ECLI:NL:RBAMS:2024:928

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
13/202914-22 (PROMIS)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontuchtige handelingen met minderjarige slachtoffers

Op 20 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een 44-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor het plegen van ontuchtige handelingen met zijn nichtje, buurmeisje en een vriendin van zijn buurmeisje. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de minderjarige slachtoffers betrouwbaar waren en voldoende door ander bewijs werden ondersteund. Het misbruik van het nichtje begon toen zij vijf jaar oud was en vond plaats gedurende een lange periode terwijl zij aan de zorg van de man was toevertrouwd. De rechtbank hield bij de strafoplegging rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De rechtbank concludeerde dat het handelen van de verdachte niet alleen de lichamelijke integriteit van de slachtoffers heeft geschonden, maar ook hun levens heeft beschadigd. De rechtbank wees ook vorderingen tot schadevergoeding van de slachtoffers toe, waarbij de bedragen zijn vastgesteld op €15.000 voor het nichtje, €1.000 voor het buurmeisje en €150 voor de vriendin.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/202914-22 (PROMIS)
Datum uitspraak: 20 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 februari 2024. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.M. Casteleijns, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.J. Nierop, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en zoals ten aanzien van feit 1 en feit 2 gewijzigd ter terechtzitting – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
het in de periode van 1 januari 2013 tot 23 januari 2020 in Zaandam en Amsterdam met [slachtoffer 1] , die de leeftijd van twaalf jaar nog niet had bereikt, meermalen plegen van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, terwijl zij aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd. Dit feit is subsidiair aan verdachte ten laste gelegd als meermalen buiten echt plegen van ontucht met [slachtoffer 1] , terwijl zij aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd;
het in de periode van 23 januari 2020 tot en met [geboortedatum] in Zaandam en Amsterdam [slachtoffer 1] , die de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar had bereikt, meermalen buiten echt plegen van ontuchtige handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, terwijl zij aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd. Subsidiair is dit ten laste gelegd als het meermalen buiten echt plegen van ontucht met [slachtoffer 1] , terwijl zij aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd;
het in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 januari 2022 in Zaandam en Amsterdam meermalen buiten echt plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt;
het in de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 januari 2022 in Zaandam meermalen buiten echt plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 3] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Begin 2022 gaf de moeder van [slachtoffer 2] ( [moeder slachtoffer 2] ) huis een feestje waarbij onder andere ook [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , verdachte en zijn partner ( [partner verdachte] ) aanwezig waren. Op enig moment is [slachtoffer 2] naar de woonkamer gelopen en heeft tegen haar moeder verteld dat verdachte die avond aan haar en [slachtoffer 3] zou hebben gezeten. Daarnaast vertelde [slachtoffer 2] dat verdachte al een paar keer eerder aan haar had gezeten. Verdachte ontkende, waarna een ruzie tussen de moeder van [slachtoffer 2] en [partner verdachte] ontstond.
Tijdens een familiebijeenkomst in maart 2022 vertelde [partner verdachte] over het voorval aan haar zus ( [moeder slachtoffer 1] ), de moeder van [slachtoffer 1] . De moeder van [slachtoffer 1] omschreef het verhaal vervolgens op weg naar huis in de auto aan haar echtgenoot ( [vader slachtoffer 1] ) en hun dochters, [slachtoffer 1] en haar oudere zus [naam zus slachtoffer 1] . [naam zus slachtoffer 1] merkte op dat [slachtoffer 1] ongemakkelijk werd van het gesprek en heeft haar thuis gevraagd wat er aan de hand was. Hierna heeft [slachtoffer 1] aan [naam zus slachtoffer 1] en de volgende dag ook aan haar ouders verteld dat verdachte (de partner van haar tante [partner verdachte] ) haar vanaf haar vijfde jaar seksueel zou hebben misbruikt. De ouders van [slachtoffer 1] zijn hierna direct naar de politie gegaan en hebben samen met [slachtoffer 1] een informatief gesprek gehad met de zedenrecherche.
In april 2022 hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] aangifte tegen verdachte gedaan en in mei 2022 heeft vervolgens ook [slachtoffer 2] aangifte tegen verdachte gedaan.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle (primair) ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Alle slachtoffers hebben namelijk betrouwbare verklaringen afgelegd. De kleine inconsistenties in de verklaringen van [slachtoffer 1] doen, gelet op het tijdsverloop en het ouder worden van [slachtoffer 1] , niet aan de betrouwbaarheid van die verklaringen af. Ook het gegeven dat [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij tijdens het incident met verdachte een jurkje heeft gedragen, terwijl uit een filmpje blijkt dat zij een broek heeft gedragen, maakt haar verklaring niet onbetrouwbaar. [slachtoffer 3] heeft zich namelijk vermoedelijk omgekleed. Daarnaast is zij wellicht beïnvloed doordat [slachtoffer 2] haar eerder over handtastelijk gedrag van verdachte heeft verteld, maar ook dit gegeven doet niet af aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Het voorval van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] staat daarvoor immers in voldoende mate op zichzelf.
Verder blijken uit de verschillende in het dossier gevoegde verklaringen overeenkomsten betreffende de feitelijke gang van zaken, de context en de wijze waarop verdachte te werk is gedaan (
modus operandi). Deze overeenkomsten zijn essentieel en redengevend genoeg om ten aanzien van de verschillende ten laste gelegde feiten als schakelbewijs te dienen. Daarnaast worden de individuele verklaringen van de slachtoffers ook in voldoende mate door overige bewijsmiddelen ondersteund om tot een bewezenverklaring van alle feiten te kunnen komen.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Primair heeft de raadsman zich daartoe – onder verwijzing naar jurisprudentie – op het standpunt gesteld dat ten aanzien van alle feiten niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. De in het dossier gevoegde verklaringen ten aanzien van de verschillende feiten zijn immers merendeels te herleiden tot één bron, namelijk de verklaringen van de vermeende slachtoffers. In zoverre de officier van justitie bewijsmiddelen heeft aangedragen die uit een andere bron afkomstig zijn, staan deze in een te ver verwijderd verband van de ten laste gelegde feiten. Daarnaast kan geen gebruik worden gemaakt van een schakelbewijsconstructie, nu de vermeende
modus operandivan verdachte niet op essentiële punten overeenkomt.
