ECLI:NL:RBAMS:2024:5468

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
24/1388
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WIA-uitkering in verband met pensioen uit het buitenland en de toepassing van het begrip 'Mogendheid'

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Amsterdam het beroep van eiseres tegen de herziening van haar WIA-uitkering, die is aangepast vanwege de toekenning van een pensioen uit het buitenland. Eiseres, wonende in Frankrijk, ontving een WIA-uitkering die door het Uwv is herzien na de melding van een pensioen van het Pensioenfonds Caribisch Nederland (PCN) dat zij ontvangt op basis van werkzaamheden op Bonaire en Sint Eustatius. De rechtbank oordeelt dat deze eilanden onder het begrip 'Mogendheid' vallen zoals bedoeld in de Wet WIA, waardoor het Besluit voorkoming en beperking samenloop van toepassing is. Dit betekent dat de WIA-uitkering alleen wordt uitbetaald voor zover deze het totale bedrag van het pensioen overtreft. De rechtbank concludeert dat de herziening van de WIA-uitkering door het Uwv terecht is uitgevoerd en dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel of discriminatie. Eiseres krijgt geen gelijk in haar beroep, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/1388

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te Frankrijk, eiseres
(gemachtigde: mr. C.H. Witte),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, Uwv

(gemachtigde: mr. A. Anandbahadoer).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening van haar uitkering op grond van de Wet WIA [1] .
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Feiten en omstandigheden

