ECLI:NL:RBAMS:2025:1256

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
13-373669-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Polen

Op 13 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court of Legnica in Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst om aanvullende vragen te stellen over de detentieomstandigheden in Polen, met name over het remand regime. Tijdens de zittingen op 23 en 30 januari 2025 is de opgeëiste persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, en is er informatie uitgewisseld over de detentieomstandigheden in de Poolse gevangenis waar hij mogelijk zal worden ondergebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen, maar dat er geen individueel reëel gevaar is aangetoond voor de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden en de termijn voor het doen van uitspraak verlengd. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon met 60 dagen verlengd. De zaak zal opnieuw worden behandeld op 14 maart 2025 of uiterlijk tien dagen daarna, om te onderzoeken of er wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden die van invloed kunnen zijn op de overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/373669-24
Datum uitspraak: 13 februari 2025
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 25 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 april 2024 door
the District Court of Legnica – III Criminal Department(Polen), (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in Penitentiaire Inrichting [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 23 januari 2025
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 23 januari 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal. Wegens het ontbreken van de vertaling van aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit over de detentieomstandigheden in het
remand regimein Polen is het onderzoek ter terechtzitting voor bepaalde tijd aangehouden.
De rechtbank heeft de gevangenhouding bevolen en de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Zitting 30 januari 2025
De behandeling van het EAB is – met toestemming van partijen – in gewijzigde samenstelling voorgezet op de zitting van 30 januari 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is wederom bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
decision on application of preventive measure in form of a pre-trial detention for a period of 14 daysvan
the Regional Court of Jaworvan 23 augustus 2022 met kenmerk II Kp 75/22 (dossiernummer 4331-4.Ds.12.2021).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer - kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
verduistering.
De raadsman heeft betoogd dat de dubbele strafbaarheid ontbreekt nu uit de feitsomschrijving volgt dat het een civiele kwestie betreft. De opgeëiste persoon was tijdelijk niet in staat tot betalingen van de leasetermijnen en heeft inmiddels de betalingen weer hervat.
Dit verweer wordt verworpen nu uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon verdacht wordt van een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is namelijk opzettelijke (
with a planned intent) toe-eigening van de geleasete voorwerpen door de leasetermijnen niet te betalen en de voorwerpen niet te retourneren.