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde heeft de raadsman subsidiair bepleit dat door middel van een schakelbewijsconstructie niet aan het bewijsminimum wordt voldaan, nu het ten aanzien van dit feit ten laste gelegde handelen niet op essentiële onderdelen met de overige feiten overeenkomt. Dit geldt in ieder geval voor het ten laste gelegde seksueel binnendringen. Verder is het bewijs niet overtuigend, nu [slachtoffer 1] voordat zij bij de politie een verklaring heeft afgelegd, al met een groot aantal andere personen heeft gesproken.
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde heeft de raadsman subsidiair bepleit dat het dossier voor de verklaring van [slachtoffer 2] geen steunbewijs bevat.
Ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde heeft de raadsman subsidiair bepleit dat het bewijs niet overtuigend is. Op het door de officier van justitie nagezonden filmpje waarop het vermeende voorval tussen [slachtoffer 3] en verdachte te zien zou, draagt [slachtoffer 3] een grijze joggingbroek. Op de foto van [slachtoffer 3] is te zien dat zij een jurkje draagt. Niet kan worden vastgesteld dat het gaat om dezelfde avond. Er is namelijk geen technisch onderzoek gedaan naar wanneer het filmpje en de foto zijn gemaakt. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat het verdachte is die te zien zou zijn op het filmpje. Verdachte is als zodanig niet herkend door de verbalisanten.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals in bijlage 2 bij dit vonnis opgenomen, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich aan alle (primair) ten laste gelegde feiten heeft schuldig gemaakt en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat, zoals vaker in zedenzaken het geval is, het bewijs voor de ten laste gelegde feiten voornamelijk bestaat uit verklaringen van de personen die stellen slachtoffer van de (ontuchtige) handelingen van verdachte te zijn geworden. Dat betekent dat de rechtbank extra voorzichtig moet kijken naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van de slachtoffers en de vraag of die verklaringen voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Vervolgens moet worden beoordeeld of het dossier voldoende steunbewijs voor deze verklaringen bevat. Op grond van de wet kan een feit namelijk niet worden bewezen op basis van de verklaring(en) van één getuige; daarvoor is meer bewijs vereist. Dit geldt voor de hele tenlastelegging. Het is niet nodig dat het dossier voor elk onderdeel van de tenlastelegging twee bewijsmiddelen bevat. Bij zedenzaken geldt daarbij in het bijzonder dat het niet nodig is dat het misbruik zelf wordt bevestigd in ander bewijs. Het is voldoende als de verklaring van de slachtoffers op onderdelen wordt ondersteund door ander bewijs, uit een andere bron.
De rechtbank zal hierna per slachtoffer bespreken waarom zij vindt dat hun verklaringen betrouwbaar zijn en in voldoende mate door de rest van het dossier worden ondersteund.
3.4.1.
Het oordeel over het onder feit 1 en feit 2 primair ten laste gelegde
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 1] betrouwbare verklaringen heeft afgelegd. [slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat zij sinds zij vijf jaar oud was en totdat zij twaalf of dertien jaar oud was door verdachte, de partner van haar tante, seksueel is misbruikt. [slachtoffer 1] heeft daarbij gedetailleerde en consistente verklaringen afgelegd over de handelingen die verdachte bij haar heeft verricht, waar deze handelingen hebben plaatsgevonden en de wijze waarop zij daarbij door verdachte is benaderd. Zo heeft [slachtoffer 1] zowel tijdens haar verhoor bij de politie in april 2022 als bij de rechter-commissaris in september 2022 verklaard dat verdachte de eerste keer (toen zij vijf jaar oud was), haar bij haar schouders heeft vastgepakt, op de bank en later op een bed heeft gelegd, haar broek en onderbroek naar beneden heeft getrokken en vervolgens met zijn tong langs haar vagina en tussen haar schaamlippen ging. Daarna is hij met zijn vingers ook in haar vagina gegaan. Zij heeft ook verklaard dat verdachte zijn broek naar beneden trok, aan zijn penis ging trekken en (over zijn penis) heeft gezegd dat [slachtoffer 1] moest doen alsof het een frikandel is en hem in haar mond moest nemen. Daarbij heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij het raar vond maar niet echt begreep wat het was. Pas toen zij dertien was begreep zij vanwege de ‘lang leve de liefde’ lessen op school, dat wat verdachte met haar deed fout was. Op latere momenten ging verdachte volgens [slachtoffer 1] tijdens het stoeien met zijn vingers in haar vagina en soms langs haar borsten en billen. Tevens omschrijft [slachtoffer 1] de laatste keer dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met haar. Haar tante was toen weg en verdachte gooide haar op het bed. Verdachte ging via de zijkant van haar broekje met zijn vingers in haar vagina en later ook met zijn tong langs en in haar vagina. Ook ging verdachte toen met zijn penis (met kleding aan) tussen haar benen. [slachtoffer 1] probeerde verdachte een trap te geven maar zij kon niets beginnen tegen een volwassen man. Tijdens haar politieverhoor heeft [slachtoffer 1] over de laatste keer ook nog verklaard dat verdachte zijn tong in haar mond heeft gestopt en dat hij haar in haar borsten heeft geknepen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van [slachtoffer 1] zeer gedetailleerd en in grote mate consistent. Zij bevatten daarnaast ook elementen die zodanig authentiek overkomen, dat deze verklaringen als betrouwbaar aangemerkt kunnen worden.
Bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] heeft de rechtbank ook gelet op de omstandigheden waaronder zij voor het eerst haar verhaal heeft verteld. Bij de politie heeft [slachtoffer 1] namelijk verteld dat zij wat haar is overkomen lang niet heeft willen dan wel durven delen, omdat zij het leven van haar tante en neefjes niet wilde verpesten. Zij heeft in haar verklaring verteld over de goede band die zij had met haar tante, neefjes en oom (verdachte) en de angst die zij had dat zij haar tante en neefjes niet meer zou kunnen zien als ze zou vertellen wat verdachte had gedaan. Daarnaast heeft [slachtoffer 1] , toen zij haar zus [naam zus slachtoffer 1] voor het eerst over het misbruik van verdachte heeft verteld, huilend aangegeven dat zij niet wilde dat [naam zus slachtoffer 1] iemand anders zou inlichten en dat zij dan degene zou zijn die de familie hiermee kapot zou maken. Deze gang van zaken en de manier waarop [slachtoffer 1] heeft verklaard, dragen naar het oordeel van de rechtbank bij aan de authenticiteit van haar verklaringen.