2.1.
Met het besluit van 25 februari 2019 heeft het Uwv met ingang van 31 augustus 2018 een WIA-uitkering (een loongerelateerde WGA [2] -uitkering) toegekend aan eiseres. Aansluitend aan deze uitkering is aan eiseres per 31 december 2020 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. De uitkering is € 2.632,62 bruto per maand.
2.2.
Op 21 september 2023 heeft eiseres het Uwv bericht dat aan haar met ingang van 1 augustus 2023 een pensioen van het Pensioenfonds Caribisch Nederland (PCN) wordt toegekend op basis van door haar verrichte werkzaamheden op de Caribische eilanden Bonaire (van 1980 tot 1990) en Sint Eustatius (van 2011 tot 2016).
2.3.
Naar aanleiding daarvan heeft het Uwv met het besluit van 6 oktober 2023 de WIA-uitkering van eiseres herzien door het PCN-pensioen in mindering te brengen op haar WIA-uitkering. Vanaf 1 oktober 2023 bedraagt de WIA-uitkering € 1.211,04 bruto per maand. Eiseres heeft hiertegen op 15 november 2023 bezwaar gemaakt.
2.4.
Met het besluit van 23 november 2023 heeft het Uwv de beslissing van 6 oktober 2023 gewijzigd in die zin dat vanaf 1 augustus 2023 de WIA-uitkering € 1.369,82 bruto per maand bedraagt.
2.5.
Met de beslissing op bezwaar van 22 januari 2023 (de rechtbank begrijpt: 2024) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is op juiste wijze vastgesteld dat de hoogte van de WIA-uitkering vanaf 1 oktober 2023
€ 1.211,04 bruto per maand bedraagt. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
2.6.
Met het besluit van 7 juni 2024 heeft het Uwv de beslissing op bezwaar van 22 januari 2024 gewijzigd en het bezwaar alsnog gegrond verklaard. Vanaf 1 augustus 2023 bedraagt de WIA-uitkering € 1.369,82 bruto per maand.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep tegen het de beslissing op bezwaar van 22 januari 2024
3.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 22 januari 2024. Met het besluit van 7 juni 2024 heeft het Uwv de beslissing op bezwaar van 22 januari 2024 gewijzigd en het bezwaar gegrond verklaard. Eiseres heeft haar beroep vervolgens gehandhaafd. Uit artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) volgt dat het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van 22 januari 2024, zich mede richt tegen de beslissing op bezwaar van 7 juni 2024. Omdat eiseres geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 22 januari 2024, zal de rechtbank het beroep tegen die beslissing niet-ontvankelijk verklaren.
3.2.
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of er aanleiding is om aan eiseres de in beroep gemaakte proceskosten te vergoeden. In dat kader heeft de gemachtigde van het Uwv op zitting gesteld dat hij twijfelt of de gemachtigde van eiseres kan worden aangemerkt als een professionele rechtsbijstandverlener. Daarnaast is de beslissing op bezwaar van 22 januari 2024 niet herroepen vanwege een aan het Uwv te wijten onrechtmatigheid. Daarom is het Uwv, gelet op artikel 7:15 van de Awb, geen proceskosten verschuldigd, aldus de gemachtigde.
3.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan de vergoeding uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Bij de uitleg van het begrip beroepsmatig geldt dat het niet hoeft te gaan om iemand die uitsluitend of in hoofdzaak zijn beroep maakt van het verlenen van rechtsbijstand, maar het verlenen van rechtsbijstand moet wel tot diens beroepsmatige taak behoren. Het verlenen van rechtsbijstand moet een vast onderdeel vormen van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening. Er is sprake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand indien niet slechts incidenteel rechtshulp wordt verleend.
Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat hij in ongeveer tien tot twaalf zaken per jaar juridische bijstand verleent. Naar het oordeel van de rechtbank is dit meer dan incidenteel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dat de gemachtigde van eiseres niet staat ingeschreven in het handelsregister, zoals de gemachtigde van het Uwv ter zitting heeft opgemerkt, doet daar niet aan af. Dit is namelijk geen vereiste om als professionele rechtsbijstandverlener te kunnen worden aangemerkt.
3.4.
De stelling van de gemachtigde van het Uwv dat geen sprake is van een onrechtmatig besluit en dat er daarom op grond van artikel 7:15 van de Awb geen aanleiding is om tot een proceskostenvergoeding over te gaan, faalt. Artikel 7:15 van de Awb ziet op de proceskosten in bezwaar. Daar is niet om gevraagd. Bij de vraag of de proceskosten in beroep moeten worden vergoed, geldt niet de voorwaarde dat sprake moet zijn van een onrechtmatig besluit.
3.5.
De rechtbank ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die eiseres in beroep heeft gemaakt. Anders dan de gemachtigde van het Uwv betoogt, is het wel aan het Uwv te wijten dat een herziene beslissing op bezwaar nodig was. Hoewel eiseres in eerste instantie haar pensioen ten onrechte in euro’s in plaats van Amerikaanse dollars heeft doorgegeven, was deze fout reeds gecorrigeerd met het besluit van 23 november 2023. In de beslissing op bezwaar van 22 januari 2024 is het Uwv vervolgens ten onrechte weer uitgegaan van het pensioen in euro’s, waarna dit is hersteld met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 7 juni 2024.
3.6.
De rechtbank begroot de proceskosten van eiseres in beroep met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 875,00 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1).
Het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 7 juni 2024
3.7.
Anders dan eiseres betoogt, kan haar beroep geen betrekking hebben op de terugvordering van de WIA-uitkering. Immers, de beslissing op bezwaar van 7 juni 2024 ziet alleen op de herziening van de uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv zich overigens terecht beperkt tot een heroverweging van de herziening. Uit het bezwaarschrift volgt namelijk niet dat eiseres ook beoogd heeft om bezwaar te maken tegen de terugvordering.
3.8.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het Uwv de WIA-uitkering van eiseres terecht per 1 augustus 2023 heeft herzien tot een bedrag van € 1.369,82 per maand, omdat eiseres een pensioen van PCN ontvangt. De rechtbank zal dit toetsen aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Daarbij merkt de rechtbank op dat de gemachtigde van eiseres ter zitting de beroepsgronden onder de punten 1, 2 en 3 van het beroepschrift heeft ingetrokken.
3.9.
De rechtbank stelt vast dat het Uwv aan de herziening van de WIA-uitkering artikel 73, tweede lid van de Wet WIA en artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit voorkoming en beperking samenloop WAO- en Wet WIA-uitkeringen met uitkeringen op grond van de sociale wetgeving van een andere Mogendheid (hierna: het Besluit) ten grondslag heeft gelegd.
3.10.
Uit artikel 73, tweede lid van de Wet WIA volgt dat bij algemene maatregel van bestuur (hierna: avmb) regels kunnen worden gesteld ter voorkoming of beperking van samenloop van uitkering op grond van deze wet met uitkering op grond van de sociale wetgeving van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de sociale wetgeving van Nederland ten behoeve van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba of van een andere Mogendheid.
3.11.
Uit artikel 1, eerste lid, van het Besluit volgt dat bij samenloop over eenzelfde tijdvak van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering met één of meer van de navolgende ingevolge de sociale wetgeving van één of meer andere Mogendheden toegekende uitkeringen:
a. (…);
b. (…);
c. ouderdomsuitkering, dan wel enige andere uitkering, welke in verband met het bereikt hebben van een bepaalde leeftijd is toegekend, de arbeidsongeschiktheidsuitkering slechts wordt uitbetaald, indien en voor zover deze het totale bedrag van de onder a t/m c bedoelde uitkeringen overtreft.
Mogendheid?
3.12.
