In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 mei 2025 uitspraak gedaan over een vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Krakow, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in 1959 in Polen, was in Nederland aangehouden op basis van dit EAB. Tijdens de zitting op 2 april 2025 werd de behandeling van het EAB gestart, waarbij de rechtbank de termijn voor uitspraak verlengde en de gevangenhouding schorste. In een tussenuitspraak op 16 april 2025 oordeelde de rechtbank dat er een individueel reëel gevaar bestond voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering naar Polen. De rechtbank hield de beslissing over de overlevering aan, in afwachting van mogelijke wijzigingen in de omstandigheden.
Op 22 mei 2025 werd de behandeling hervat, waarbij de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigde en de zaak opnieuw beoordeelde. De rechtbank concludeerde dat de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten geen wijziging in de omstandigheden had opgeleverd. Gezien het verstrijken van de redelijke termijn voor de overlevering, besloot de rechtbank geen gevolg te geven aan het EAB en verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering. De overleveringsprocedure werd daarmee beëindigd.