Het steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 1]
De rechtbank is verder van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] op onderdelen in voldoende mate worden ondersteund door ander bewijs, afkomstig uit andere bronnen.
Bij dit oordeel betrekt de rechtbank allereerst de verklaring van de zus van [slachtoffer 1] , [naam zus slachtoffer 1] . [naam zus slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij samen met haar zusje en ouders in de auto heeft gezeten, waarbij ter sprake is gekomen dat verdachte aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zou hebben gezeten. [naam zus slachtoffer 1] heeft vervolgens gezien dat het gezicht van [slachtoffer 1] bij het aanhoren van dit onderwerp betrok, dat zij ongemakkelijk ging zitten en heen en weer ging wiebelen. Eenmaal thuis is [slachtoffer 1] direct naar boven gegaan, waarna [naam zus slachtoffer 1] haar heeft gevolgd. Hierna heeft [slachtoffer 1] – nadat [naam zus slachtoffer 1] haar hier uitdrukkelijk naar heeft gevraagd – huilend over het misbruik van verdachte verteld.
Ook [vader slachtoffer 1] en [moeder slachtoffer 1] , de vader en moeder van [slachtoffer 1] , hebben verklaard over wat zij bij [slachtoffer 1] hebben waargenomen. Nadat het misbruik van [slachtoffer 1] is uitgekomen, hebben beide ouders zich gerealiseerd dat [slachtoffer 1] tijdens familiebezoeken, wanneer de kinderen boven speelden, naar beneden kwam zodra verdachte naar boven ging. De vader van [slachtoffer 1] heeft verder gezien dat [slachtoffer 1] in het normale contact met verdachte verstarde en hij heeft verklaard dat [slachtoffer 1] nergens meer wilde logeren en niet meer mee wilde gaan als opa en oma vroegen om naar Zaandam te komen, terwijl zij hierop eerder geen nee durfde te zeggen. Tot slot heeft [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris verklaard dat het misbruik voor het laatst heeft plaatsgevonden toen haar tante, [partner verdachte] , niet thuis was en dat zij nadien haar moeder heeft geappt om te vragen of zij naar huis mocht omdat zij zich niet lekker voelde. Haar moeder zou [slachtoffer 1] toen hebben verteld dat zij het nog even aan moest kijken en (zo de rechtbank begrijpt) een aspirientje moest nemen. Beide ouders kunnen zich dit voorval herinneren.
Verder bevat het dossier een brief van de GZ-psycholoog van [slachtoffer 1] , Rinske van Bonzel. Van Bonzel heeft geschreven dat [slachtoffer 1] op 16 maart 2022 door het Centrum Seksueel Geweld Amsterdam-Amstelland is aangemeld voor een Qracht traject bij Qpido. Gedurende dit traject is door Qpido de diagnose posttraumatische stressstoornis gesteld, omdat de traumaklachten van [slachtoffer 1] onvoldoende afnamen en zij veel lijdensdruk heeft ervaren.
Tot slot bevat het dossier een WhatsApp-bericht van de partner van verdachte, [partner verdachte] . In dit bericht, dat zij aan haar moeder heeft gestuurd, staat onder meer beschreven over het misbruik van [slachtoffer 1] door verdachte:
“het is niet gebeurd zegt ie en wel wat hij zegt en daar had hij al veel spijt van, hij heeft er niet in gezeten, hij weet ook dat met het spijt me dat hij daar niet mee weg komt”. Ook dit bericht vindt de rechtbank ondersteunend voor de verklaringen van [slachtoffer 1] .
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar zijn en, gelet op de voornoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, in voldoende mate door bewijs afkomstig uit andere bronnen worden ondersteund. De rechtbank is daarom van oordeel dat de (seksuele) handelingen die onder feit 1 en feit 2 aan verdachte zijn ten laste gelegd wettig en overtuigend zijn bewezen en verwerpt daarmee de verweren van de raadsman.
Nu onder meer kan worden bewezen dat verdachte met zijn vingers heen en weer gaande bewegingen in de vagina van [slachtoffer 1] heeft gemaakt, en ook tussen de schaamlippen van [slachtoffer 1] is gekomen, kan – volgens vaste jurisprudentie [1] – ook worden bewezen dat de ten laste gelegde handelingen daarmee mede uit het seksueel binnendringen van haar lichaam hebben bestaan. Daarnaast kan worden bewezen dat verdachte de handelingen heeft gepleegd, terwijl [slachtoffer 1] aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd. De handelingen hebben immers onder meer plaatsgevonden terwijl [slachtoffer 1] bij verdachte logeerde en de zorg voor [slachtoffer 1] op dat moment bij hem (en zijn partner) lag.
In conclusie is de rechtbank van oordeel dat het aan verdachte onder feit 1 en feit 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, zoals hierna in rubriek 4 wordt omschreven.
3.4.2.
Het oordeel over het onder feit 4 ten laste gelegde
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 3]
De rechtbank is van oordeel dat ook de verklaring van [slachtoffer 3] betrouwbaar zijn. De rechtbank overweegt daartoe dat [slachtoffer 3] gedetailleerd heeft verklaard over de avond in januari 2022 waarop verdachte bij haar tijdens het feestje bij [slachtoffer 2] thuis ontuchtige handelingen zou hebben gepleegd. Het volgende is daarbij van belang.
