ECLI:NL:RBAMS:2025:2716

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
13/324608-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees Aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Polen

Op 1 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1983 in Polen, die wordt verdacht van strafbare feiten. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen besproken, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak over de overlevering verlengd en de gevangenhouding geschorst tot aan de uitspraak. In eerdere tussenuitspaken heeft de rechtbank geoordeeld dat er een individueel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon in het Poolse detentie-regime. De rechtbank heeft de officier van justitie gevraagd om garanties van de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen voldoende garanties zijn verstrekt en heeft de beslissing over de overlevering aangehouden, met een redelijke termijn van 14 dagen om te onderzoeken of de omstandigheden zijn gewijzigd. De zaak zal worden voortgezet op 28 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/324608-23
Datum uitspraak: 1 mei 2025
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 5 december 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 oktober 2023 door
the District Court in Koszalin II Criminal Department,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
feitelijk verblijfsadres: [verblijfsadres] .
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting van 30 januari 2025
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 januari 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.W.J. Houben, advocaat in Heerlen en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
Tussenuitspraak van 13 februari 2025
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak op 13 februari 2025 [3] het onderzoek heropend en geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende justitiële autoriteit om een nieuwe terugkeergarantie te verzoeken en nadere informatie te vragen over de detentieomstandigheden.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd, met gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding op grond van artikel 27 lid 3 OLW.
Zitting van 18 maart 2025
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB met instemming van de opgeëiste persoon en de officier van justitie in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 18 maart 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
Tussenuitspraak van 1 april 2025
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak op 1 april 2025 het onderzoek opnieuw heropend en geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende justitiële autoriteit om een (onvoorwaardelijke) terugkeergarantie te verzoeken en nadere informatie te vragen over de detentieomstandigheden.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd, met gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding op grond van artikel 27 lid 3 OLW.
Zitting van 17 april 2025
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB met instemming van de opgeëiste persoon en de officier van justitie in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 17 april 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 13 februari 2025

De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 13 februari 2025 [4] geoordeeld over de grondslag van het EAB en de strafbaarheid van de feiten. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van
het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij
wet is ingesteld. Die oordelen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 13 februari 2025 geoordeeld dat de opgeëiste persoon op grond van artikel 6, derde lid, OLW kan worden gelijkgesteld met een Nederlander.
Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter, in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de overlevering daarom kan worden toegestaan, wanneer een garantie is gegeven dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf
in Nederland mag ondergaan (hierna: de terugkeergarantie).
In de tussenuitspraken van 13 februari 2025 en 1 april 2025 heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen (genoegzame) terugkeergarantie was verstrekt door de Poolse autoriteiten en is de officier van justitie in de gelegenheid gesteld een dergelijke garantie alsnog op te vragen bij de Poolse autoriteiten.
De
Prosecutor of the District Prosecutor’s Office appointed to the regional Prosecutor’s Officete Szczecin (Polen) heeft bij brief van 8 april 2025 het volgende verklaard:
“In a letter dated 8 April 2025, file reference II Kop 93/23, the District Court in Koszalin responded that "in accordance with Article 670j § 1 and 2 of the Code of Criminal Procedure,(de rechtbank is ambtshalve bekend met deze wetgeving en begrijpt dat wordt bedoeld: artikel 607j)
if the country executing the warrant transferred the prosecuted person to Poland on condition that the execution of the sentence of imprisonment or another measure involving deprivation of liberty will take place in that country, enforcement proceedings shall not be initiated, and the court competent to hear the case, immediately after the final judgment in the case becomes final, shall issue a decision to transfer the convicted person to the appropriate Member State of the European Union for the purpose of executing the sentence or another measure involving deprivation of liberty. Therefore, the provisions of Polish law do not indicate the necessity of any additional condition necessary to implement the return transfer of the person extradited to Poland on the basis of the European Arrest Warrant”.”
In de tekst staat beschreven dat als de opgeëiste persoon wordt overgeleverd en die overlevering afhankelijk is gemaakt van de voorwaarde dat tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel in de uitvoerende lidstaat plaats zal vinden, zoals de rechtbank in dit geval doet door de overlevering van de opgeëiste persoon afhankelijk te maken van een terugkeergarantie, deze voorwaarde wordt gerespecteerd en door de Poolse rechter een bevel zal worden afgegeven tot overdracht van de veroordeelde persoon naar die uitvoerende lidstaat. Daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat de opgeëiste persoon na een onherroepelijke veroordeling zijn straf in Nederland kan uitzitten en de hiervoor vermelde brief van 8 april 2025 kan daarom als een onvoorwaardelijke terugkeergarantie worden beschouwd. [5]

