3.1Inleiding
In deze zaak is nader onderzoek nodig naar de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon na overlevering aan België wordt gedetineerd. In het bijzonder gaat het om de periode van detentie waarin hij nog in afwachting is van behandeling in het kader van de aan hem opgelegde interneringsmaatregel in een daarvoor ingerichte kliniek. Daarover zijn zorgen in het licht van de artikelen 4 en 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Die artikelen zien op, respectievelijk, ‘een verbod van folteringen en van onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen’ en ‘het recht op vrijheid en veiligheid’. Meer concreet gaat het erom of voor geïnterneerden die in afwachting zijn van plaatsing in een kliniek voldoende is gewaarborgd dat zij een geschikte verblijfplaats krijgen die nauw aansluit bij de individuele zorgbehoeften van de geïnterneerde.
Voordat de rechtbank het individuele reële gevaar voor de opgeëiste persoon op schending van deze grondrechten mag toetsen, moet de rechtbank eerst onderzoeken of in België een algemeen reëel gevaar op dergelijke schendingen bestaat.Bij de toetsing van dat algemene gevaar kijkt de rechtbank naar de algemene situatie in België voor geïnterneerden die in afwachting zijn van behandeling in het kader van de aan hen opgelegde maatregel.
In deze tussenuitspraak stelt de rechtbank een algemeen gevaar op schending van de in artikel 4 en 6 Handvest gewaarborgde grondrechten ten aanzien van geïnterneerden in Belgische detentie vast. De rechtbank komt daarmee toe aan toetsing van het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon en heropent om die reden het onderzoek om daar nader onderzoek naar te kunnen doen.
De rechtbank zal in deze inleiding kort de eerdere tussenuitspraken bespreken en de na de laatste tussenuitspraak verstrekte informatie weergeven. Daarna volgen de standpunten van de raadsman en de officier van justitie. Ten slotte volgt het oordeel van de rechtbank met een toelichting op de vaststelling van het algemeen gevaar en de te nemen vervolgstap die ziet op nader onderzoek naar het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon.
Tussenuitspraak van 1 mei 2024
In de tussenuitspraak van 1 mei 2024heeft de rechtbank na kennisname van
- het rapport
- de beslissing van
kort samengevat, het volgende overwogen. De inhoud van het rapport en de beslissing geven aanleiding om bij de uitvaardigende justitiële autoriteit nadere informatie in te winnen over de aard en duur van de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon na overlevering aan België, alvorens hij aan de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde interneringsmaatregel kan beginnen. Deze nadere informatie is noodzakelijk om te beoordelen of sprake is van een algemeen reëel gevaar voor schending van grondrechten van geïnterneerden die in afwachting zijn van behandeling in het kader van de interneringsmaatregel in een kliniek. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak vragen geformuleerd om die nadere informatie te verkrijgen.
Tussenuitspraak van 25 juni 2024
In de tussenuitspraak van 25 juni 2024heeft de rechtbank de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie besproken. Het gaat om:
- een e-mailbericht van 1 juni 2024 van de substituut-procureur des Konings van het parket Antwerpen;
- een e-mailbericht van 5 juni 2024 van de substituut-procureur des Konings van het parket Antwerpen met
een geanonimiseerde rapportage van een afdelingspsychiater van 23 april 2020 in een andere zaak en
een zorgbrochure van maart 2024 van de Afdeling tot Bescherming van de Maatschappij (hierna in enkelvoud en meervoud: ABM) van detentie-instelling Merksplas.
Kort samengevat, heeft de rechtbank het volgende overwogen. De verstrekte informatie ziet vooral op de individuele situatie van de opgeëiste persoon na overlevering, onder andere waar de opgeëiste persoon na overlevering naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst, te weten de ABM in Turnhout. In het licht van het door het Hof van Justitie van de Europese Unie geformuleerde ‘stappenplan’ moet echter eerst worden beoordeeld of sprake is van een algemeen reëel gevaar voor schending van grondrechten van geïnterneerden die in afwachting zijn van behandeling in het kader van de interneringsmaatregel in een kliniek.
De rechtbank heeft in deze tweede tussenuitspraak nogmaals vragen geformuleerd – met enkele aanpassingen ten opzichte van de eerder gestelde vragen – om nadere informatie te verkrijgen voor de beoordeling van het al dan niet bestaande algemene reële gevaar.
