ECLI:NL:RBAMS:2025:2926

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
3 mei 2025
Zaaknummer
13/372298-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon

Op 16 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) tegen een Poolse verdachte. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 2 april 2025 gehoord, waarbij de officier van justitie, mr. A. Keulers, aanwezig was. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1959, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een individueel reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon in Polen, met name vanwege de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden en een redelijke termijn van 30 dagen vastgesteld voor het verkrijgen van aanvullende informatie over de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank heeft ook de termijn voor uitspraak verlengd met 60 dagen en de geschorste gevangenhouding met 60 dagen verlengd. De zaak zal opnieuw worden behandeld op of na 15 mei 2025, afhankelijk van eventuele wijzigingen in de omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/372298-24
Datum uitspraak: 16 april 2025
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 6 februari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 april 2024 door de
the Regional Court in Krakow, the third Criminal Divisionin Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1959
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
gedetineerd in de [P.I.]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 april 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat in Alkmaar, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
executable temporary arrest warrant in the preparatory proceedings of the District Court for Kraków-Sródmiescie in Krakow, the second Criminal Division, of the 16th of May 2023. Referencenumer II Kp 722/23/S.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
Fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen;
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed [zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak OF hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak], is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Artikel 11 OLW: artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 juni 2024 geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. [6] Het kernpunt is dat in het remand regime slechts drie vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal drieëntwintig uren per dag op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een bijkomende verzwarende omstandigheid.
Deze vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Om te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen dat zijn grondrechten worden geschonden, gezien de omstandigheden in het
remand regimewaar hij zal worden gedetineerd.
Bij e-mail van 31 maart 2025 is door de uitvaardigende justitiële autoriteit onder meer de volgende aanvullende informatie verschaft:
“(…) The initial whereabouts of [opgeëiste persoon] after his transfer to Poland will depend on the means of transport he will be brought from the Kingdom of the Netherlands. If the suspect is transported by air he will most likely be handed over to the Polish third party at Warsaw-Okecie airport. The detainee will then initially be placed in one of the detention centers located in the capital city of Warsaw, and will then be transported in accordance with the regionalization of detention. [opgeëiste persoon] , who remains at the disposal of the Circuit Prosecutor's Office in Krakow, will therefore be transported to the Detention Center in Krakow.
(…)
Directing this letter, it is therefore difficult to determine how long detainees in the Krakov Detention Center have been outside their housing cells. It should be noted that it is from at least one hour a day to several hours a day depending on the day of the week, the situation related to the internal order established in the detention center or the individual needs of individual detainees, their legal situation or health.
(…)
I would like to kindly explain that a temporarily detained inmate in the investigative Detention Centre in Krakow will have a residential cell area of at least 3 (three) square meters. This is in accordance with the provisions of Article 110, paragraph 2 of the Criminal Code. The cell is equipped with adequate equipment to provide a separate sleeping place, adequate hygiene conditions. adequate air flow, season-appropriate temperature and lighting, according to the standards specified for residential premises. The residential area does not include window and radiator sockets, as well as the area outside the internal bars and separate sanitary areas.”
Standpunt van de raadsman.
In de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten wordt 3m2 exclusief sanitaire ruimte gegarandeerd in de detentie instelling van Krakau. Er kan echter geen precieze informatie worden gegeven over het aantal uren die per dag buiten de cel kunnen worden doorgebracht. Het algemene gevaar van het
remand regimein Polen wordt daarmee dus niet weggenomen. Het aanhouden van de beslissing tot overlevering heeft geen zin, omdat niet te verwachten valt dat een wijziging van omstandigheden zal optreden. De rechtbank heeft namelijk al eerder, in haar uitspraak van 24 december 2024 [7] , bepaald dat geen gevolg wordt gegeven aan het EAB waarbij de opgeëiste persoon in de detentie instelling van Krakau zou worden geplaatst. De conclusie dient dan ook te zijn dat geen gevolg moet worden gegeven aan het EAB.
Standpunt van de officier van justitie
De aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten neemt het algemene gevaar niet weg. Ondanks dat de rechtbank al eerder een uitspraak heeft gedaan over de detentie instelling van Krakau, bestaat de kans dat een wijziging van omstandigheden optreedt binnen een door de rechtbank vast te stellen redelijke termijn. De rechtbank kan in dit stadium nog niet beslissen dat geen gevolg wordt gegeven aan het EAB.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is door de Poolse autoriteiten in de hierboven opgenomen aanvullende informatie gegarandeerd dat de opgeëiste persoon ten minste over 3m2 persoonlijke ruimte exclusief sanitair zal beschikken in de detentie-instelling van Krakau. Verder kan uit de aanvullende informatie worden afgeleid dat de opgeëiste persoon ten minste 1 uur per dag tot
several hoursper dag buiten zijn cel kan verblijven
.Hiermee is niet voldaan aan het in andere zaken door de rechtbank in acht genomen minimum vereiste dat gedetineerden die kunnen beschikken over 3m2 persoonlijke ruimte, ten minste 2 uur per dag buiten de cel mogen verblijven.
Nu door de aanvullende informatie het vastgestelde algemene gevaar naar het oordeel van de rechtbank niet is weggenomen, stelt de rechtbank vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel reëel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering aan, omdat er naar haar oordeel nog steeds een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog – en binnen afzienbare tijd – kan worden uitgesloten. Hoewel het in deze fase niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt), acht de rechtbank het niet geheel ondenkbaar dat aanvullende informatie met betrekking tot het hierboven genoemde zorgelijke aspect, mogelijk een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren. Op de volgende zitting zal de rechtbank onderzoeken of een wijziging in de omstandigheden is opgetreden.
De rechtbank stelt de in artikel 11, vierde lid, OLW bedoelde redelijke termijn in deze zaak vast op maximaal 30 dagen. Na deze termijn zal de vordering opnieuw op een openbare zitting worden behandeld. Dit betekent dat de zaak niet eerder dan 15 mei, of uiterlijk 10 dagen daarna weer op zitting zal worden geplaatst om na te gaan of verandering in de omstandigheden is opgetreden, dan wel dat een nadere toelichting kan worden gegeven over het aantal uur dat de opgeëiste persoon buiten de cel kan doorbrengen.
Op basis van artikel 22, vierde lid aanhef en onder c, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW, met
60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de geschorste gevangenhouding met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Wanneer binnen de hierboven gestelde redelijke termijn geen wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden, zal aan de overlevering ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering het risico loopt op schending van zijn grondrechten en er een mogelijkheid bestaat dat dit risico bij wijziging van de omstandigheden alsnog kan worden uitgesloten, wordt de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW aangehouden.

8.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw moet worden ingepland niet eerder dan
15 mei 2025 of uiterlijk 10 dagen daarna.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid aanhef en onder c, OLW met
60 dagen.
VERLENGTde geschorste gevangenhouding met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen de nader te bepalen datum en het nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen de nader te bepalen datum en het nader te bepalen tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en M.W. Speksnijder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 april 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
6.rechtbank Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.