ECLI:NL:RBAMS:2025:1994

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
13/407494-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met garanties voor mensenrechten

Op 25 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court in Opole, Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die verdacht wordt van een strafbaar feit tegen de seksuele vrijheid van een minderjarige. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 11 maart 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Boskma. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen individueel reëel gevaar bestaat voor schending van de mensenrechten van de opgeëiste persoon in Polen, ondanks eerdere vaststellingen van structurele gebreken in de Poolse rechtsorde. De rechtbank heeft de garanties van de Poolse autoriteiten in aanmerking genomen, waaronder de detentieomstandigheden en de mogelijkheid voor de opgeëiste persoon om deel te nemen aan activiteiten tijdens zijn detentie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat de opgeëiste persoon in Polen een persoonlijke celruimte van minimaal 3m2 zal krijgen en voldoende mogelijkheden heeft om buiten zijn cel te verblijven. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/407494-24
Datum uitspraak: 25 maart 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 13 januari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 september 2024 door de
Circuit Court in Opole, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1992,
verblijvende op het adres [verblijfadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 11 maart 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat in Alkmaar, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
decision of the District Court in Strzelce Opolskie(Polen) van 10 mei 2024, met kenmerk: II Kp 112/24.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. In het EAB is het lijstfeit “
offence against sexual freedom or decency committed to the detriment of a minor” aangekruist. Dit feit staat echter niet vermeld op de lijst van strafbare feiten zoals opgenomen in artikel 2 van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ en in bijlage 1 van de OLW en kan ook niet zonder meer worden ondergebracht onder één van de andere op deze lijst genoemde feiten.
Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer - kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht dat hij “
subjected the minor under the age of 15 (…) to sexual intercourses and made her submit to other sexual acts”.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
verkrachting in de leeftijdscategorie van twaalf tot zestien jaren
dan wel:
verkrachting in de leeftijdscategorie beneden twaalf jaren.
5. Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
Poolse rechtstaat
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Redelijke termijn
De raadsman heeft bepleit dat sprake is van een algemeen gevaar van schending van het recht op een eerlijk proces, omdat strafzaken van gedetineerde verdachten in Polen niet binnen de redelijke termijn worden afgedaan. Daarom moet geen gevolg worden gegeven aan het EAB.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat verdachten in Poolse strafprocedures langdurig in voorlopige hechtenis zouden verblijven voordat hun strafzaak inhoudelijk wordt behandeld, geen onderdeel is van de beoordeling van de uitvoerende lidstaat of sprake is van een schending van rechten die aan overlevering in de weg kunnen staan.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de raadsman, dat wordt opgevat als een beroep op artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU, moet worden verworpen.
Allereerst heeft de raadsman niet met objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens onderbouwd dat sprake is van algemene gebreken op grond waarvan kan worden aangenomen dat verdachten in Polen een reëel gevaar lopen op schending van het recht op een eerlijk proces wegens het overschrijden van de redelijke termijn.
Daarnaast heeft de rechtbank in haar uitspraak van 25 maart 2016 [6] die betrekking had op een uit Luxemburg afkomstig EAB, het navolgende overwogen:

Aan het stelsel van het EAB ligt het wederzijdse vertrouwen van de lidstaten ten grondslag “dat hun respectieve nationale rechtsordes in staat zijn een effectieve en gelijkwaardige bescherming te bieden van de op Unieniveau, in het bijzonder in het Handvest van de grondrechten, erkende grondrechten, zodat de personen tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd dus binnen de rechtsorde van de uitvaardigende lidstaat eventuele rechtsmiddelen kunnen aanwenden ter betwisting van de rechtmatigheid van de procedure van strafvervolging (…)” (HvJ EU 30 mei 2013, zaak C-168/13 PPU, ECLI:EU:C:2013:358 ( [naam] ), punt 50). Nu het EAB strekt tot strafvervolging, zal de opgeëiste persoon zich dus bij de strafrechter in Luxemburg kunnen beroepen op zijn recht op berechting binnen een redelijke termijn.”
Onder verwijzing naar deze uitspraak is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet slaagt. Een beroep op schending van de redelijke termijn dient de opgeëiste persoon desgewenst naar voren te brengen bij de Poolse strafrechter, die immers beschikt over het dossier en zicht heeft op de aard en omvang van het totale onderzoek.
Verzoek tot aanhouding
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van het antwoord uit Polen op het verzoek van de opgeëiste persoon tot opheffing van de voorlopige hechtenis en/of intrekking van het EAB. Er is geen zicht op de termijn waarbinnen een beslissing op het verzoek te verwachten is, terwijl de rechtbank in beginsel binnen uiterlijk 90 dagen dient te beslissen over de overlevering.

6.Artikel 11 OLW: artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 juni 2024 geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. [7]
Deze vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Om te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimewaar hij zal worden gedetineerd.
Uit de bij e-mail van 24 februari 2025 door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte aanvullende informatie volgt dat de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd in de
Opole Remand Prisonin Polen, waarbij hij in een cel zal verblijven met minimaal 3m2 persoonlijke ruimte exclusief sanitair.
Daarnaast heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit in een e-mail van 7 maart 2025 de volgende individuele detentiegarantie gegeven ten behoeve van de opgeëiste persoon:
“Onderwerp: (…) Request for additional information | EAW ref. no. III Kop 70/24 | [opgeëiste persoon]
Inmates (…) can once a week take advantage of the activities of the sports club (cardio training
1 h 45 min.) and the film club (screening of films about 2 h). (…) inmates have the opportunity to use the common room every day, where they can use the ping-pong table, watch TV or read the available press (about 1 h 30 min.).
(…)
In addition, the inmate is entitled to an hour of walking per day.”
De rechtbank stelt op grond van voornoemde individuele garantie vast dat de opgeëiste persoon na overlevering een persoonlijke celruimte van minimaal 3m2 exclusief sanitair ter beschikking zal krijgen, dat de opgeëiste persoon tenminste één uur per dag buiten kan wandelen, dagelijks ongeveer anderhalf uur gebruik kan maken van
the common roomen wekelijks een aantal uren kan deelnemen aan verschillende (sport)activiteiten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank – met de officier van justitie – van oordeel dat voor de opgeëiste persoon in ieder geval is gegarandeerd dat hij tenminste twee uur per dag buiten zijn cel mag verblijven. Deze individuele garantie is voldoende om het algemene reële gevaar van schending van grondrechten voor de opgeëiste persoon weg te nemen. De detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon in Polen na overlevering staan dus niet aan overlevering in de weg.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 248/250 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Opole(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en H.H.J. Zevenhuijzen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 25 maart 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
6.Rb. Amsterdam 25 maart 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2382.
7.rechtbank Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.