de interneringsmaatregel in een kliniek. Bovendien geldt dat de opgeëiste persoon in 2023 eerder op basis van een interneringsmaatregel werd overgeleverd aan België. Destijds werden zijn grondrechten, ondanks verstrekte garanties, geschonden. De opgeëiste persoon verbleef immers maanden in een detentie-instelling in Antwerpen zonder behandeling en heeft daar ook op de grond geslapen. De opgeëiste persoon moest daar afstand doen van de detentiegarantie wanneer hij naar een afdeling voor geïnterneerden zou gaan. De praktijk wijst dus uit dat ten aanzien van geïnterneerden geen uitvoerbare garanties worden gegeven. Ook komt de brochure over Merksplas niet overeen met de bevindingen van het Comité van Ministers. De ABM in Turnhout en Merksplas voldoen niet voor geïnterneerden en dat geldt ook voor de gevangenis in Antwerpen. Gelet op de gegeven antwoorden is het stellen van nieuwe vragen geen reële optie. Dit moet leiden tot een beslissing waarin geen gevolg aan het verzoek tot overlevering wordt gegeven.
3.3.
Standpunt van de officier van justitie
Uit de Belgische informatie van 1 juni 2024 volgt dat de opgeëiste persoon na overlevering in Turnhout zal worden geplaatst. Plaatsing in de gevangenis in Antwerpen is daarmee niet meer aan de orde. Het probleem dat de opgeëiste persoon afstand moet doen van de verstrekte garanties speelt dus niet meer. Ten aanzien van geïnterneerden wordt ter uitvoering van de interneringsmaatregel steeds een individueel behandelplan opgesteld. De opgeëiste persoon heeft in het verleden niet altijd meegewerkt aan de tenuitvoerlegging van de maatregel. Plaatsing vergt dus maatwerk en is niet gemakkelijk. Het kan niet zo zijn dat de maatregel wordt gestopt als de geïnterneerde niet meewerkt. Daarbij komt dat er in België bij plaatsing ook beperkingen bestaan door de beperkte beschikbaarheid van behandelplekken. Hierdoor kan geen concrete termijn voor plaatsing worden gegeven. De Belgische autoriteiten spannen zich echter wel degelijk in voor die plaatsingen en binnen de verschillende ABM-afdelingen is, in afwachting van een plaatsing op basis van de interneringsmaatregel, wel degelijk behandeling mogelijk. De rechtbank Amsterdam heeft bovendien eerder ook de overlevering van een geïnterneerde toegestaan en meer in het bijzonder de overlevering van deze opgeëiste persoon. [7] Eventueel kan – in geval van lange wachtlijsten – door de opgeëiste persoon in België nog een kort geding worden aangespannen. Al met al bestaat in België geen algemeen gevaar op schending van grondrechten voor geïnterneerden en dus evenmin een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon.
3.4
Oordeel van de rechtbank
Het algemene gevaar
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten omschreven in de artikelen 4 en 6 van het Handvest voor geïnterneerden die in afwachting zijn van behandeling in het kader van de interneringsmaatregel in een kliniek. Voor deze geïnterneerden is onvoldoende gewaarborgd dat zij in de ABM-afdelingen in Belgische detentie-instellingen een geschikte verblijfplaats krijgen die nauw aansluit bij de individuele zorgbehoeften van de geïnterneerde. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Uit de verstrekte informatie maakt de rechtbank op dat personen die tot een interneringsmaatregel zijn veroordeeld na overlevering, in afwachting van plaatsing in een daarvoor ingerichte kliniek, in een ABM in een detentie-instelling verblijven. Alhoewel hier in de beantwoording van de vragen door de Belgische autoriteiten geen melding van wordt gemaakt, maakt de rechtbank uit de gang van zaken in de onderhavige zaak op dat het kan voorkomen dat een overgeleverde persoon na overlevering daarvoor eerst nog wordt geplaatst in een reguliere psychiatrische afdeling van een detentie-instelling (niet zijnde een ABM), in afwachting van een beslissing van de KBM tot plaatsing in een ABM.