Eiseres heeft betoogd dat uit de redactie van artikel 73, tweede lid van de Wet WIA volgt dat de Caribische eilanden niet kunnen worden beschouwd als een (andere) Mogendheid. De Caribische eilanden worden in het artikel onderscheiden van “andere Mogendheid” en worden niet als een bij name genoemd voorbeeld of onderdeel van een Mogendheid gezien. Als dit anders zou zijn geweest en de eilanden als Mogendheden gezien zouden moeten worden, dan zou er voor de wetgever geen aanleiding zijn geweest om de eilanden apart te benoemen. Omdat de Wet WIA en het Besluit geen nadere omschrijving geven van het begrip “Mogendheid”, moet aansluiting worden gezocht bij het normaal spraakgebruik. Een Mogendheid is een soevereine staat. De Caribische eilanden zijn geen van allen een soevereine staat. Eiseres wijst verder op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 september 1989 [3] waarin staat dat de Nederlandse Antillen niet kunnen worden beschouwd als Mogendheid. Wat toen gold voor de Nederlandse Antillen, geldt nu voor Bonaire en Sint Eustatius. De wet [4] is na deze uitspraak gewijzigd en uit de toelichting daarbij kan worden opgemaakt dat het de bedoeling van de wetgever was om het Besluit ook van toepassing te laten zijn op Bonaire en Sint Eustatius. Die bedoeling is echter niet uit de verf gekomen. Het Besluit zegt daar namelijk niets over. Het is daarom niet van toepassing en daarmee is ten onrechte het pensioen in mindering gebracht op de WIA-uitkering van eiseres.
3.13.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat Bonaire en Sint Eustatius onder het begrip “Mogendheid” vallen en dat het Besluit daarom ook van toepassing is op de algemene ouderdomsvoorziening die eiseres vanuit Bonaire en Sint Eustatius ontvangt. Dat volgt uit de uitspraak van rechtbank Amsterdam van 18 mei 2021 [5] . Ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv ook gewezen op de uitspraak van de CRvB van 29 oktober 2021 [6] . Die zaak ging om een ouderdomspensioen vanuit Aruba, dat ook op grond van het Besluit in mindering was gebracht op de uitkering. De CRvB heeft Aruba dus aangemerkt als een Mogendheid en daaruit volgt dat Bonaire en Sint Eustatius ook onder het begrip “Mogendheid” vallen.
3.14.
De rechtbank volgt het Uwv in zijn standpunt dat Bonaire en Sint Eustatius onder het begrip “Mogendheid [7] ” vallen. Volgens de rechtbank volgt dit uit de tekst van de wet en is dit ook de bedoeling van de wetgever geweest. Daarnaast voelt de rechtbank zich gesteund in haar oordeel door rechtspraak van de CRvB. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
3.15.
Ingevolge artikel 73 van de Wet WIA (hierna ook: wet) kunnen bij amvb regels worden gesteld ter voorkoming of samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkering met uitkering op grond van sociale wetgeving van (…) Bonaire, Sint Eustatius
of van een andere Mogendheid [8] .Gelet op de tekst van de wet vallen Bonaire en Sint Eustatius dus in de zin van de wet te begrijpen als een Mogendheid. Als dit niet de bedoeling van de wetgever was geweest, dan had de wetgever geen gebruik gemaakt van het woord “andere” (en zou de wet dus luiden: (…) Bonaire, Sint Eustatius of van een Mogendheid) of de Caribische eilanden in het geheel niet genoemd. De wetgever had dan kunnen volstaan met “
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter voorkoming of beperking van samenloop van uitkering op grond van deze wet met uitkering op grond van de sociale wetgeving van een andere Mogendheid”. De rechtbank meent dat juist om discussie te voorkomen of de Caribische eilanden al dan niet als een Mogendheid moeten worden gezien in de zin van de wet, de wetgever deze eilanden expliciet heeft genoemd in artikel 73 van deze wet. Dat in het normale spraakgebruik onder het begrip “Mogendheid” een “soevereine staat” wordt bedoeld, doet daar niet aan af. Volgens de rechtbank volgt uit de wet namelijk duidelijk dat de wetgever in dit geval de Caribische eilanden als Mogendheid heeft aangemerkt voor die wet en is het niet nodig om aansluiting te zoeken bij het normale spraakgebruik om invulling te geven aan het begrip “Mogendheid”. Daarnaast is het doel van de wetgever duidelijk: het voorkomen of beperken van samenloop van een uitkering op grond van deze wet met een uitkering op grond van de sociale wetgeving vanuit het buitenland. Tot slot voelt de rechtbank zich gesteund door de rechtspraak van de CRvB en deze rechtbank. De rechtbank verwijst naar de uitspraken die de gemachtigde van het Uwv in dat kader heeft genoemd.
Het PCN-pensioen
3.16.
Eiseres heeft verder betoogd dat haar PCN-pensioen, geen uitkering is krachtens sociale wetgeving. Alleen uitkeringen krachtens sociale wetgeving mogen in mindering worden gebracht op de WIA-uitkering.
3.17.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat het karakter van de uitkering bepalend is voor de samenloopregelgeving. Het PCN-pensioen moet worden gelijkgesteld met een ouderdomsuitkering die in verband met het bereiken van een bepaalde leeftijd aan haar is toegekend. De gemachtigde van het Uwv heeft ter onderbouwing van dat standpunt gewezen op de uitspraken van de CRvB van 10 oktober 2012 [9] en 23 februari 2022 [10] . Daarmee valt het PCN-pensioen onder artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit. Het Uwv is verplicht om het PCN-pensioen in mindering te brengen op de WIA-uitkering. Dat het PCN-pensioen is opgebouwd vóór de start van de WIA-uitkering, maakt dat niet anders. De betaling van het pensioen vindt namelijk in het heden plaats.
3.18.
De rechtbank stelt vast dat het PCN-pensioen geen uitkering is ‘krachtens sociale wetgeving’. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de wetgever de samenloopregelgeving echter tevens willen betrekken op buitenlandse pensioenen die een met een AOW [11] -pensioen vergelijkbaar karakter hebben. Dat volgt namelijk uit de tekst van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c van het Besluit: (…) ouderdomsuitkering,
dan wel enige andere uitkering, welke in verband met het bereikt hebben van een bepaalde leeftijd is toegekend [12] (…). De rechtbank voelt zich in haar oordeel gesteund door rechtspraak van de CRvB [13] en deze rechtbank. De vervolgvraag is of het PCN-pensioen van eiseres, gelet op het karakter van dit pensioen, dient te worden aangemerkt als een ouderdomsuitkering, dan wel enige andere uitkering, die in verband met het bereikt hebben van een bepaalde leeftijd is toegekend. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Het pensioen is namelijk aan eiseres toegekend in verband met het bereiken van een bepaalde leeftijd, in dit geval 65 jaar. Dat volgt ook de pensioeninformatie van PCN. Daarop staat “retirement pension” oftewel “ouderdomspensioen”.
Het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod
3.19.
Eiseres heeft tot slot betoogd dat zij anders wordt behandeld dan personen die alleen in Nederland bij lokale overheden hebben gewerkt. Hun pensioen wordt namelijk niet gekort op de WIA-uitkering. Voor eiseres valt niet in te zien waarom zij anders wordt behandeld, alleen omdat een deel van haar arbeidsverleden in de bijzondere gemeenten Bonaire en Sint Eustatius is gelegen. Het is verboden om onderscheid te maken op welke grond dan ook.
3.20.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond faalt, omdat er geen onderscheid wordt gemaakt zoals eiseres stelt. De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting toegelicht dat eiseres niet anders wordt behandeld dan personen die alleen in Nederland hebben gewerkt. In het geval aan deze personen een prepensioen zou worden toegekend (terwijl zij een WIA-uitkering ontvangen), zou dit pensioen ook in mindering worden gebracht op hun WIA-uitkering. De rechtbank volgt de gemachtigde van het Uwv hierin. Slechts een pensioen dat voorafgaand aan de eerste dag van de wachttijd is toegekend, wordt niet in mindering gebracht op de WIA-uitkering. Dat volgt uit artikel 3:3, negende lid van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten en de toelichting [14] daarop.