[slachtoffer 3] heeft uitgebreid verklaard dat verdachte haar die avond in de woonkamer en in de keuken onder haar jurk een paar keer in haar kont (de rechtbank begrijpt: haar billen) heeft geknepen, terwijl hij achter haar en [slachtoffer 2] stond. Ook heeft hij zijn hand op haar buik gehouden. Later die avond lag [slachtoffer 3] op haar buik op het bed in de slaapkamer van [slachtoffer 2] , toen verdachte binnenkwam. [slachtoffer 2] was op dat moment net uit de kamer vertrokken om naar de WC te gaan. Verdachte probeerde bovenop [slachtoffer 3] te gaan liggen en ging weer in haar kont knijpen, dit keer onder haar onderbroek. Ook heeft verdachte geprobeerd om haar bij haar vagina aan te raken, maar dat lukte niet omdat [slachtoffer 3] hem weg kon duwen. Nadat verdachte was vertrokken, heeft [slachtoffer 3] aan [slachtoffer 2] verteld wat haar was overkomen. [slachtoffer 2] is toen naar haar moeder gegaan en heeft haar verteld over wat er was gebeurd. De vriendin van verdachte, [partner verdachte] (de rechtbank begrijpt: [partner verdachte] ) was er ook bij en ging naast [slachtoffer 3] zitten en vertelde dat verdachte zoiets nooit zou doen. Hierna ontstond een ruzie tussen de moeder van [slachtoffer 2] en [partner verdachte] .
De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van [slachtoffer 2] over die avond, eenzelfde beeld naar voren komt. [slachtoffer 2] heeft weliswaar niet kunnen verklaren over het voorval tussen [slachtoffer 3] en verdachte in haar slaapkamer, maar heeft over het gedrag van verdachte in de woonkamer en in de keuken verklaard dat hij zowel aan [slachtoffer 3] als aan haar had gezeten. Toen [slachtoffer 3] later aan haar vertelde wat verdachte in de slaapkamer had gedaan, was [slachtoffer 2] er klaar mee. Zij is toen naar haar moeder gegaan en heeft verteld wat verdachte gedaan heeft. [partner verdachte] (de partner van verdachte) stond daar bij en is toen met [slachtoffer 3] gaan praten. [slachtoffer 2] hoorde dat [partner verdachte] tegen [slachtoffer 3] zei dat verdachte het allemaal niet zo bedoelde. [slachtoffer 2] zei dat verdachte het wél zo bedoelde. [partner verdachte] werd boos en hierna ontstond een ruzie tussen [partner verdachte] en de moeder van [slachtoffer 2] .
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] (met name over de omstandigheden na de
disclosurevan [slachtoffer 2] ) dusdanig sterk met elkaar overeenkomen, dat de verklaring van [slachtoffer 3] als consistent, authentiek en daarmee als geloofwaardig kan worden aangemerkt.
Het steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 3]
De rechtbank is verder van oordeel dat ook de verklaringen van [slachtoffer 3] op onderdelen in voldoende mate worden ondersteund door steunbewijs. De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat de moeder van [slachtoffer 2] , [moeder slachtoffer 2] , heeft gezien dat [slachtoffer 3] in shock was en heel hard moest huilen nadat [slachtoffer 2] tijdens het feestje aan haar =heeft verteld dat verdachte ook iets bij [slachtoffer 3] heeft geprobeerd.
Verder bevat het dossier een verklaring van [naam] , een vriend van [slachtoffer 3] waar zij tijdens het feestje tot 04:00 uur ’s nachts mee heeft gebeld. [naam] heeft daarbij onder meer van [slachtoffer 3] gehoord dat verdachte bij [slachtoffer 3] in de slaapkamer van [slachtoffer 2] binnenkwam en hij heeft dat zelf ook gehoord toen hij met [slachtoffer 3] aan het bellen was. Daarbij heeft [naam] waargenomen dat [slachtoffer 3] bang klonk en verdrietig was en dat zij moest huilen. Iedere keer dat [slachtoffer 3] dacht dat verdachte binnenkwam, heeft zij tegen [naam] gezegd:
“ [naam] help! Hij komt terug, hij komt terug.”Ook heeft [naam] door de telefoon geluisterd naar de ruzie die is ontstaan op het feestje, nadat [slachtoffer 2] verdachte heeft beschuldigd. Daarbij heeft [naam] gehoord dat een vrouwenstem schreeuwde: “
ze is twaalf! What the kanker doe je!”Dit komt overeen met zowel de verklaringen van zowel [slachtoffer 3] als [slachtoffer 2] , dat er ruzie was ontstaan tussen de moeder van [slachtoffer 2] en de partner van verdachte.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ook de verklaringen van [slachtoffer 3] betrouwbaar zijn en, gelet op de voornoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, in voldoende mate door bewijs afkomstig uit andere bronnen worden ondersteund. De rechtbank vindt daarom dat het onder feit 4 aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, zoals hierna in rubriek 4 wordt omschreven. Het primaire verweer van de raadsman wordt daarmee verworpen.
Nu de rechtbank het in het dossier gevoegde filmpje en de foto van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] niet bij de bewijsvoering betrekt, behoeft het subsidiaire verweer van de raadsman geen bespreking. Wel gaat de rechtbank er van uit dat het feit is gepleegd in januari 2022, nu [moeder slachtoffer 2] , de organisator van het feest, heeft verklaard dat het feest op 29 januari 2022, althans ergens in januari 2022 heeft plaatsgevonden.
3.4.3.
Het oordeel over het onder feit 3 ten laste gelegde
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] eveneens betrouwbaar zijn. De rechtbank overweegt daartoe dat [slachtoffer 2] een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd over de verschillende momenten waarop verdachte bij haar ontuchtige handelingen zou hebben gepleegd. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij voor het eerst ergens in 2021 door verdachte is misbruikt. Er was een feestje bij [slachtoffer 2] thuis en verdachte, haar buurman, vroeg haar om met hem mee te lopen naar zijn huis om cola te pakken. [slachtoffer 2] is met verdachte meegelopen naar zijn huis. Eenmaal daar begon verdachte haar in de keuken te knuffelen. Hij vertelde [slachtoffer 2] dat hij haar miste, dat hij van haar hield en hij begon haar kusjes te geven op haar wang en haar mond. Hierna sloeg verdachte een arm om [slachtoffer 2] heen en begon hij aan haar borsten en haar kont te zitten, over haar kleren heen. Hij vertelde [slachtoffer 2] dat hij haar miste, dat hij van haar hield en dat ze vaker langs moest komen.
