ECLI:NL:RBAMS:2025:4908

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
13/134180-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een Poolse verdachte

Op 10 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1986 in Polen, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 26 juni 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat de feiten waarvoor hij wordt vervolgd, onder meer mishandeling en bedreiging, ook onder Nederlands recht strafbaar zijn.

De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. De raadsvrouw heeft betoogd dat de opgeëiste persoon in het verleden politieagent was in Polen, wat vragen oproept over de eerlijkheid van het proces. De officier van justitie heeft echter gesteld dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering op basis van artikel 11 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bewijs is dat de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde een individueel reëel gevaar voor de opgeëiste persoon met zich meebrengen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank staat de overlevering toe, waarmee de beslissing van de rechtbank in lijn is met de Europese regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/134180-25
Datum uitspraak: 10 juli 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 6 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 16 september 2024 door
the Circuit Court in Katowice, V Penal Division(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de [P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 juni 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.M. Rus, advocaat in Maastricht, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3.
Grondslag en inhoud van het EAB, artikel 12 OLW
Het EAB vermeldt een
judgment of the District Court in Tychyvan 19 april 2023 met referentie
II K 66/22.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog tien maanden en zes dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
In onderdeel d) van het EAB staat vermeld, hetgeen de opgeëiste persoon overigens heeft bevestigd, dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De in artikel 12 OLW bedoelde weigeringsgrond doet zich dus niet voor.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
mishandeling, meermalen gepleegd
eenvoudige belediging
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
poging tot zware mishandeling
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994
5.
Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU en detentieomstandigheden
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft namens de opgeëiste persoon naar voren gebracht dat hij in het verleden politieagent is geweest in Polen en dat er om die reden vraagtekens gezet kunnen worden bij de eerlijkheid van het proces. De raadsvrouw heeft in dit kader verwezen naar een artikel op een Poolse website waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon bij de Poolse politie heeft gewerkt. Ook heeft de raadsvrouw erop gewezen dat de zaak tegen de opgeëiste persoon in eerste instantie in hoger beroep is terugverwezen naar de rechtbank die ook in eerste aanleg had geoordeeld, vanwege in eerste aanleg gemaakte procedurele fouten. De rechtbank heeft de opgeëiste persoon uiteindelijk, zonder enige wijziging van het oorspronkelijke vonnis, opnieuw veroordeeld. Ook heeft hij voor relatief geringe feiten lang in voorlopige hechtenis gezeten.
Dat de opgeëiste persoon politieagent is geweest, maakt ook dat hij gevaar loopt in de Poolse gevangenis. Op basis hiervan kan de overlevering niet toegestaan worden of moeten aanvullende vragen gesteld worden aan de uitvaardigende justitiële autoriteit (onder andere om de nodige garanties te verkrijgen), aldus de raadsvrouw.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg staat.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat – noch die doen vermoeden dat – die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld en bestaat er ook geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen. [5] Er is immers alleen aangevoerd dat de opgeëiste persoon bij de politie in Polen heeft gewerkt en dat het proces tegen hem om die reden niet eerlijk zou zijn verlopen. Deze stelling is echter niet nader onderbouwd. Zo staat niet vast dat de terugverwijzing vanwege procedurele fouten en de duur van de voorlopige hechtenis iets te maken zou hebben met de omstandigheid dat de opgeëiste persoon politieagent is geweest.
De rechtbank overweegt voorts dat zij in eerdere uitspraken steeds tot het oordeel is gekomen dat er geen algemeen reëel gevaar bestaat dat veroordeelde gedetineerden in de penitentiaire inrichting in Polen onmenselijk of vernederend worden behandeld. Ook is uit hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht niet gebleken van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens waaruit zou kunnen volgen dat er een algemeen reëel gevaar bestaat dat de Poolse autoriteiten de veiligheid van (ex-)politieagenten in detentie onvoldoende kunnen garanderen. Nu van een dergelijk
algemeengevaar voor Poolse gedetineerden geen sprake is, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of sprake is van een dergelijk
concreetgevaar voor de opgeëiste persoon.
Artikel 11 OW staat daarom niet aan overlevering in de weg.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 266, 285, 300 en 302 Wetboek van Strafrecht, 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Katowice, V Penal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en rechtbank Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (