ECLI:NL:RBAMS:2024:7112

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
AMS 24/3218
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen onjuiste toepassing van artikel 58 van de Participatiewet met betrekking tot verrekening van bijstandsuitkering

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiser tegen de maandelijkse inhouding van € 100,- op zijn bijstandsuitkering ter aflossing van een schuld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.T.A.M. Mes, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, dat de inhouding van € 100,- op zijn uitkering heeft vastgesteld. De rechtbank heeft op 28 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de inhouding van € 100,- op de bijstandsuitkering van eiser onterecht is, omdat verweerder niet bevoegd was om bedragen te verrekenen met de uitkering over de maanden maart 2023 en verder. De rechtbank stelt vast dat de periode van zes maanden na ontvangst van de inkomsten van eiser al was verstreken, waardoor de verrekening niet meer toegestaan was. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, omdat er maar één uitkomst mogelijk is: de inhouding moet worden stopgezet.

De uitspraak heeft ook gevolgen voor alle eerdere aflossingen die vanaf maart 2023 zijn verrekend, waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt. Verweerder moet het griffierecht van € 51,- aan eiser vergoeden en daarnaast een vergoeding van € 2.998,- voor de proceskosten betalen. De rechtbank benadrukt dat de uitspraak in het openbaar is gedaan en dat partijen de mogelijkheid hebben om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 24/3218

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M.T.A.M. Mes),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. S.S. Kisoentewari).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de maandelijkse inhouding van € 100,- op zijn bijstandsuitkering ter aflossing van een schuld.
1.2.
Met het bestreden besluit van 6 juni 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven omdat volgens verweerder de maandelijkse inhouding van € 100,- op de uitkering gunstiger is voor eiser dan dat het te veel ontvangen bedrag in een keer wordt teruggevorderd door middel van een terugvorderingsbesluit. Daarnaast heeft eiser geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 januari 2023, waarin aan hem is meegedeeld dat de schuld met € 100,- per maand wordt afgelost. Daarom is dat besluit volgens verweerder onherroepelijk geworden. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder maandelijks € 100,- mag inhouden op de bijstandsuitkering van eiser ter aflossing van een schuld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank merkt hierbij op dat in deze procedure de inhouding in de maand februari 2024 voorligt, aangezien eiser tegen deze uitkeringsspecificatie bezwaar en beroep heeft ingediend. De gemachtigde van eiser heeft toegelicht dat hij vanaf maart 2023 elke maand namens eiser op dezelfde gronden bezwaar maakt tegen de uitkeringsspecificaties.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overwegingen
3. Eiser voert aan dat hij in juli en augustus 2022 loon en een transitievergoeding heeft ontvangen van [naam bedrijf] Personeel. Deze inkomsten hadden volgens hem gedurende een periode van zes maanden door verweerder verrekend kunnen worden met zijn bijstandsuitkering. Eiser stelt daarom dat in januari en februari 2023 nog wel verrekend had mogen worden maar daarna niet meer. Elke verrekening vanaf maart 2023 is daarom ten onrechte gedaan. Verweerder had een terugvorderingsbesluit moeten nemen op grond waarvan na die periode verrekend had mogen worden. Met de verrekening van € 100,- per maand houdt verweerder ook geen rekening met de voor eiser geldende beslagvrije voet.
4. Verweerder heeft volgens eigen zeggen in november 2022 een signaal ontvangen dat eiser in juli en augustus 2022 salaris en een transitievergoeding heeft ontvangen. Omdat deze bedragen niet tijdig op de uitkering konden worden gekort, is er een schuld ontstaan van € 2.316,81. Verweerder heeft met het besluit van 18 januari 2023 vorenstaande
schuld aan eiser kenbaar gemaakt. Daarbij is ook aan hem meegedeeld dat het schuldbedrag
wordt afgelost door middel van een maandelijkse inhouding van € 100,- op de uitkering. De eerste inhouding vond plaats in januari 2023.
5. Artikel 58, vierde lid, van de Participatiewet bepaalt dat verweerder bevoegd is tot verrekening van in de voorafgaande zes maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand. In de uitspraak van 18 augustus 2009 [1] , heeft de Central Raad van Beroep (hierna: de Raad) over de strekking van de verrekeningsbepaling overwogen, dat deze bepaling, een in tijdsduur beperkte verruiming inhoudt van de mogelijkheid om ontvangen inkomsten in mindering te brengen op de lopende maanduitkering. Daarbij is de wetgever er kennelijk van uitgegaan dat de betrokkene, gegeven het feit dat hij kort tevoren (naast de lopende bijstandsuitkering) over deze middelen de beschikking heeft gekregen, er rekening mee diende te houden dat deze op korte termijn zouden worden verrekend. In die uitspraak heeft de Raad voorts geoordeeld dat de bedoelde verrekening door de wetgever uitdrukkelijk niet als terugvordering wordt beschouwd. In de uitspraak van 25 maart 2014 [2] , heeft de Raad overwogen geen aanleiding te zien over het voorgaande inmiddels anders te oordelen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet bevoegd was om de ontvangen bedragen te verrekenen met de bijstandsuitkering van eiser over de maanden maart 2023 en verder. De periode van zes maanden na ontvangst van het salaris en de transitievergoeding in juli en augustus was toen immers al verstreken. Verweerder was wel bevoegd om
€ 100,- in te houden op de uitkering over de maanden januari en februari 2023. Indien na verrekening nog een vordering overblijft, dient verweerder dit terug te vorderen op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet. Zodra niet langer sprake is van verrekening op grond van artikel 58, vierde lid, van de Participatiewet, maar van terugvordering op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet, kan eiser zo nodig de bescherming inroepen van de regels omtrent de beslagvrije voet neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank is gebleken dat verweerder onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 58 van de Participatiewet. Het beroep is daarom gegrond.
Conclusie en gevolgen
7.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 58 van de Participatiewet. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak, omdat er maar één uitkomst mogelijk is in de zaak van eiser aangezien verweerder niet had mogen verrekenen na maart 2023. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. Deze uitspraak komt in de plaats van de besluitvorming van verweerder.
7.2.
Hoewel het primaire en het bestreden besluit enkel zien op de uitkeringsspecificatie van februari 2024, heeft de beslissing van de rechtbank in deze uitspraak ook gevolgen voor alle aflossingen die zijn verrekend vanaf maart 2023 en waartegen de gemachtigde van eiser namens eiser elke maand bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank geeft verweerder mee naar aanleiding van deze uitspraak dan ook de gehele periode waarin ten onrechte is verrekend te herzien.
7.3.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 juni 2024;
- herroept het besluit van 22 februari 2024;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.998,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.M. Schilder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7667.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1117 en van 18 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4205.