Conclusie en gevolgen

4.1.
De rechtbank komt tot de volgende conclusie. Bonaire en Sint Eustatius vallen onder het begrip “Mogendheid” als bedoeld in de Wet WIA en daarmee is het Besluit van toepassing op ouderdomsuitkeringen vanuit deze bijzondere gemeenten. Het PCN-pensioen dat eiseres ontvangt kan worden aangemerkt als een ouderdomsuitkering als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit. Er is dus sprake van samenloop van deze ouderdomsuitkering met de WIA-uitkering. Dit betekent dat de WIA-uitkering slechts wordt uitbetaald, indien en voor zover deze het totale bedrag van het PCN-pensioen overtreft. De uiteindelijke berekening die in dit kader door het Uwv is gemaakt, is niet bestreden door eiseres. Het Uwv heeft de WIA-uitkering van eiseres dan ook terecht met toepassing van artikel 76, eerste lid, onder c van de Wet WIA herzien door het PCN-pensioen in mindering te brengen op de WIA-uitkering. Van schending van het gelijkheidsbeginsel of strijd met het discriminatieverbod is geen sprake.
4.2.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 22 januari 2024 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 7 juni 2024 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 875,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.R. Bleijendaal, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mazurel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2024.
de griffier,
rechter
is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten
4.In dit geval ging het om de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Deze wet is op 1 januari 2004 overgegaan in de WIA.
7.in de zin van artikel 73, tweede lid van de Wet WIA.
8.Cursivering rechtbank.
11.Algemene Ouderdomswet.
12.Cursivering rechtbank.
13.De rechtbank verwijst naar de door het Uwv genoemde uitspraken.
14.Zie Staatsblad 2012, 79 (het negende lid bij artikel 3:3 was toen het zevende lid).