Over de concrete omstandigheden waaronder geïnterneerden, in afwachting van plaatsing in een ABM, eventueel worden gedetineerd in (de psychiatrische afdeling) van een detentie-instelling beschikt de rechtbank niet over enige informatie. Over de concrete omstandigheden in de ABM waaronder geïnterneerden (vervolgens) worden gedetineerd in afwachting van plaatsing in een forensisch psychiatrisch centrum, opname in een medium security instelling of andere psychiatrische instelling (hierna gezamenlijk: fpc) heeft de rechtbank slechts een informatiebrochure van de ABM Merksplas. In de aanvullende (en hiervoor weergegeven) informatie van 27 juni 2024 wordt gesteld dat het therapeutisch aanbod, zoals beschreven voor de ABM in Merksplas, het standaard zorgaanbod betreft voor elke ABM in België. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt deze stelling echter niet te rijmen met de bevindingen uit het rapport van 21 juli 2023 en de beslissing van het Comité van Ministers van 21 september 2023. Uit het rapport en de beslissing leidt de rechtbank af dat er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat het therapeutisch aanbod in de ABM in andere gevangenissen daadwerkelijk overeenkomt met (minimaal) het aanbod dat wordt beschreven in de brochure. Vooral van belang daarbij is paragraaf 4.1 van het rapport (gedeeltelijk vetgedrukt weergegeven door de rechtbank):
“Hoewel de Minister van Justitie in 2019 had verklaard dat geïnterneerden niet thuishoren in de gevangenis, werden in 2023 twee extra afdelingen tot bescherming van de maatschappij (ABM) geopend, namelijk in Gent en in Namen. Binnenkort wordt een nieuwe afdeling geïnstalleerd in de gevangenis van Haren. De aangekondigde missie van de ABM is om een therapeutisch aanbod voor te stellen “gebaseerd op een geleidelijk autonomiseringsproces”.Maar het valt te vrezen dat België, door deze afdelingen te legaliseren als plaatsingslocaties onder het voorwendsel dat personen er een verbeterd therapeutisch aanbod genieten, zich ook probeert te onttrekken aan de dwangsommen die het opgelegd kreeg. De ABM hebben geen specifieke infrastructuur, maar bestaan uit cellen in de psychiatrische afdelingen van gevangenissen.De wet laat weliswaar de herroeping toe, namelijk het einde van de invrijheidstelling op proef wanneer de voorwaarden ervan niet werden nageleefd, in een ABM, zoals bedoeld in artikel 3, 4° b). De wettelijke uitsluiting van de plaatsing in een psychiatrische afdeling in het kader van een herroeping kan echter louter theoretisch lijken, indien de herroeping in ABM als gevolg kan hebben dat geïnterneerden in cellen in die afdelingen worden geplaatst. Daarnaast is de toename van zorgfuncties in gevangenissen in het algemeen een echte vooruitgang, vooral op het gebied van begeleiding, maar het lijdt wel onder het huidige tekort aan psychiatrische verpleegkundigen en psychiaters.”
Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat het Comité van Ministers, na kennisname van onder meer het voornoemde rapport, de situatie voor geïnterneerden in België dermate zorgelijk vond, dat het de instructie aan het secretariaat gaf een
‘draft interim resolution’voor te bereiden voor de volgende bijeenkomst in december 2024, indien er geen
‘tangible progress’zou worden gemaakt om de problemen op te lossen. Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat het Comité van Ministers in dit kader belast is met het toezicht op de naleving van verschillende uitspraken van het EHRM waarbij België, vanwege de situatie van geïnterneerden in Belgische gevangenissen, is veroordeeld in verband met schending van artikelen 3 en 5, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), die dezelfde rechten beogen te beschermen als artikelen 4 en 6 van het Handvest.
In het licht van de hiervoor weergegeven bevindingen had van de Belgische autoriteiten verwacht mogen worden dat uitgebreider en meer concreet antwoord was gegeven op de door de rechtbank in de tussenuitspraak gestelde vraag 2, die luidt:
“Indien een geïnterneerde in afwachting van plaatsing in een kliniek wordt gedetineerd in een ABM, welk ‘therapeutisch aanbod’ (zoals genoemd in het rapport) staat hem daar dan ter beschikking en op welke wijze wordt daar in de praktijk uitvoering aan gegeven? Is het therapeutisch aanbod in iedere ABM (minimaal) gelijk aan het aanbod dat wordt omschreven in de bij e-mail van 5 juni 2024 overgelegde brochure “De Zorg in een Notendop” van de ABM Merksplas?”
