ECLI:NL:RBAMS:2025:4923

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
C/13/759123 / HA ZA 24-1211
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de overheidsrechter door arbitragebeding in geschil tussen eiser en EY

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de vennootschappen EY ADVISEURS B.V. en EY ADVISORY NETHERLANDS LLP. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van [eiser] tegen EYAN, omdat er een arbitragebeding van toepassing is. Dit arbitragebeding is eerder in diverse uitspraken door andere rechters bevestigd, waaronder het gerechtshof Den Haag en de Hoge Raad. De rechtbank oordeelde dat [eiser] misbruik van procesrecht maakt door het geschil opnieuw aan de overheidsrechter voor te leggen, terwijl hij in eerdere procedures al onbevoegdheid had ervaren. De rechtbank heeft [eiser] in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 39.877,50, en heeft de vorderingen van [eiser] op EYBV niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de geldigheid van arbitragebedingen en de noodzaak voor partijen om zich aan deze overeenkomsten te houden, in plaats van herhaaldelijk naar de overheidsrechter te stappen voor geschillen die onder arbitrage vallen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/759123 / HA ZA 24-1211
Vonnis in incident van 9 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. M.A.M. Lem te Breda,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EY ADVISEURS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. vennootschap naar buitenlands recht
EY ADVISORY NETHERLANDS LLP,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. Y. el Harchaoui te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] , EYBV en EYAN worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 oktober 2024, met producties,
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring en niet-ontvankelijkheid, met producties,
  • de conclusie van antwoord in onbevoegdheidsincident,
  • de rolmededeling van 22 januari 2025 van deze rechtbank waarin het verzoek van [eiser] tot mondelinge behandeling van dit incident is geweigerd,
  • het verzoek van 18 maart 2025 van deze rechtbank aan partijen nader schriftelijk te reageren in het bevoegdheidsincident,
  • de akte van uitlatingen over de conclusie van antwoord in het incident, met producties, van EYBV en EYAN,
  • de akte uitlating in incident van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is indirect bestuurder en aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf] B.V. (verder: [bedrijf] ).
2.2.
EYBV en EYAN zijn onderdeel van een groep rechtspersonen die bekend is onder de naam Ernst & Young of EY.
2.2.1.
EY richt zich op het verlenen van diensten zoals boekhouding (accountancy) en advisering (consultancy). De coördinatie van de verschillende entiteiten binnen EY in Nederland is de activiteit van Ernst & Young Nederland LLP (verder: EYNL).
2.2.2.
Voor zover hier van belang heeft EY tot 1 april 2019 alle hiervoor genoemde diensten aangeboden via Ernst & Young Accountants LLP (verder: EYA). Naast werknemers kent EYA ook zogenaamde Partners die lid zijn van EYA. Indien die Partner een rechtspersoon is, is het aan die Partner om een natuurlijk persoon de werkzaamheden voor EYA te laten uitvoeren als Professional. De (beoogde) EYA Partner en EYA Professional moeten ook lid worden van EYNL, als Partner respectievelijk Professional.
2.2.3.
In 2019 heeft EY haar organisatiestructuur moeten wijzigen zodat de consultancy activiteiten organisatorisch werden afgescheiden van de accountancy activiteiten voor – onder meer – het verbeteren van de transparantie in het afleggen van verantwoording voor de uitgevoerde diensten. De consultancy activiteiten van EYA zijn overgezet naar EYAN.
2.2.4.
Vanaf februari 2019 heeft EYNL informatie en mededelingen over de organisatorische wijziging gestuurd aan de Partners van EYNL (zie ook hierna). Op 11 februari 2019 heeft de toenmalige voorzitter van de raad van bestuur van EYNL een informatiepakket rondgestuurd en daarin ook vermeld dat onder anderen [naam 1] lid van de nieuwe raad van bestuur van EYAN zal worden.
2.3.
[bedrijf] (als Partner) en [eiser] (als Professional) zijn in 2014 toegetreden tot EYNL als NL Member door het ondertekenen van de
“NL Admission Agreement”. In artikel 7 van de NL Admission Agreement is bepaald dat
“(…) any disputes which may arise from this NL Admission Agreement shall be settled in accordance with article 21 of the NL Rules.”
