Beoordeling door de rechtbank van het verzet
Wat aan deze uitspraak voorafging
2. Opposant heeft op 4 mei 2022 twee verzoeken ingediend bij de minister op grond van de Wet open overheid (Woo). De zaak AMS 24/3287 betreft het Woo-verzoek van opposant waarmee hij heeft verzocht om alle documenten bij of onder de minister inzake – kort gezegd – de advies- en onderzoekscommissie van het Deloitte onderzoek naar de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het Landelijk Consortium Hulpmiddelen, vanaf 1 mei 2021 tot heden (het Woo-verzoek 1). In de zaak AMS 24/3277 gaat het om het verzoek van opposant tot openbaarmaking van alle documenten bij of onder de minister inzake – kort gezegd – de Hulptroepen Alliantie en Relief Goods Alliance B.V. vanaf 20 maart 2020 tot de datum van het verzoek (het Woo-verzoek 2).
3. Bij brieven van respectievelijk 2 en 20 juni 2022 heeft de minister de ontvangst van de Woo-verzoeken bevestigd en de beslistermijn met twee weken verdaagd. Vervolgens heeft op 15 juli 2022 een gesprek plaatsgevonden tussen opposant en zijn gemachtigde, en medewerkers van VWS met het doel te bezien of tot een nadere specificering of prioritering in de Woo-verzoeken kon worden gekomen.
Ingebrekestellingen en beroepen niet tijdig beslissen
4. Opposant heeft de minister op 14 september 2022 in gebreke gesteld, omdat op geen van beide Woo-verzoeken was beslist. Op 12 oktober 2022 heeft opposant vervolgens beroep ingesteld, omdat nog altijd niet op de Woo-verzoeken was beslist. Met een uitspraak van 21 december 2022 heeft deze rechtbank de beroepen gegrond verklaard, omdat de beslistermijn was overschreden en ook twee weken na de ingebrekestelling nog niet op de Woo-verzoeken was beslist. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat sprake was van bijzondere omstandigheden die een langere beslistermijn rechtvaardigden en daarom een nieuwe beslistermijn gesteld van zes weken, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-.
5. Opposant heeft verweerder op 10 juli 2023 opnieuw in gebreke gesteld en op
4 augustus 2023 vervolgens beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn Woo-verzoeken. In een uitspraak van 31 januari 2024 heeft deze rechtbank de beroepen gegrond verklaard, omdat niet was voldaan aan haar eerdere uitspraak van 21 december 2022. Daarbij heeft de rechtbank de minister een termijn gesteld van twee weken om alsnog te beslissen, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag, met een maximum van
€ 37.500,-.
6. Op 13 mei 2024 heeft opposant de minister weer in gebreke gesteld en op
11 juni 2024 heeft hij een beroepschrift ingediend, omdat nog altijd niet op zijn Woo-verzoeken was beslist. Dit heeft geleid tot de buitenzittingsuitspraken waartegen opposant verzet heeft ingesteld.
De uitspraken van 30 juli en 22 augustus 2024
7. De rechtbank heeft in de beroepszaken uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag de rechtbank doen als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep in beide zaken gegrond verklaard. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de beslistermijn ten aanzien van beide Woo-verzoeken is overschreden, dat opposant de minister nadien in gebreke heeft gesteld en twee weken daarna in beroep is gegaan.
8. Met de buitenzittingsuitspraak 1 heeft de rechtbank in wat de minister heeft aangevoerd geen bijzondere omstandigheden gezien om een langere beslistermijn dan de standaardtermijn van twee weken te rechtvaardigen. De minister zal daarom uiterlijk binnen twee weken na de uitspraak moeten beslissen, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft daarbij geen aanleiding gezien voor een verhoogde dwangsom, omdat is gebleken dat die voor de minister geen extra prikkel vormt om zijn besluitvormingsproces te versnellen.
9. Met de buitenzittinguitspraak 2 heeft de rechtbank aanleiding gezien om te bepalen dat verweerder uiterlijk 31 oktober 2024 volledig op het Woo-verzoek 1 dient te beslissen. Hiermee wordt volgens de uitspraak recht gedaan aan het belang van opposant dat de minister zo snel mogelijk een volledig besluit neemt op de verzoeken en aan het belang van de minister om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen. De rechtbank heeft verder aanleiding gezien om bij dit derde beroep wegens het niet tijdig beslissen de op te leggen dwangsom te beperken tot een bedrag van € 1,- per dag maar dan zonder maximum. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de bij de eerdere uitspraken opgelegde dwangsommen er niet toe hebben geleid dat de minister de besluitvorming heeft afgerond, dat eiser inmiddels al een bedrag van € 67.500,- aan verbeurde dwangsommen uit de algemene middelen heeft ontvangen en dat het in Woo-zaken niet gaat om het persoonlijk belang van de verzoeker maar om openbaarmaking voor een ieder.
Het oordeel van de rechtbank
10. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak eerst of in de buitenzittingsuitspraken terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfelis dat de beroepen gegrond zijn. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
11. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet in de zaak AMS 24/3287 ongegrond is. De rechtbank komt verder tot het oordeel dat het verzet in de zaak AMS 24/3277 gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.