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Inleiding
De rechtbank heeft eerder geoordeeld [6] dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van
schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen
terechtkomen. Het kernpunt is dat in het
remand regimeslechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal 23 uren per dag op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een bijkomende verzwarende omstandigheid.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar voor schending van de grondrechten voor gedetineerden die terechtkomen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimein Polen waar hij zal worden gedetineerd.
De Poolse autoriteiten hebben bij brieven van 17 januari 2025, 27 januari 2025, 24 februari 2025 en een ongedateerde brief in antwoord op een verzoek van het IRC van 3 maart 2025 op vragen van de officier van justitie informatie verstrekt over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon na overlevering aan Polen. Uit deze informatie volgt dat de opgeëiste persoon na overlevering naar alle waarschijnlijkheid in het
Remand Centrein
Szczecinzal worden geplaatst. De rechtbank heeft in de tussenuitspraken van 13 februari 2025 en 1 april 2025 geoordeeld dat de verstrekte informatie het reële gevaar van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimevoor de opgeëiste persoon niet heeft weggenomen. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 1 april 2025 de officier van justitie nogmaals verzocht de volgende vraag aan de Poolse autoriteiten te stellen:
Kan worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon, indien hij er voor kiest om aan alle aangeboden activiteiten deel te nemen, per dag in ieder geval tenminste 2 uur buiten zijn cel kan doorbrengen?
De
Prosecutor of the District Prosecutor’s Office appointed to the regional Prosecutor’s Officete Szczecin (Polen) heeft bij brief van 8 april 2025 het volgende verklaard:
In a letter dated April 7, 2025, reference number D/P.071.53.2025.KK, the Director of the Detention Facility in Szczecin indicated that the Detention Facility in Szczecin "cannot guarantee daily activity offered to temporarily detained prisoners, at least 2 hours a day outside their residential cells."
Standpunten van de raadsman en de officier van justitie
De raadsman en de officier van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat het algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terechtkomen in het
remand regimedoor de verstrekte informatie niet is weggenomen voor de opgeëiste persoon en dat de overlevering daarom moet worden geweigerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat in elk geval niet gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon ten minste twee uur per dag buiten zijn cel zal kunnen verblijven.
Deze stand van zaken leidt tot het oordeel dat voor de opgeëiste persoon het vastgestelde algemene reële gevaar van schending van grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimeniet is weggenomen. De rechtbank stelt vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW moet de rechtbank, indien zij een individueel reëel gevaar vaststelt, de beslissing over de overlevering aanhouden, tenzij evident is dat dit gevaar niet binnen een redelijke termijn zal worden weggenomen als gevolg van een wijziging van de omstandigheden. Deze uitzondering doet zich niet voor. Indien de uitvaardigende justitiële autoriteit onvoorwaardelijk kan garanderen dat de opgeëiste persoon ten minste twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven wanneer hij zich aanmeldt voor beschikbare activiteiten, is (mogelijk) sprake van een dergelijke wijziging van omstandigheden.
Daarom houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, aan en stelt zij daarbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn vast van 14 dagen. De voortzetting van de zaak zal worden ingepland op 28 mei 2025, na het verlopen van deze termijn, zodat nagegaan kan worden of binnen die redelijke termijn een wijziging van de omstandigheden is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal aan het EAB ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven. De vastgestelde redelijke termijn is korter dan de termijn van 30 dagen die doorgaans wordt gehanteerd. Dit heeft ermee te maken dat het rooster op dit moment een latere planning van de voortgezette behandeling niet (goed) mogelijk maakt en er op de genoemde datum van 28 mei 2025 wel ruimte in het rooster was. Gelet op het standpunt van de officier van justitie, inhoudende dat geen prijs wordt gesteld op het stellen van een redelijke termijn, komt het de rechtbank bovendien voor dat deze kortere termijn dan gebruikelijk ook niet bezwaarlijk is.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek tot de zitting van
28 mei 2025 om 13:30 uur.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTop grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met zestig dagen, omdat zij die
verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
VERLENGTop grond van artikel 27, derde lid, OLW de (geschorste) gevangenhouding van de opgeëiste persoon met zestig dagen.
BEVEELTde
oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsmantegen de hiervoor genoemde datum en tijdstip.
BEVEELTde
oproeping van een tolk voor de Poolsetaal tegen de hiervoor genoemde datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. R.R. Eijsten en M.J. Gauneau, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 1 mei 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 9 augustus 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:5170.
6.Rb. Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.