Na de tussenuitspraak van 25 juni 2024 verstrekte informatie
Bij brief van 27 juni 2024 heeft het Directoraat generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken, Centrale autoriteit (voor de Minister) in Brussel in antwoord op de door de rechtbank gestelde vragen onder andere de volgende informatie verstrekt:
“1. Binnen welke gemiddelde periode, althans in ieder geval binnen welke maximale periode, zal een geïnterneerde daadwerkelijk terecht kunnen in een (klinische) instelling voor de behandeling in het kader van de aan hem opgelegde interneringsmaatregel en in welk(e) regime(s) van de penitentiaire inrichting zal hij in de tussentijd worden geplaatst?
De termijn binnen dewelke een geïnterneerde daadwerkelijk terecht zal kunnen in een instelling voor de behandeling in het kader van een opgelegde interneringsmaatregel verschilt naar gelang het soort inrichting dat de Kamer voor de Bescherming van de Maatschappij (KBM) zal aanduiden. De KBM kan beslissen tot een plaatsing in een Forensisch Psychiatrisch Centrum of een invrijheidstelling op proef mits opname in een medium security inrichting of in een andere psychiatrische inrichting. Er kan geen gemiddelde termijn worden gegeven.
Eens terug in België zal in een Afdeling voor de Bescherming van de Maatschappij (Merksplas of Turnhout) nagegaan worden welk milieu het best zal beantwoorden aan de noden van betrokkene en dit rekening houdend met de eerder fout gelopen maatregelen, met de noden op vlak van zorgomkadering en deze op vlak van beveiligingsniveau. Intussen zal er met betrokkene therapeutisch gewerkt worden.
Een minimum doorlooptijd van gemiddeld 2 jaar zal, gezien de problematiek van de wachtlijsten en wachttijden voor bepaalde van genoemde inrichtingen, toch gerekend moeten worden.
2. Indien een geïnterneerde in afwachting van plaatsing in een kliniek wordt gedetineerd in een ABM, welk ‘therapeutisch aanbod’ (zoals genoemd in het rapport) staat hem daar dan ter beschikking en op welke wijze wordt daar in de praktijk uitvoering aan gegeven? Is het therapeutisch aanbod in iedere ABM (minimaal) gelijk aan het aanbod dat wordt omschreven in de bij e-mail van 5 juni 2024 overgelegde brochure “De Zorg in een Notendop” van de ABM Merksplas?
Het therapeutisch aanbod zoals beschreven in de brochure “Zorg in een Notendop” van de ABM Merksplas is het standaard zorgaanbod dat geldt in elke ABM. Op basis van de individuele noden kan de therapeutische behandeling nog geïntensifieerd worden.
3. Bestaat voor geïnterneerden in België de mogelijkheid om via de rechter een behandeling in het kader van de aan hen opgelegde interneringsmaatregel af te dwingen, dan wel te bespoedigen? Zo ja, welke procedures staan aan een geïnterneerde ter beschikking en welke remedies kunnen in die procedure aan de geïnterneerde geboden worden?
De geïnterneerde kan via een burgerlijke kortgedingprocedure een vordering instellen tot overbrenging naar een externe zorginrichting, uit te voeren op straffe van een dwangsom. Dat kan dan de inrichting zijn die door de KBM werd aangewezen als inrichting van plaatsing, maar waar betrokkene wegens plaatsgebrek nog niet kon geplaatst worden. Of dat kan om het even welke externe inrichting zijn als de geïnterneerde verblijft in de door de KBM aangewezen, maar op grond van de rechtspraak van het EHRM niet als geschikt beschouwde inrichting. In dat laatste geval, zal er nog altijd concreet naar een inrichting moeten worden gezocht die in staat en bereid is betrokken op te nemen en zal de KBM zich daar ook formeel nog mee akkoord moeten verklaren. In het arrest Venken e.a. van 6 april 2021 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens aanvaard dat het burgerlijk kortgeding een effectief preventief rechtsmiddel kan zijn voor de geïnterneerde om de situatie te verhelpen en de voortzetting van schending te voorkomen.”
De brochure ‘De Zorg in een Notendop’ van de ABM Merksplas
Uit de brochure ‘De Zorg in een Notendop’ van de ABM Merksplas, versie maart 2024, die bij e-mailbericht van 5 juni 2024 werd verstrekt, volgt – kort samengevat – dat daar zes verschillende zorgafdelingen beschikbaar zijn, ieder gericht op het aanbieden van therapeutische zorg aan een specifiek omschreven doelgroep, onder vermelding van de fysieke infrastructuur van deze afdelingen en het beschikbare zorgpersoneel. Daarnaast worden drie arbeidsateliers beschreven, waar geïnterneerden kunnen werken.