Verlaging van de dwangsom en de gevolgen voor de rechtsbescherming
11. Opposant voert tegen de beide buitenzittingsuitspraken aan dat door het verlagen van de dwangsom hij van rechtsbescherming verstoken blijft. Als de minister eerder niet werd geprikkeld om zich aan de beslistermijn te houden, zal dat bij een verlaagde dwangsom zeker niet gebeuren, aldus opposant. Opposant vindt daarbij dat deze zaken op zitting hadden moeten worden behandeld, zoals ook in het verweerschrift was verzocht, vanwege de grote procedurele consequenties van de uitspraken.
13. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de beroepen gegrond zijn, omdat – zoals in de buitenzittingsuitspraken is vastgesteld – de minister niet tijdig op de Woo-verzoeken heeft beslist. Opposant richt zich met zijn verzetsgronden tegen één van de nevendicta in beide buitenzittingsuitspraken, namelijk de vaststelling van de dwangsom. Ook is in geschil of de rechtbank de zaken zonder zitting heeft af kunnen doen. De rechtbank beoordeelt hieronder per buitenzittingsuitspraak of deze verzetsgrond slaagt.
De buitenzittingsuitspraak 1 (AMS 24/3287)
14. Opposant heeft tegen de buitenzittingsuitspraak 1 specifiek aangevoerd het niet eens te zijn met de verlaging van de dwangsom nu daarmee de (financiële) prikkel voor de minister om aan de uitspraak te voldoen en een besluit te nemen, afneemt. Deze uitspraak is volgens opposant niet in lijn met de uitspraken op zijn eerdere twee beroepen wegens het niet tijdig beslissen op het Woo-verzoek 1. Hij had daarom op zitting gehoord willen worden en had daarmee duidelijkheid willen verkrijgen over hoe de minister het verdere besluitvormingsproces zou inrichten en het te volgen tijdspad. De vast te stellen dwangsom had hierop aangepast kunnen worden.
15. De rechtbank volgt het standpunt van opposant niet. De rechtbank heeft in de buitenzittingsuitspraak 1 namelijk al meegenomen dat de minister in zijn verweerschrift duidelijk heeft gemaakt dat hij verwacht tot 31 maart 2025 nodig te hebben om volledig op het Woo-verzoek 1 te kunnen beslissen. De rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om tot een langere beslistermijn te komen en de standaardtermijn van twee weken aangehouden. Verweerder heeft volgens de rechtbank niet inzichtelijk gemaakt hoe zijn verdere besluitvormingsproces is ingericht. Vervolgens heeft de rechtbank de dwangsom vastgesteld conform het landelijke beleid en daarbij geen aanleiding gezien voor een verhoogde dwangsom, omdat niet is gebleken dat deze voor de minister een extra prikkel vormt om de besluitvorming te versnellen.
Het horen van partijen op zitting had daarom naar het oordeel van de rechtbank geen verschil gemaakt. De argumenten die opposant op een zitting naar voren had gebracht zijn al meegenomen in de buitenzittingsuitspraak en hadden geen twijfel doen rijzen over de uitkomst van de zaak. De rechtbank erkent immers dat het besluitvormingsproces niet inzichtelijk is en aan verweerder is om die reden een beslistermijn van 2 weken opgelegd. Daarbij is er een dwangsom opgelegd conform het beleid en is er gemotiveerd waarom geen verhoogde dwangsom is opgelegd. De rechtbank oordeelt daarom dat in de buitenzittingsuitspraak terecht tot de conclusie is gekomen dat het beroep kennelijk gegrond was en geen zitting gehouden hoefde te worden.
De buitenzittingsuitspraak 2 (AMS 24/3277)
16. Opposant voert tegen deze buitenzittingsuitspraak specifiek aan dat met de verlaging van de dwangsom de (financiële) prikkel om de minister te bewegen alsnog een besluit te nemen onvoldoende is, nu de rechtbank de dwangsom van de hoogste categorie heeft verlaagd naar een niet bestaande prikkel. Ook is het opposant met de buitenzittingsuitspraak 2 onduidelijk hoe hij na het verstrijken van de daarin genoemde uiterlijke beslistermijn rechtsbescherming kan verkrijgen, wanneer niet op het Woo-verzoek 2 is beslist. De buitenzittingsuitspraak 2 gaat hier namelijk niet op in. Opposant wijst daarbij op een andere uitspraak van deze rechtbankwaarin de dwangsom ook werd teruggebracht tot € 1,- per dag, maar waarbij als waarborg wel werd gesteld dat de verzoeker bij uitblijven van een besluit al na één dag opnieuw naar de rechter kon stappen. Ook wijst opposant nog op het verschil in dat kader met de buitenzittingsuitspraak 1.
17. De rechtbank is van oordeel dat het verzet slaagt. In de buitenzittingsuitspraak 2
is de rechtbank afgeweken van de standaard beslistermijn van twee weken en de beslistermijn bepaald op 31 oktober 2024. Daarbij heeft de rechtbank niet de door de minister voorgestelde uiterste beslisdatum van 31 maart 2025 gevolgd. Vervolgens heeft de rechtbank gemotiveerd dat de eerder opgelegde en verhoogde dwangsommen er niet toe hebben geleid dat de minister op het Woo-verzoek 2 heeft beslist binnen de gestelde termijnen, maar wel tot het verbeuren van een hoog bedrag uit de algemene middelen. De rechtbank heeft daarom de dwangsom beperkt tot een bedrag van € 1,- per dag, zonder maximum, waarbij evenmin duidelijk is gemaakt hoe opposant deze dwangsom kan afdwingen. De rechtbank is van oordeel dat opposant argumenten naar voren heeft die twijfel doen ontstaan omtrent de uitkomst in de buitenzittingsuitspraak 2.