2.4.
Artikel 21 van de NL Rules (de Fundamental Rules van EYNL) luidt, voor zover van belang, als volgt:

21 Arbitration
21.1
General
21.1.1
Scope
All disputes arising pursuant to or in connection with the NL Members Agreement, these NL Rules or the NL Regulations, including subsequent agreements and regulations, shall be referred to an arbitrator, pursuant to the rules of the Netherlands Arbitration Institute. The decision resulting therefrom shall be final and binding on the parties. (…).
(…)”.
2.5.
In 2014 hebben [bedrijf] (als EYA Partner) en [eiser] (als EYA Professional) op dezelfde dag een overeenkomst gesloten met EYA voor het uitvoeren van consultancy werkzaamheden. In artikel 7 van deze overeenkomst (genaamd
“A Admission Agreement”) is bepaald dat
“(…) any disputes which may arise from this A Admission Agreement shall be settled in accordance with article 25 of the A Rules.”
2.6.
Bij e-mail van 22 maart 2019 heeft EYNL aan [eiser] de contracten voor zijn overgang (en die van [bedrijf] ) van EYA naar EYAN (vanwege de organisatorische wijzigingen binnen EY, zie 2.2.3) toegestuurd.
2.7.
Op 29 maart 2019 heeft [eiser] namens [bedrijf] (
“Partner”) een door hem ondertekende volmacht aan EY (EYA en EYAN) gestuurd, en op 30 maart 2019 een zo goed als gelijkluidende volmacht uit eigen naam (
“Professional”) en namens [bedrijf] (
“Partner”). In de tekst van de volmacht van 30 maart 2019 is op enkele plaatsen
“and the Professional”toegevoegd aan de tekst van de volmacht van een dag eerder. Waar dat het geval is, is in het citaat hieronder aangegeven met [
and the Professional]. De wijzingen in grammatica zijn eveneens weergegeven tussen rechte haken. De tekst van de volmacht, zoals ondertekend door [eiser] op 29 maart 2019 [en van 30 maart 2019], luidt als volgt:
“(…)
CONSIDERING:
A. That is has been decided that Ernst & Young Accountants LLP (“EYA”) will transfer all assets, contracts and activities with the service lines Advisory and Transaction advisory Services (the “Business”) to EY Advisory Netherlands LLP (“EYAN”) with effect from 1 April 2019;
B. (…)
C. (…)
D. that the Partner [
and the Professional] wish[es] to provide a power of attorney to the members of the board of EYA and EYAN to effect the cessation of the partner’s membership of EYA and the admittance as a partner of EYAN as in connection therewith it is intended that: on or about 31 March 2019 (or such earlier or later date as may actually be the case), the Partner [
and the Professional] shall become a party to:
a. an agreement of cessation of membership from EYA, (…); and
b. an agreement of admission to EYAN (…).
Now therefore, the Partner [
and the Professional] hereby give[s] a
Power of Attorney
to each member of the boards of Ernst & Young Accountants LLP and EY Advisory Netherlands LLP (each an “Attorney”) to individually represent the Partner [
and the Professional] in the following legal acts:
1 to sign, execute and deliver for and on behalf of the Partner [
and the Professional] the Documents;
2 to substitute in the admission agreement with Ernst & Young Accountants LLP, the reference that the Partner (and the Professional) [in de versie van 30 maart 2019 zonder haakjes, rb] have signed an admission agreement with EYA, for a reference that the Partner (and the Professional) [in de versie van 30 maart 2019 zonder haakjes, rb] have signed an admission agreement with EYAN.
This Power of Attorney shall be governed by the laws of the European part of the Netherlands and any dispute which may arise from this Power of Attorney or the resulting admission agreements and legal acts shall be settled in accordance with article 21 of the Fundamental Rules of Ernst & Young Nederland LLP.
(…)”.
2.8.
Op 30 maart 2019 is [naam 1] benoemd tot bestuurder van EYAN.
2.9.
Op 1 april 2019 heeft [naam 1] namens EYAN en als gevolmachtigde van [bedrijf] en [eiser] een nieuwe overeenkomst tussen deze drie partijen ondertekend ter vervanging van de overeenkomst tussen enerzijds EYA en anderzijds [eiser] en [bedrijf] (zie 2.5). In deze nieuwe overeenkomst (genaamd
“AN Admission Agreement”) is in artikel 7 bepaald dat
“(…) any disputes which may arise from this AN Admission Agreement shall be settled in accordance with article 25 of the AN Rules.”
