Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Regional Court in Olsztyn, Criminal Department II(hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
.Een vonnis van
the District Court in Lidzbark Warmińskivan 2 april 2021
,referentie:
the Regional Court in Olsztynvan 27 juli 2021, referentie:
VII Ka 581/18;
.Een vonnis van
the Regional Court in Olsztynvan 11 december 2015, referentie:
II K 110/14.
the Regional Court in Olsztyn (VII Ka 581/18) getoetst moet worden aan artikel 12 OLW
.In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis in eerste aanleg, van
the District Court in Lidzbark Warmiński(
II K 141/19)heeft geleid, maar daarin staat niets vermeld over zijn aanwezigheid bij het proces in hoger beroep dat tot het arrest van
the Regional Court in Olsztyn (VII Ka 581/18)heeft geleid. Wel blijkt uit het EAB dat in eerste aanleg de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW zich heeft voorgedaan, nu bij deze uitzondering een kruisje is gezet en is toegelicht dat advocaat Agnieszka Bialuska hem vertegenwoordigd heeft op de zitting. Uit de aanvullende informatie van 10 januari 2025 blijkt dat de advocaat van opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld.
the Regional Court in Olsztyn (II K 110/14)heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is ten aanzien van deze procedure niet aan de orde.
van the Regional Court in Olsztyn (II K 110/14)op is gebaseerd. De opgeëiste persoon heeft ter zitting een officieel Pools document getoond en laten vertalen met behulp van de tolk, waarin zijn verklaring bevestigd wordt.
II K 110/14opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf
.De rechtbank heropent daarom het onderzoek om op dit punt de volgende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
II K 110/14aanvankelijk is opgelegd, voorwaardelijk is opgelegd, met een proeftijd van tien jaar, zoals door de opgeëiste persoon is verklaard, en, zo ja, of de tenuitvoerlegging hiervan het gevolg was van de veroordeling wegens nieuwe strafbare feiten bij het vonnis met kenmerk II K 141/10, zoals gewijzigd bij arrest VII Ka 581/18
?
4.Strafbaarheid
5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW
6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
7.Artikel 11 OLW: Poolse detentieomstandigheden in Barczewo
European Judicial Network(hierna: EJN) echter de volgende informatie ontvangen over het Poolse plaatsingsbeleid van gedetineerden (gebaseerd op de Poolse
Executive Penal Code):
Report of the Commissioner for Human Rights on the Activities of the National Mechanism for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment in Poland in 2022 [10] (hierna: het rapport van het NMPT) is op pagina’s 46 tot en met 48 het volgende te lezen over de situatie in de gevangenis van Barczewo:
applying coercive measures” zijn geweest, hetgeen volgens het NMPT uitzonderlijk is voor een dergelijke instelling. Het NMPT gaat uit van een strikt regime van discipline dat met gebruik van informele methodes wordt gehandhaafd. Het NMPT acht de verklaringen kennelijk voldoende geloofwaardig, althans ziet daarvoor voldoende ondersteuning, om meerdere stevige aanbevelingen te doen die ertoe strekken dat het geweldsprobleem in Barczewo systematisch wordt aangepakt en die leiden tot een omslag in de daar heersende institutionele cultuur. De ernst van het geschetste beeld maakt dat de rechtbank het onderzoek, ondanks dat het bezoek waarover in het rapport wordt gerapporteerd al van ruim twee jaar geleden is, heropent om de antwoorden af wachten op de vragen die op dit punt aan de Poolse autoriteiten zijn gesteld in een aantal zaken waarin op 16 januari 2025 tussenuitspraak is gedaan. [11] De antwoorden op deze vragen dienen ter beoordeling van de vraag of ten aanzien van de gevangenis in Barczewo sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie zoals bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van 5 april 2016. [12] Het algemeen reëel gevaar kan gebaseerd worden op geconstateerde gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken,
hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. [13] De rechtbank zal de statistische kansberekening van de officier van justitie alleen al om die reden buiten beschouwing laten.
8.Beslissing
SCHORSThet onderzoek ter zitting tot een nader te bepalen zittingsdatum