De kale stelling dat het therapeutisch aanbod overal daadwerkelijk overeenkomt met (minimaal) het aanbod zoals genoemd in de brochure vindt de rechtbank onvoldoende om vast te stellen dat de praktijk in
alleABM in België thans in overeenstemming is met de minimale normen die daaraan, in het licht van de in artikelen 4 en 6 Handvest gewaarborgde rechten, moeten worden gesteld. Zo had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van de Belgische autoriteiten gelegen om in dit kader inzichtelijk te maken wat er sinds het voornoemde rapport uit 2023 is verbeterd in de ABM of – indien zij de bevindingen in het rapport betwisten – uit te leggen waarom de bevindingen uit het rapport niet juist zijn.
De rechtbank heeft in deze procedure zelf eerder vragen gesteld die zagen op het na overlevering in rechte kunnen afdwingen of bespoedigen van een passende plaatsing. De raadsman en de officier van justitie hebben, onder verwijzing naar de door de Belgische autoriteiten gegeven antwoorden, het al dan niet bestaan van die mogelijkheid in hun standpunt betrokken. Bij nadere beschouwing acht de rechtbank voor de vaststelling of op het moment van overlevering een algemeen gevaar op schending van grondrechten bestaat, het bestaan van een latere gang naar de burgerlijke rechter - nog even los van de vraag of die onder de huidige omstandigheden in België een
effective remedysorteert - niet van doorslaggevend belang.
Nader onderzoek naar individueel gevaar voor de opgeëiste persoon
De vaststelling dat er een algemeen reëel gevaar bestaat dat opgeëiste personen, voor zover het gaat om geïnterneerden die in afwachting zijn van behandeling in het kader van de interneringsmaatregel in een kliniek, te maken krijgen met schending van hun grondrechten als bedoeld in artikelen 4 en 6 van het Handvest, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het bestaan van gegevens die duiden op gebreken voor deze groep geïnterneerden, betekent namelijk niet noodzakelijkerwijs dat ook de grondrechten van de opgeëiste persoon na overlevering daadwerkelijk zullen worden geschonden. Met andere woorden: het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon op schending van grondrechten in detentie in België in afwachting van behandeling in het kader van de interneringsmaatregel in een kliniek, is nog niet vastgesteld.
De rechtbank is dan ook verplicht om na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan België zal worden blootgesteld aan het hiervoor vastgestelde algemene reële gevaar, om te verzekeren dat de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering worden geëerbiedigd.
De rechtbank zal daarom het onderzoek heropenen en de officier van justitie verzoeken om de uitvaardigende justitiële autoriteit de vraag te laten beantwoorden of dit algemene reële gevaar – al dan niet met een individuele garantie – voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen. De rechtbank merkt daarbij op dat in de aanvullende informatie van
1 juni 2024 weliswaar werd gesteld dat de opgeëiste persoon in de ABM van Turnhout zou worden geplaatst, maar dat in de aanvullende informatie van 27 juni 2024 wordt gesproken over plaatsing in Turnhout
ofMerksplas, zodat daarover nog geen duidelijkheid bestaat. De rechtbank gaat er, gelet op de aanvullende informatie, wel vanuit dat de opgeëiste persoon na overlevering in ieder geval niet in een detentie-instelling in Antwerpen terecht zal komen. Mocht dat wel het geval zijn, dan dient de hierna te stellen vraag 2 beantwoord te worden voor
zowel de detentie-instelling in Antwerpen als voor de daaropvolgende ABM. In het bijzonder wil de rechtbank daarom antwoord hebben op de volgende vragen:
1.
In de ABM van welke penitentiaire instelling zal de opgeëiste persoon hoogstwaarschijnlijk geplaatst worden na overlevering?
2.
Welk therapeutisch aanbod zal daar daadwerkelijk aan de opgeëiste persoon ter beschikking staan, met inachtneming van de specifieke psychiatrische- en/of persoonlijkheidsproblematiek die bij hem speelt?

4.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek voor
onbepaalde tijdom de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor genoemde vragen ter beantwoording voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
VERLENGTop grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met 30 (dertig) dagen omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen;
VERLENGTop grond van artikel 27, derde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon met 30 (dertig) dagen;
BEPAALTdat de zaak
uiterlijk 14 dagen voor 26 oktober 2024(het verstrijken van de verlengde beslistermijn) weer op zitting moet worden aangebracht.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen de nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. H.J.H. van Meegen en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. R.R. Eijsten en J.M. Esschendal, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet (OLW).
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659-15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru),
6.HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659-15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru),
7.Zie rechtbank Amsterdam, van 2 juni 2020 ECLI:NL:RBAMS:2020:2766 en rechtbank Amsterdam 3 mei 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:3270 en 7 september 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:6043.