2.10.
Artikel 25 van de hier bedoelde AN Rules (de toepasselijke Fundamental Rules van EYAN) luidt, voor zover van belang, als volgt:

25 Arbitration
25.1
General
25.1.1
Scope
All disputes arising pursuant to or in connection with the AN Members Agreement, these AN Rules or the AN Regulations, including subsequent agreements and regulations, shall be referred to an arbitrator, pursuant to the rules of the Netherlands Arbitration Institute. The decision resulting therefrom shall be final and binding on the parties. (…).
(…)”.
2.11.
Eind 2020 heeft EYAN de overeenkomst met [bedrijf] en [eiser] per 1 juli 2021 opgezegd.
2.12.
[eiser] is bij dagvaarding van 20 april 2021 een kortgedingprocedure begonnen tegen EYAN bij de rechtbank Rotterdam voor afgifte van bescheiden.
2.12.1.
Bij vonnis van 12 mei 2021 [1] heeft de voorzieningenrechter van die rechtbank zich onbevoegd verklaard omdat tussen partijen een arbitragebeding (artikel 25 van de AN Rules) is overeengekomen. De voorzieningenrechter heeft dit artikel aldus uitgelegd dat ook een vordering tot afgifte van bescheiden daaronder valt (rechtsoverwegingen 4.4 tot en met 4.6).
2.12.2.
Bij arrest van 15 maart 2022 [2] heeft het gerechtshof Den Haag het vonnis van de voorzieningenrechter te Rotterdam bekrachtigd (rechtsoverwegingen 3.18 en 3.19).
2.12.3.
Bij arrest van 18 maart 2025 [3] heeft het gerechtshof Den Haag de vordering van [eiser] tot herroeping van het arrest van 15 maart 2022 afgewezen. In dat arrest heeft het gerechtshof over de volmachten van 29 en 30 maart 2019 overwogen:
“(…)
5.9. (
(i) Volmacht is geldig.[eiser] was ermee bekend dat [naam 1] bestuurder van EYAN zou worden. Dit stond [in] de e-mail van [naam 2] van 11 februari 2019 aan alle partners (…).
5.10.
Het punt dat [eiser] maakt is dat hij die volmacht heeft gegeven aan [naam 1] als bestuurder van EYAN, maar dat die volmacht niet geldig was omdat EYAN op dat moment geen bestuur had. [eiser] bedoelt hiermee mede, naar het hof begrijpt, dat [naam 1] ten tijde van de volmacht geen bestuurder van EYAN was. Het hof is echter van oordeel dat EYAN de volmacht heeft mogen opvatten, zoals door haar bepleit, in die zin, kort gezegd, dat voor het in de volmacht vermelde bestuurderschap niet het moment van volmachtverlening maar dat van uitoefening beslissend was, met andere woorden dat de volmacht was gegeven (mede) aan [naam 1] voor het moment dat deze bestuurder van EYAN zou worden. [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn eventuele maar alsdan onjuist gebleken veronderstelling dat [naam 1] reeds ten tijde van de volmachtverlening bestuurder van EYAN was, voor hem destijds relevant was voor het afgeven van die volmacht. In elk geval had EYAN (of [naam 1] ) geen reden om met die eventuele (onjuiste) veronderstelling rekening te houden of de volmacht anders op te vatten. Verder waren de beoogde, aan te gane verbintenissen waar de volmacht op zag ook voldoende bepaald. Van een nietige volmacht is dan ook geen sprake. [naam 1] was op 1 april 2019 bestuurder van EYAN en [eiser] kon op die datum dus schriftelijk en rechtsgeldig (bij volmacht) met EYAN de EYAN-overeenkomst aangaan, inclusief het arbitraal beding.
(…)”.
2.13.
Daarnaast is [eiser] bij dagvaarding van 25 juni 2021 een andere kortgedingprocedure begonnen tegen EYNL bij de rechtbank Rotterdam. Daarin heeft hij gevorderd afgifte van bescheiden betreffende een forensisch onderzoek uitgevoerd in mei 2020 door [naam 1] naar aanleiding van de door [eiser] gemelde misstanden, waaronder intimidatie door [naam 1] , bij EYAN.
