ECLI:NL:RBAMS:2025:1290

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
13-316388-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met afzien van weigeringsgrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 februari 2025 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in 1987 in Polen, was gedetineerd in Nederland en werd gevraagd om te worden overgeleverd voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 1 jaar, opgelegd bij een vonnis van 14 januari 2022. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 30 januari 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de procedure in hoger beroep, maar dat hij wel op de hoogte was van de inhoud van het vonnis en de oproepen voor de zitting in hoger beroep zijn verzonden naar adressen die hij zelf had opgegeven. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen schending van de verdedigingsrechten was, omdat de opgeëiste persoon niet zorgvuldig was geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van de Nederlandse wetgeving. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/316388-24 (EAB III)
Datum uitspraak: 13 februari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 10 december 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 september 2024 door
the Circuit Court of Zielona Góra, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] (Polen),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[BRP adres] ,
nu gedetineerd in Justitieel Complex [detentieplaats] .
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 januari 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenneming bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court of Nowa Sólvan 14 januari 2022 met kenmerk VII K 272/21, in hoger beroep bevestigd bij arrest van
the Circuit Court of Zielona Góravan 14 oktober 2022 met kenmerk VII Ka 277/22.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 362 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon is in zijn verdediging geschaad. Hij is niet aanwezig geweest in de procedure in hoger beroep en wist er niet van. In maart 2021 was hij immers al naar Nederland gekomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat artikel 12 OLW weliswaar van toepassing is maar dat kan worden afgezien van weigering nu de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen en is opgeroepen op de adressen die hij zelf heeft opgegeven.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] Dit betekent dat het arrest van 14 oktober 2022 met kenmerk VII Ka 277/22 aan artikel 12 OLW getoetst dient te worden.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van
13 januari 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zitting die tot het vonnis in eerste aanleg heeft geleid. Ook blijkt uit die informatie dat de opgeëiste persoon op 20 januari 2022 het vonnis heeft opgevraagd, waarna hij het vonnis zelf op 7 februari 2022 heeft opgehaald. Hij was dus op de hoogte van de inhoud van dit vonnis. De oproepen voor de zitting in hoger beroep op 14 oktober 2022 zijn verzonden naar twee adressen die de opgeëiste persoon zelf had opgegeven.
Uit de aanvullende informatie van 17 januari 2025 volgt dat de opgeëiste persoon op
23 november 2020, 19 december 2020 en 23 maart 2021 een schriftelijke adresinstructie heeft ontvangen en ondertekend, waarin hij is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en op de gevolgen van het niet-naleven van deze verplichting. In de aanvullende informatie van 17 januari 2025 is expliciet vermeld dat de opgeëiste persoon ervan op de hoogte was dat deze verplichting gold “
throughout the whole of proceedings against him, including the appeal proceedings”. Hij wist dus dat een oproep in een (eventuele) hoger beroepsprocedure naar het door hem opgegeven adres gestuurd zou worden. De opgeëiste persoon is echter (in 2022) naar Nederland verhuisd, zonder een adreswijziging door te geven.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
het niet meewerken aan een controle in de zin van artikel 160 Wegenverkeerswet 1994.

5.Artikel 11 OLW

5.1
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
5.2
Detentieomstandigheden in Polen
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met twee andere EAB-zaken waarin eveneens de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht door de Poolse autoriteiten. Uit de aanvullende informatie van 2 en 15 januari 2025 van de uitvaardigende justitiële autoriteit in de zaak met parketnummer 13-337995-23 (EAB II) volgt dat, indien de overlevering van de opgeëiste persoon in alle drie EAB-zaken wordt toegestaan, hij naar alle waarschijnlijkheid wordt geplaatst in het
remand regimein de detentie-instelling Zielona Góra, in welke instelling - naar alle waarschijnlijkheid - ook de aan hem opgelegde straffen ten uitvoer zullen worden gelegd. De rechtbank verwijst naar overweging 5.2 in de uitspraak in de zaak met parketnummer 13-337995-23 (EAB II). De opgeëiste persoon zal dan ook niet in de penitentiaire inrichting in Barczewo worden geplaatst. [7]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet, 160 en 177 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court of Zielona Góravoor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en E. de Rooij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P. van Kessel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 13 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
7.Zie rechtbank Amsterdam 16 januari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:320.