5.Artikel 11 OLW

5.1
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
5.2
Detentieomstandigheden in Polen
Inleiding
De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 juni 2024 in een andere zaak [6] geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. Het kernpunt hierbij is dat in het
remand regimeslechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal 23 uren op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een bijkomende verzwarende omstandigheid.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar voor schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimein Polen waar hij zal worden gedetineerd.
Op 16 januari 2025 heeft de
Regional Prosecutor’s Office of Jaworper brief aanvullende informatie verstrekt over de detentieomstandigheden in
remand prisons, toegespitst op de opgeëiste persoon. In deze aanvullende informatie staat, voor zover van belang, het volgende:
“After placing [de opgeëiste persoon] in the Penal Institution No. 1 in Wroclaw within a pre-
trial detention, he will be able to participate in trainings arranged by the administration of the
named penitentiary unit. In common rooms of particular wards, there is a possibility of using
available sports equipment. Additionally, special interest activities are arranged there which
are notified to prisoners by supervisors on a current basis. The said trainings and activities are
scheduled to be held between 8:00 a.m. and 9:45 p.m. under a week plan which is notified to
prisoners. An average time for common room activities commencing on leaving the cell is
about one hour and a half. Such activities are held once a day, and their frequency depends on
a number of prisoners in a given ward, and as now it is three times a week on average.
[de opgeëiste persoon] will have a right as well to at least one hour stroll a day in the yard,
and if he observes, in a distinctive and positive way, the internal prison regulations and rules
of the organizational - order document concerning pre-trial detention in the Penal Institution,
he may be rewarded. Awards are, among other things, an additional or longer stroll, a permit
to participate in cultural -education activities and physical and sports exercises more
frequently.
Additionally, a person in custody is provided a possibility of taking part in other
activities arranged beyond his residential cell, i.e. participation in visitations, taking use of a
phone unit, talks aimed at behaviour, provision of medical care, and taking part in religious
services, participating in which depends on a will of the prisoner.
Taking into account the variability of held activities it is not possible to specify clearly a number of hours for a person in custody to spend beyond his residential cell, all the more that participating is voluntarily and depends only on a will of the prisoner. (…)
Article 110 paragraph 2 of the [Polish] executive penal code establishes a minimum
standard of a residential cell area. Pursuant to this article an area of the multi-prisoner
residential cell (excluding a sanitary area) should be not less than 3 m2 per one prisoner.
Pursuant to paragraph 29 item 1 of the Disposition of the Minister of Justice of 21st December
2016 regarding the organizational - order regulation for serving penalty of deprivation of
liberty, residential cells should be furnished with respective accommodation equipment
allowing a prisoner to have a separate place for sleeping, proper hygienic conditions,
sufficient inflow of air and good temperature in the cell depending on a season of the year.”
Bij e-mailbericht van 27 januari 2025 heeft het openbaar ministerie de volgende aanvullende vragen voorgelegd.
“1. If Mr [de opgeëiste persoon] chooses to participates in all activities currently offered to him in the
remand prison, how many hours per day would he at least spend outside his cell?
2. Can you guarantee that mr [de opgeëiste persoon] will spend at least 2 hours a day outside of his cell?”
Deze vragen zijn bij e-mail van dezelfde datum namens de uitvaardigende justitiële autoriteit als volgt beantwoord:
“1. A suspect in pre-trial detention is guaranteed 1 hour a day of walking, and if he or she takes part in resocialization classes, it will be an additional 1 hour a day, 3 times a week.
2. In connection with the second question, it is not possible to guarantee 2 hours a day outside the cell when it comes to pre-trial detention. It should be noted that social rehabilitation activities for persons temporarily arrested are carried out to a limited extent due to the fact that until court proceedings are conducted and a final judgment is issued, a person temporarily detained – in accordance with the principle of presumption of innocence - is treated as an innocent person and subject to the principles of social rehabilitation in accordance with the implementing code in force in the Republic of Poland.”
Zowel de raadsman als de officier van justitie hebben zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Uit de bovengenoemde aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 16 januari 2025 volgt dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid in het
remand regimezal worden geplaatst in de detentie-instelling
Penal Institution No. 1in Wroclaw. De opgeëiste persoon zal daar tenminste 3 m2 persoonlijke celruimte (exclusief sanitair) krijgen. De rechtbank leest in de aanvullende informatie - hoewel daar wel om gevraagd is - geen onvoorwaardelijke garantie dat de opgeëiste persoon aldaar 4 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) tot zijn beschikking zal krijgen. De rechtbank zal er op basis van de aanvullende informatie dan ook van uitgaan dat de opgeëiste persoon tussen 3 m2 en 4 m2 persoonlijke celruimte in een meerpersoonscel (exclusief sanitair) zal krijgen.
Verder volgt uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 23 januari 2025 dat de opgeëiste persoon één uur per dag kan wandelen buiten zijn cel. Daarnaast kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten die worden georganiseerd in de
common room. Deze activiteiten duren gemiddeld ongeveer anderhalf uur en vinden gemiddeld drie maal per week plaats. Uit de nadere aanvullende informatie van 27 januari 2025 blijkt dat niet kan worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon tenminste twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat voor de opgeëiste persoon het vastgestelde reële gevaar van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimeniet is weggenomen. De rechtbank stelt vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering aan. [7] Hoewel het in deze fase niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt), acht de rechtbank het niet geheel ondenkbaar dat aanvullende informatie met betrekking tot de hierboven genoemde zorgelijke aspecten, een wijziging van omstandigheden zou kunnen opleveren. Op de volgende zitting zal de rechtbank onderzoeken of een wijziging in de omstandigheden is opgetreden.
De rechtbank stelt de in artikel 11, vierde lid, OLW bedoelde redelijke termijn in deze zaak vast op maximaal 30 dagen. Na deze termijn zal de vordering opnieuw op een openbare zitting worden behandeld. De voortzetting van de zaak zal worden ingepland op het einde van deze termijn (op 14 maart 2025) of uiterlijk tien dagen daarna, zodat nagegaan kan worden of binnen die redelijke termijn een wijziging van de omstandigheden is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal aan het EAB ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw moet worden ingepland op een zitting
op 14 maart 2025 of uiterlijk tien dagen daarna.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid aanhef en onder c, OLW met 60 dagen, te weten tot 21 april 2025.
VERLENGTde gevangenhouding met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen de nader te bepalen datum en het nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen de nader te bepalen datum en het nader te bepalen tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en E. de Rooij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P. van Kessel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 13 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
7.Vergelijk rechtbank Amsterdam 5 februari 2025, parketnummer: 13-364694-24 (ter publicatie aangeboden).