2.13.1.
De voorzieningenrechter heeft zich – voor zover hier van belang – bij vonnis van 26 juli 2021 [4] onbevoegd verklaard voor zover de vorderingen van [eiser] op EYNL zijn gebaseerd op artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat tussen partijen in artikel 21 van de toepasselijke Fundamental Rules van EYNL (de NL Rules) een arbitragebeding is overeengekomen en ook een vordering op grond van artikel 843a Rv onder de reikwijdte van dat arbitragebeding valt.
2.13.2.
Bij arrest van 20 december 2022 [5] van het gerechtshof Den Haag is het vonnis van 26 juli 2021 van de voorzieningenrechter te Rotterdam bekrachtigd.
2.14.
[eiser] heeft in 2021 ook een bodemprocedure tegen EYAN ingesteld bij de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam. Daarin heeft [eiser] onder meer verzocht de opzegging van de arbeidsovereenkomst door EYAN te vernietigen, doorbetaling van zijn loon door EYAN, en dit loon te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente daarover.
2.14.1.
De kantonrechter te Rotterdam heeft zich bij mondelinge uitspraak van 31 augustus 2021 onbevoegd verklaard omdat – kort gezegd – tussen [eiser] en EYAN een arbitragebeding (artikel 25 van de AN Rules) is overeengekomen [6] .
2.14.2.
Het gerechtshof Den Haag heeft bij beschikking van 20 december 2022 de mondelinge uitspraak van de kantonrechter te Rotterdam over de onbevoegdheid van de overheidsrechter bekrachtigd [7] . Verder heeft het gerechtshof onder meer beslist dat het beroep van [eiser] op artikel 24 Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (kort gezegd: bescherming van klokkenluiders; hierna: de EU Richtlijn)), artikel 6 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (bepaling over het recht op toegang tot behoorlijke procesvoering en behoorlijke procesvoering), artikel 6:236 aanhef en onder n BW en artikel 6:233 aanhef en onder a BW (bepalingen over de vernietigbaarheid van een onredelijk bezwarend beding in gebruikte algemene voorwaarden) alle falen.
2.14.3.
De Hoge Raad heeft bij uitspraak van 2 februari 2024 deze beschikking van het gerechtshof Den Haag bekrachtigd [8] .
2.14.4.
Bij beschikking 18 maart 2025 [9] heeft het gerechtshof Den Haag het verzoek van [eiser] om de beschikking van 20 december 2022 (hiervoor aangehaald onder 2.14.2) te herroepen afgewezen. Daarbij is over de volmachten van 29 en 30 maart 2019 in rechtsoverweging 5.8 hetzelfde overwogen als in het arrest van 18 maart 2025 (zie 2.12.3).
2.15.
[eiser] heeft in 2022 bij verzoekschrift gericht tegen EYAN als verweerder de rechtbank Rotterdam verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen.
2.15.1.
Bij beschikking van 15 september 2022 [10] heeft de rechtbank Rotterdam zich onbevoegd verklaard omdat tussen partijen een arbitragebeding is overeengekomen waaronder ook het verzoek tot voorlopig getuigenverhoor valt, aldus de rechtbank Rotterdam.
2.15.2.
Bij beschikking van 9 juli 2024 [11] van het gerechtshof Den Haag is de beschikking van 15 september 2022 van de rechtbank Rotterdam bekrachtigd.
2.16.
Eind 2022 hebben [eiser] en [bedrijf] voorts EYAN, EYNL en de advocaten van EYAN in de voorgaande procedures gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam waarbij zij – voor zover hier van belang – vorderen:
een verklaring voor recht dat gedaagden onrechtmatig jegens [eiser] en [bedrijf] hebben gehandeld;
een verklaring voor recht dat op 15 juni 2021 tussen enerzijds EYAN en EYA en anderzijds [bedrijf] een overeenkomst tot stand is gekomen waarbij EYAN en EYA zich volgens [bedrijf] (en [eiser] ) hebben verplicht € 1.110.215 aan [bedrijf] te betalen;
veroordeling van EYAN en EYA om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 46.537 (exclusief btw) per maand totdat de overeenkomst tussen hem en EYAN rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
vernietiging van het arbitragebeding als opgenomen in artikel 21 Fundamental Rules van EYNL (de NL Rules) wegens strijd met de openbare orde.