Het tweede incident heeft plaatsgevonden op Kerstavond 2021. Verdachte was met zijn gezin aan het eten bij de moeder van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] had net nieuwe schoenen gekregen en verdachte heeft [slachtoffer 2] toen verteld dat zij met hem mee naar huis moest komen om haar nieuwe schoenen in te sprayen. Eenmaal bij verdachte thuis heeft verdachte [slachtoffer 2] een Flugel gegeven. Nadat hij de schoenen van [slachtoffer 2] had gesprayd, tilde verdachte haar op en probeerde hij haar kusjes te geven, terwijl hij wederom zei dat hij haar miste en van haar hield. Ook ging hij aan haar kont zitten. [slachtoffer 2] was toen dertien jaar oud.
Het laatste incident is geweest tijdens het feest waar ook [slachtoffer 3] aanwezig was. Volgens [slachtoffer 2] heeft verdachte die avond zowel aan haar als aan [slachtoffer 3] gezeten.
De rechtbank verwijst voor wat betreft de verklaring over het feest in januari 2022 naar wat zij reeds heeft opgemerkt over de sterke overeenkomsten en consistentie over en weer van de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] op dit punt. Dit maakt dat de rechtbank ook van oordeel is dat de verklaring van [slachtoffer 2] als consistent kan worden aangemerkt.
Verder merkt de rechtbank op dat [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij haar moeder niet heeft geïnformeerd over wat verdachte bij haar had gedaan, omdat zij wist dat haar moeder en de partner van verdachte, [partner verdachte] , beste vriendinnen waren. [slachtoffer 2] was bang om deze vriendschap voor haar moeder te verpesten, omdat zij dacht dat [partner verdachte] haar niet zou geloven. Dat [slachtoffer 2] desondanks wel heeft gekozen om aan haar moeder te vertellen wat er gebeurd is (terwijl hierdoor inderdaad ruzie is ontstaan, waar [slachtoffer 2] bang voor was), draagt bij aan de authenticiteit van haar verklaringen.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] eveneens als consistent, authentiek en daarmee als geloofwaardig worden aangemerkt.
Het steunbewijs en schakelbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] voor wat betreft de eerste twee incidenten in beperkte mate door bewijs uit andere bronnen wordt ondersteund. Daarbij betrekt de rechtbank allereerst de verklaring van de moeder van [slachtoffer 2] , [moeder slachtoffer 2] , inhoudende dat verdachte [slachtoffer 2] wel eens alcohol heeft gegeven zonder haar toestemming. Daarnaast heeft [slachtoffer 2] aan haar moeder verteld dat zij het niet leuk vond als verdachte met haar stoeide, waarna haar moeder verdachte heeft verteld dat “de meiden” daar nu te groot voor zijn. Verder merkt de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 3] aan als steunbewijs. [slachtoffer 3] heeft namelijk verklaard dat zij op het hierboven aangehaalde feestje bij [slachtoffer 2] thuis in de woonkamer heeft gezien dat verdachte met zijn hand onder de jurk van [slachtoffer 2] is gegaan, net zoals hij dat ook bij haar heeft gedaan.
Naast de voornoemde bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank voor de door [slachtoffer 2] beschreven concrete incidenten geen steunbewijs voorhanden. Wel is de rechtbank – met de officier van justitie – van oordeel dat ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde van een schakelbewijsconstructie gebruik kan worden gemaakt. Volgens de Hoge Raad kan voor de bewezenverklaring van een feit namelijk mede redengevend worden geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken is geweest. Daarbij is ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheidende feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomen. [2]
De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende andere incidenten waar verdachte volgens het dossier bij betrokken is geweest. De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar de verklaring van [slachtoffer 3] die hierboven al is aangehaald. [slachtoffer 3] heeft beschreven hoe verdachte op het feestje van [slachtoffer 2] , nadat [slachtoffer 2] de slaapkamer heeft verlaten om naar de WC te gaan, alleen de slaapkamer van [slachtoffer 2] is binnengekomen om bij haar ontuchtige handelingen te verrichten.
Het dossier bevat ook een verklaring van [naam zus slachtoffer 1] , de zus van [slachtoffer 1] , over een incident waarbij verdachte betrokken is geweest. [naam zus slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte twee keer zijn hand op haar bovenbeen bij haar vagina heeft gelegd. De eerste keer dat verdachte dit heeft gedaan was op de slaapkamer van [naam zus slachtoffer 1] , terwijl meerdere mensen thuis waren.
Tot slot bevat het dossier een verklaring van [naam nicht slachtoffer 1] , een nicht van [slachtoffer 1] . [naam nicht slachtoffer 1] heeft bij de politie verteld dat zij samen met verdachte op een feest is geweest en met verdachte en zijn partner naar de auto is meegelopen. Terwijl de partner van verdachte de kinderen in de auto zette, heeft verdachte [naam nicht slachtoffer 1] in haar kont geknepen en geprobeerd haar borsten aan te raken. [naam nicht slachtoffer 1] heeft ook verklaard dat zij van haar zusje heeft gehoord dat haar iets soortgelijks is overkomen: verdachte zou haar tijdens een feestje mee naar boven hebben genomen en haar hebben geprobeerd te zoenen.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen blijk geven van feiten, die op essentiële punten met het onder feit 3 ten laste gelegde overeenkomen. Daarbij merkt de rechtbank als essentiële punten aan dat verdachte twee
modi operandilijkt te hebben: hij betast jonge meisjes in aanwezigheid van anderen onverhoeds op plekken als billen en/of borsten of hij zondert zich samen met een jong meisje af van de overige volwassen aanwezigen door zich te verplaatsen naar locaties waar hij met het meisje in kwestie alleen kan zijn of buiten het zicht van anderen kan handelen, waarna hij vervolgens ontuchtige handelingen pleegt.