2.16.1.
Bij vonnis van 18 januari 2023 [12] heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam zich – voor zover hier van belang – onbevoegd verklaard wat betreft de vorderingen op EYAN en EYA onder a, b en c, omdat in artikel 25 van de AN Rules een arbitragebeding is overeengekomen. De vordering onder d is afgewezen.
2.17.
[eiser] en [bedrijf] hebben bij twee kortgedingdagvaardingen van 4 oktober 2022 ook vorderingen ingesteld tegen EYAN en tegen EYNL bij de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch. De vorderingen strekken tot betaling aan [bedrijf] van de overeengekomen managementfee en bij wege van voorschot tot betaling aan [bedrijf] van een bedrag van € 1.110.215. Primair stellen [eiser] en [bedrijf] dat tussen [eiser] en EYAN een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen die niet (rechtsgeldig) is opgezegd. Subsidiair stellen zij dat tussen hen en EYAN een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen die niet is opgezegd. Daarnaast zou tussen enerzijds [bedrijf] en anderzijds EYNL en EYAN een overeenkomst tot stand zijn gekomen ter zake de afwikkeling van de opzegging van de overeenkomst van opdracht waarbij is overeengekomen dat EYNL en EYAN een vergoeding van € 1.500.000 zouden betalen aan [bedrijf] .
2.17.1.
Bij vonnis van 20 maart 2023 [13] heeft de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaard omdat hij zijn vonnis in beginsel dient af te stemmen op een eerder door de bodemrechter gewezen vonnis, waarbij de voorzieningenrechter heeft gewezen op de uitspraak van 18 januari 2023 van (de meervoudige kamer van) de rechtbank Rotterdam (zie onder 2.16.1).
2.17.2.
In deze kortgedingprocedure is ook aan de orde geweest de stelling van [bedrijf] en [eiser] dat EYAN en EYNL niet rechtsgeldig zijn verschenen of vertegenwoordigd en dat dus een verstekvonnis zou moeten worden gewezen. Dit verzoek is geweigerd door de voorzieningenrechter. In andere procedures heeft [eiser] het vonnis van 20 maart 2023 een verstekvonnis genoemd.
2.17.3.
Bij vonnis van 26 februari 2025 [14] heeft de rechtbank Oost-Brabant de vordering van [eiser] en [bedrijf] tot herroeping van het kortgedingvonnis van 20 maart 2023 afgewezen omdat geen sprake is geweest van het door [eiser] gestelde bedrog rond de overgang naar EYAN in 2019.
2.18.
[eiser] en [bedrijf] hebben bij exploot van 25 april 2023 EYAN en EYNL opnieuw gedagvaard te verschijnen voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch. [eiser] en [bedrijf] hebben daarin gevorderd – voor zover hier van belang – EYAN en EYA te veroordelen medewerking te verlenen aan de tenuitvoerlegging van het onder 2.17.1 bedoelde (verstek)vonnis van 20 maart 2023 van de voorzieningenrechter en doorbetaling van de overeengekomen managementfee vanaf 1 juli 2024. Daarnaast hebben zij gevorderd de tenuitvoerlegging van de kostenveroordeling in dat vonnis door EYAN en EYNL te schorsen.
2.18.1.
Bij vonnis van 24 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen als executiegeschil beschouwd, en zich vervolgens relatief onbevoegd verklaard.
2.18.2.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 19 december 2023 [15] [eiser] en [bedrijf] niet ontvankelijk verklaard in het door hen ingestelde hoger beroep van het vonnis van 24 mei 2023 van de voorzieningenrechter. Het gerechtshof heeft daartoe overwogen dat een beslissing over relatieve onbevoegdheid een tussenvonnis is en dat daartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld zonder toestemming van de voorzieningenrechter. Die toestemming is niet gevraagd en niet verleend, aldus het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
2.19.
Bij kortgedingdagvaarding van 28 maart 2024 hebben [eiser] en [bedrijf] een procedure ingesteld tegen EYAN en EYNL voor de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Zij hebben gevorderd – voor zover hier van belang – EYAN en EYNL te veroordelen medewerking te verlenen aan de tenuitvoerlegging van het onder 2.17.1 bedoelde (verstek)vonnis van 20 maart 2023 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant en doorbetaling van de overeengekomen managementfee vanaf 1 juli 2024. Bij vonnis van 23 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vorderingen beschouwd als een executiegeschil en deze vervolgens afgewezen.
2.20.
In 2024 heeft [eiser] een procedure ingesteld bij de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, tegen de persoon die in 2019 voorzitter van de raad van bestuur van EYNL was (zie ook onder 2.2.4) en de huidige voorzitter van de raad van bestuur van EYNL, en een andere procedure tegen de voormalige voorzitter van de raad van commissarissen van EYNL. Deze twee procedures zijn door de rechtbank Noord-Holland gelijktijdig behandeld. In deze procedures vordert [eiser] als voorlopige voorziening veroordeling van de gedaagden (in beide procedures) tot betaling van een voorschot van de maandelijkse vergoeding die hij kreeg tijdens zijn werkzaamheden voor EYAN, te verhogen met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente, totdat de arbeidsovereenkomst tussen EYAN en [eiser] rechtsgeldig zal zijn geëindigd en/of onherroepelijk in rechte is vastgesteld dat die gedaagden al dan niet aansprakelijk zijn voor de door [eiser] geleden en te lijden schade.
2.20.1.
De voormalige en huidige bestuursvoorzitter van EYNL hebben een bevoegdheidsincident opgeworpen met een beroep op het tussen enerzijds EYAN en anderzijds [eiser] en [bedrijf] overeengekomen arbitragebeding. De voorzitter van de raad van commissarissen heeft geen bevoegdheidsexceptie opgeworpen.
2.20.2.
Bij vonnis van 27 november 2024 [16] heeft de rechtbank Noord-Holland zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de vorderingen op de voormalige en huidige bestuursvoorzitter van EYNL vanwege het arbitragebeding dat van toepassing is op de overeenkomst die EYAN heeft gesloten met [bedrijf] en [eiser] .
2.20.3.
In dit vonnis is de incidentele vordering die [eiser] heeft ingesteld tegen de voormalige voorzitter van de raad van commissarissen van EYNL afgewezen.

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
[eiser] vordert:
1. te verklaren voor recht dat tussen [eiser] en EYAN en/of haar rechtsopvolger EYBV nimmer (rechtsgeldig) een schriftelijke overeenkomst tot stand is gekomen ten behoeve van de werkzaamheden die [eiser] van 1 april 2019 tot 1 juli 2021 voor EYAN heeft verricht;
2. te verklaren voor recht dat EYAN en/of haar rechtsopvolger EYBV, ongeacht de kwalificatie van de overeenkomst tussen partijen, de overeenkomst met [eiser] persoonlijk nimmer heeft opgezegd;
3. te verklaren voor recht dat de wijze waarop [eiser] de werkzaamheden van 1 april 2019 tot 1 juli 2021 voor EYAN en/of haar rechtsopvolger EYBV heeft verricht, dient te worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst tussen partijen, en subsidiair, dat de wijze waarop [eiser] de werkzaamheden van 1 april 2019 tot 1 juli 2021 voor EYAN en/of haar rechtsopvolger EY BV heeft verricht, dient te worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht tussen partijen;
4. te verklaren voor recht dat [eiser] klokkenluider is in de zin van de EYNL Klokkenluidersregeling, in de zin van de EU Richtlijn en/of in de zin van de Wet bescherming klokkenluiders (hierna: Wbk);
5. te verklaren voor recht dat EYAN en/of haar rechtsopvolger EYBV ten aanzien van [eiser] verboden onderscheid heeft gemaakt in de zin van artikel 5 lid 1 onder c Algemene wet gelijke behandeling (hierna: Awgb) jo. artikel 21 EU Handvest;
6. te verklaren voor recht dat [eiser] in zijn rechtspositie dan wel carrière is benadeeld als gevolg van de klokkenluidersmeldingen uit 2018, 2020 en 2021, en door het verboden onderscheid door EYAN en/of haar rechtsopvolger EYBV jegens [eiser] in de zin van artikel 5 lid 1 onder c Awgb jo. artikel 21 EU Handvest, door (1) korting op het salaris van resp. 10% en 25%, en subsidiair (2) door opzegging van de overeenkomst door EYAN en/of haar rechtsopvolger EY BV,
met veroordeling van EYAN en/of haar rechtsopvolger EY BV in de proceskosten.
in het incident
3.2.