Conclusie
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat ook de verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar zijn en, gelet op het voornoemde steunbewijs en schakelbewijs in onderling verband en samenhang bezien, in voldoende mate door bewijs afkomstig uit andere bronnen wordt ondersteund. De rechtbank vindt daarom dat het onder feit 3 aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, zoals hierna in rubriek 4 wordt omschreven. De verweren van de raadsman worden daarmee verworpen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde:
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2013 tot 23 januari 2020 te Zaandam en Amsterdam, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft hij meermalen
-die [slachtoffer 1] vastgepakt en opgetild en
-die [slachtoffer 1] op een bank en bed gelegd en
-die [slachtoffer 1] stevig bij haar schouders vastgepakt en
-zijn broek uitgetrokken en
-de broek en onderbroek van die [slachtoffer 1] naar beneden getrokken en
-met zijn hand de vagina van die [slachtoffer 1] aangeraakt/betast en over die vagina gewreven en
-een of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en
-met zijn vingers heen en weer gaande bewegingen in de vagina van die [slachtoffer 1] gemaakt en
-de vagina van die [slachtoffer 1] gelikt en
-tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] gelikt en
-die [slachtoffer 1] gevraagd haar mond open te doen en
-het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft vastgehouden en
-die [slachtoffer 1] gevraagd zijn piemel in haar mond te nemen en
-tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat het niet vies was en dat die [slachtoffer 1] net moest doen alsof het een frikandel was en
-zich daarbij, in elk geval in het bijzijn van die [slachtoffer 1] afgetrokken en
-in de borsten van die [slachtoffer 1] geknepen en daarover gewreven en
-in de billen van die [slachtoffer 1] geknepen en
-die [slachtoffer 1] getongzoend en
-met kleding aan zijn penis tegen de vagina van die [slachtoffer 1] gedrukt,
terwijl die [slachtoffer 1] een aan zijn, verdachtes, zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige was;
ten aanzien van het onder feit 2 primair ten laste gelegde:
op tijdstippen in de periode van 23 januari 2020 tot en met 23 januari 2021 te Zaandam en Amsterdam, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft hij meermalen
-die [slachtoffer 1] vastgepakt en
-die [slachtoffer 1] op een bed gelegd en
-die [slachtoffer 1] stevig bij haar schouders vastgepakt en
-de broek en onderbroek van die [slachtoffer 1] naar beneden getrokken en
-met zijn hand de vagina van die [slachtoffer 1] aangeraakt/betast en over die vagina gewreven en
-een of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en
-met zijn vingers heen en weer gaande bewegingen in de vagina van die [slachtoffer 1] gemaakt en
-de vagina van die [slachtoffer 1] gelikt en
-tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] gelikt en
-in de borsten van die [slachtoffer 1] geknepen en daarover gewreven en
-in de billen van die [slachtoffer 1] geknepen en
-die [slachtoffer 1] getongzoend en
-met kleding aan zijn penis tegen de vagina van die [slachtoffer 1] gedrukt,
terwijl die [slachtoffer 1] een aan zijn, verdachtes, zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige was;
ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde:
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 januari 2022 te Zaandam met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij meermalen
-zijn arm om die [slachtoffer 2] geslagen en
-die [slachtoffer 2] op haar wangen en mond gekust en gezoend en
-over de kleding in de billen van de [slachtoffer 2] geknepen en
-over de kleding in de borsten van die [slachtoffer 2] geknepen en over de borsten van die [slachtoffer 2] gewreven en
-met zijn handen onder het jurkje van die [slachtoffer 2] is gegaan en
-vervolgens in de billen van die [slachtoffer 2] geknepen;
ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde:
omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 21 januari 2022 te Zaandam met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers is hij meermalen
-met zijn handen onder het jurkje van die [slachtoffer 3] gegaan en
-vervolgens over en onder haar onderbroek in de billen van die [slachtoffer 3] geknepen en
-zijn handen op de buik van die [slachtoffer 3] gelegd en
-op die [slachtoffer 3] die op haar buik op een bed lag gaan liggen en
-geprobeerd die [slachtoffer 3] te kussen of te zoenen en
-zijn handen onder het jurkje van die [slachtoffer 3] gedaan en
-zijn handen naar haar vagina bewogen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de officier van justitie de gevangenneming van verdachte gevorderd. Ook dient aan verdachte een vrijheidsbenemende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van strafrecht te worden opgelegd, in de vorm van een contactverbod met [slachtoffer 1] . Deze maatregel dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij bewezenverklaring bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij heeft de raadsman de rechtbank verzocht om een soortgelijke straf op te leggen als in de zaak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 28 december 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:5681), te weten een aanzienlijke voorwaardelijke straf, een onvoorwaardelijke straf overeenkomstig de inverzekeringstelling en de maximale taakstraf. Tot slot is de rechtbank verzocht om aan verdachte geen vrijheidsbenemende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van strafrecht op te leggen, omdat geen reële dreiging van actueel en toekomstig onrechtmatig handelen bestaat.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel misbruik van zijn minderjarige nichtje [slachtoffer 1] en twee andere minderjarige meisjes, te weten zijn buurmeisje [slachtoffer 2] en haar vriendin [slachtoffer 3] . In het geval van [slachtoffer 1] is het misbruik begonnen toen zij erg jong – namelijk vijf jaar oud – was. Dit misbruik heeft ook bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, wat een zeer ernstige schending van de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] heeft opgeleverd. Daarbij komt dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de momenten waarop [slachtoffer 1] aan hem als oom was toevertrouwd. Terwijl verdachte voor [slachtoffer 1] als familielid een veilig persoon had moeten zijn, is hij het tegenovergestelde gebleken. Daarnaast heeft dit misbruik geleid tot een contactbreuk tussen zijn partner en haar zus, de moeder van [slachtoffer 1] .
In het geval van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft verdachte ontuchtige handelingen gepleegd op onverhoedse momenten, terwijl zij waren afgezonderd van volwassenen. Ook heeft het misbruik van [slachtoffer 2] ertoe geleid dat de partner van verdachte niet langer bevriend is met de moeder van [slachtoffer 2] , haar voormalige beste vriendin.
Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten jonge slachtoffers onherstelbaar kunnen beschadigen en een normale en gezonde seksuele ontwikkeling kunnen frustreren. In dit licht heeft [slachtoffer 1] een indrukwekkende slachtofferverklaring geschreven, waarin zij duidelijk uiteen heeft gezet wat het handelen van verdachte met haar heeft gedaan. Zo heeft [slachtoffer 1] beschreven dat wat zij ook probeert om verdachte te vergeten, verdachte voor haar een blijvend litteken is. Ook blijkt uit de slachtofferverklaring en de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] dat zij door het handelen van verdachte therapie moet ondergaan en is gediagnosticeerd met een post-traumatische stressstoornis. Zij heeft ook verteld dat haar zelfbeeld is beschadigd.
Ook namens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is in hun vorderingen tot schadevergoeding toegelicht wat het handelen van verdachte met hen heeft gedaan. Door verdachte heeft [slachtoffer 2] niet op haar eigen tempo haar seksualiteit kunnen ontdekken. Daarnaast was de ‘overval’ van verdachte de eerste seksuele ervaring van [slachtoffer 3] , die zich door het handelen van verdachte nog steeds niet prettig voelt bij mannen.
Dat verdachte zich tegenover drie jonge meisjes zo heeft gedragen en ze seksueel heeft misbruikt neemt de rechtbank hem zeer kwalijk. Verdachte heeft meermalen gekozen om zijn eigen lustgevoelens voorop te stellen, terwijl hier hiermee de lichamelijk integriteit van deze jonge meisjes ernstig heeft geschonden en hun levens heeft beschadigd. Ook heeft hij met zijn handelen goede familie- en vriendschapsrelaties op het spel gezet. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor strafoplegging, die de rechtbanken en gerechtshoven onderling hebben afgesproken. Alhoewel voor de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld geen oriëntatiepunten bestaan, zal de rechtbank het oriëntatiepunt van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden voor een verkrachting met geweld of met een daarmee vergelijkbare mate van dwang als uitgangspunt voor de op te leggen straf nemen. De rechtbank ziet hiertoe aanleiding, nu uit het dossier kan worden opgemaakt dat verdachte overwicht over zijn slachtoffers heeft gehad en verdachte in het geval van [slachtoffer 1] zelfs nadat hij door haar werd getrapt niet met het misbruik (mede bestaand uit het seksueel binnendringen) is gestopt.
De door de raadsman aangehaalde rechtspraak en voorgestelde straf zou, gelet op wat er feitelijk is gebeurd en wat hierboven is overwogen over de impact van de feiten, naar het oordeel van de rechtbank geen recht doen aan de zaak. Bovendien ziet deze rechtspraak niet op vergelijkbare feiten. De verdediging wordt daarom niet gevolgd in het gevoerde strafmaatverweer.
Daarnaast weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat verdachte meerdere slachtoffers heeft misbruikt, dat het misbruik van [slachtoffer 1] is begonnen toen zij nog maar vijf jaar oud was en gedurende een zeer lange periode heeft plaatsgevonden, terwijl [slachtoffer 1] aan de zorg en waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd.
De rechtbank heeft verder gelet op het strafblad van verdachte van 30 november 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Het strafblad heeft hierdoor niet meegewogen bij het bepalen van de op te leggen straf.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van Reclassering Nederland van 10 januari 2024. Hierin heeft de reclassering aan de rechtbank geadviseerd verdachte te veroordelen tot een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf, met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. De reclassering heeft daarbij toegelicht dat het van belang is om meer zicht te krijgen op de seksualiteitsbeleving en de totstandkoming van het delictgedrag van verdachte. Hiertoe zijn de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden geïndiceerd.
De rechtbank zal het advies van de reclassering echter niet opvolgen, gelet op de hoogte van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf. Hoewel de rechtbank het van belang acht om op te merken dat niet dient te worden afgedaan aan het belang van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, kunnen deze voorwaarden ook in een later stadium tijdens een begeleidend traject bij een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde komen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de aard en ernst van het bewezen verklaarde een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigen. De rechtbank ziet bij de strafoplegging geen reden om af te wijken van de vordering van de officier van justitie en zal deze dan ook overnemen. Dit betekent dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren met aftrek van voorarrest passend en geboden acht.
De daarbij door de officier van justitie gevorderde gevangenneming zal worden afgewezen, nu niet is gebleken dat daarvoor gronden bestaan. De rechtbank overweegt daartoe dat niet is gebleken dat verdachte zich gedurende de tijd tussen het bewezen verklaarde handelen en deze uitspraak opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Daarnaast dient het risico dat verdachte recidiveert blijkens het advies van de reclassering als matig-laag te worden ingeschat. Om dezelfde redenen zal de rechtbank aan verdachte geen vrijheidsbenemende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

8.1.
De ingediende vorderingen
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 150,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
De standpunten van de partijen
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om alle drie de vorderingen geheel toe te wijzen. De vorderingen zijn goed onderbouwd en de gevorderde bedragen zijn redelijk en komen overeen met wat in soortgelijke zaken aan schadevergoeding is opgelegd. Ook moeten alle drie de vorderingen worden vermeerderd met de wettelijke rente en moet de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen dienen te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, gelet op de bepleitte integrale vrijspraak.
Subsidiair is de rechtbank verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren, nu de benadeelde partijen minderjarig zijn en wettelijk worden vertegenwoordigd door hun ouders, terwijl namens hen geen machtiging van de kantonrechter als bedoeld in artikel 1:349 van het Burgerlijk Wetboek is afgegeven.
Meer subsidiair is de rechtbank verzocht om de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren, nu de vorderingen te laat zijn ingediend en de verdediging zich hierdoor niet adequaat op het voeren van verweer daartegen heeft kunnen voorbereiden.
Meest subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de vorderingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] af te wijzen, nu niet nader is onderbouwd dat zij in hun persoon zijn aangetast. Indien de vorderingen toch in behandeling worden genomen, dient het ten aanzien van [slachtoffer 2] gevorderde bedrag aan immateriële schade tot € 500 te worden gematigd. Ook het ten aanzien van [slachtoffer 1] gevorderde bedrag aan immateriële schade dient te worden gematigd, nu het door de benadeelde partij aangehaalde Schadefonds Geweldsmisdrijven andere bewijseisen heeft gehanteerd en het seksueel binnendringen niet kan worden bewezen.
8.3.
Niet ontvankelijkheid vanwege het ontbreken van een machtiging ex. art. 1:349 BW?
De rechtbank overweegt dat uit artikel 51f , vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering blijkt dat benadeelde partijen die in een burgerlijk geding vertegenwoordigd dienen te worden, daartoe in het strafproces geen machtiging van de kantonrechter als bedoeld in artikel 1:349 van het Burgerlijk Wetboek behoeven. Het verweer van de raadsman wordt daarmee verworpen.
8.4.
Niet-ontvankelijkheid vanwege het te laat indienen van de vorderingen?
De rechtbank overweegt dat uit artikel 51g, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering blijkt dat een vordering als benadeelde partij zowel voor de aanvang van de terechtzitting kan worden ingediend, als tijdens de terechtzitting voordat de officier van justitie ter gelegenheid van het requisitoir het woord wordt gegeven. De rechtbank stelt vast dat de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor de aanvang van de terechtzitting zijn ingediend en dat de vordering van [slachtoffer 3] tijdens de terechtzitting voor de aanvang van het requisitoir is ingediend. Gelet op de omvang van deze vorderingen, het feit dat er geen grote bijlagen bij zitten en de omstandigheid dat de vorderingen niet ingewikkeld zijn, oordeelt de rechtbank dat de vorderingen niet zodanig laat zijn gedaan dat de verdediging daarmee in zijn belangen is geschaad. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
8.5.
Het oordeel over de vordering van [slachtoffer 1]
Vast staat dat aan [slachtoffer 1] door het onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Een aantasting in de persoon op andere wijze in de vorm van geestelijk letsel als grondslag voor de vordering is namelijk niet betwist. Ten aanzien van de omvang van het gevorderde bedrag aan immateriële schade overweegt de rechtbank dat gelet op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en de ernst en de aard daarvan, waarvan uit de strafmotivering in rubriek 7 is gebleken, een hoge immateriële schadevergoeding is gerechtvaardigd. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank dan ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen. De toegewezen schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [geboortedatum] , zijnde de dag waarop de onder feit 2 bewezen verklaarde periode is geëindigd, tot aan de dag van algehele voldoening.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] .
Verdachte zal verder worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 15.000,- bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf [geboortedatum] , te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij. Voor het geval verdachte niet volledig betaalt en ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 110 dagen.
8.6.
Het oordeel over de vordering van [slachtoffer 2]
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] sis een aantasting in de persoon op andere wijze als grondslag van de vordering door de raadsman betwist.
De rechtbank overweegt dat degene die zich op de voornoemde grondslag beroept, voldoende concrete gegevens moet aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Echter, ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In dit geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders wanneer de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. [3]
De rechtbank stelt vast dat in de vordering van [slachtoffer 2] is toegelicht dat het handelen van verdachte tot gevolg heef gehad dat zij haar seksualiteit niet op haar eigen tempo heeft kunnen ontdekken en dat zij gedurende geruime tijd met een geheim heeft moeten rondlopen. Dit alles heeft geresulteerd in aanzienlijke immateriële schade dat zich naar buiten toe uit in de vorm van buikpijn, misselijkheid en schoolverzuim. Naar het oordeel van de rechtbank is onder deze omstandigheden voldoende gebleken dat de aard en de ernst van de normschending die aan het onder feit 3 bewezen verklaarde ten grondslag ligt – namelijk ontucht met iemand beneden de zestien jaar – meebrengen dat op basis van de voornoemde gevolgen daarvan voor de benadeelde partij een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daardoor staat vast dat aan [slachtoffer 2] door het onder feit 3 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank daarbij verder niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen. De toegewezen schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2022, zijnde de dag waarop de onder feit 3 bewezen verklaarde volgens het dossier voor het laatst heeft plaatsgevonden.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] .
Verdachte zal verder worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 1.000,- bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2022, te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij. Voor het geval verdachte niet volledig betaalt en ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 20 dagen.
8.7.
Het oordeel over de vordering van [slachtoffer 3]
Ook ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] is een aantasting in de persoon op andere wijze als grondslag van de vordering door de raadsman betwist.
De rechtbank stelt vast dat in de vordering van [slachtoffer 3] is toegelicht dat het bewezen verklaarde handelen van verdachte haar eerste seksuele ervaring was, waarmee verdachte haar als het ware heeft overvallen. [slachtoffer 3] voelt zich door het handelen van verdachte nog steeds niet prettig bij mannen en stelt dat iets kapot is gemaakt in haar vertrouwen naar mannen toe. Naar het oordeel van de rechtbank is onder deze omstandigheden voldoende gebleken dat de aard en de ernst van de normschending die aan het onder feit 4 bewezen verklaarde ten grondslag ligt – namelijk ontucht met iemand beneden de zestien jaar – meebrengt dat op basis van de voornoemde gevolgen daarvan voor de benadeelde partij een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daardoor staat vast dat aan [slachtoffer 3] door het onder feit 4 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank daarbij verder niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen. De toegewezen schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2022, zijnde de dag waarop volgens het dossier het onder feit 4 bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] .
Verdachte zal verder worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 150,- bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2022, te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij. Voor het geval verdachte niet volledig betaalt en ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 3 dagen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 60a, 244, 245, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2 primair:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3 en feit 4:
telkens: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toetot een bedrag van
€ 15.000,- (vijftienduizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf [geboortedatum] tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 15.000,- (vijftienduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf [geboortedatum] tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 110 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toetot een bedrag van
€ 1.000,- (duizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 1.000,- (duizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toetot een bedrag van
€ 150,- (honderdvijftig euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 150,- (honderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 3 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis:
Wijst afde gevorderde gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 februari 2024.

Voetnoten

1.Zie: Hoge Raad 22 februari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC9650 en Hoge Raad 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3627.
2.Zie bijvoorbeeld: Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:1216 en Hoge Raad 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118.
3.Zie bijvoorbeeld: Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.