EYBV en EYAN vorderen dat de rechtbank (i) zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen van [eiser] op EYAN, (ii) [eiser] niet-ontvankelijk verklaart in zijn vorderingen op EYBV, althans zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van die vorderingen, (iii) met veroordeling van [eiser] in de volledige proceskosten, begroot op € 30.295, in hun akte uitlatingen over de conclusie van antwoord in het incident vermeerderd met € 8.086,50, althans 50% daarvan.
3.3.
EYBV en EYAN leggen aan hun vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag.
3.3.1.
Dit is de twaalfde keer dat [eiser] een procedure is gestart tegen EYAN bij de overheidsrechter, terwijl EYAN en EYBV met [eiser] zijn overeengekomen alle geschillen aangaande hun rechtsbetrekking te beslechten in arbitrage. In al die eerdere procedures hebben rechters zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van [eiser] op EYBV en EYAN.
3.3.2.
Tussen [eiser] en EYBV bestaat geen enkele rechtsverhouding, reden waarom [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen op EYBV.
3.3.3.
[eiser] maakt misbruik van (proces)recht en/of handelt onrechtmatig door (i) EYAN in weerwil van het arbitragebeding opnieuw in een procedure voor de overheidsrechter te betrekken en (ii) EYBV in deze procedure te betrekken zonder dat hij in enige rechtsbetrekking tot EYBV staat. De voortzetting van de handelwijze – de
modus operandi– van [eiser] moet worden ontmoedigd. Dit alles is voldoende aanleiding voor een veroordeling in de volledige proceskosten.
3.4.
EYBV en EYAN lichten dit als volgt nader toe.
EYAN
3.4.1.
Al in 2021 heeft de eerste overheidsrechter (in een bodemprocedure) – de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam (zie 2.14.1) – zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van [eiser] op EYAN, omdat – kort gezegd – tussen [eiser] en EYAN een arbitragebeding (artikel 25 van de AN Rules) is overeengekomen. Deze uitspraak is door het gerechtshof Den Haag (zie 2.14.2) en de Hoge Raad (zie 2.14.3) bekrachtigd. Deze beslissingen zijn in lijn met de NL Rules, die ook na 1 april 2019 zijn blijven gelden tussen enerzijds EYNL en anderzijds de EYNL partners [bedrijf] en [eiser] . Op al deze overeenkomsten zijn arbitragebedingen van toepassing.
3.4.2.
Ook na die uitspraken is inmiddels in verschillende gerechtelijke procedures die [eiser] heeft ingesteld tegen (onder meer) EYAN beslist dat het arbitragebeding aldus moet worden uitgelegd dat alle geschillen tussen [eiser] en EYAN daaronder vallen. In die gerechtelijke procedures hebben alle rechters zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de vorderingen van [eiser] .
3.4.3.
In de procedure die [eiser] nu heeft aangespannen voor deze rechtbank zijn dezelfde stellingen aan de orde als in de eerdere procedures. Dit geldt ook voor de meest recente procedure ten overstaan van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, die [eiser] heeft ingesteld tegen bestuurders en voormalige bestuurders van een van de rechtspersonen binnen EY in Nederland. Die procedure is ook geëindigd met een onbevoegdverklaring van de rechtbank vanwege het overeengekomen arbitragebeding.
EYBV
3.4.4.
EYBV die de rechtsopvolgster is van EYAN vanwege omzetting de rechtspersonen binnen EY van Engels recht naar Nederlands recht. EYBV (en EYNL) staat (staan) garant voor iedere schuld die EYAN krijgt, bijvoorbeeld uit hoofde van een vonnis. Daartoe is binnen de EY groep een garantstelling overeengekomen en is vrijwaring verleend. Eventuele schuldeisers staan daarbuiten en hoeven daarvan niet op de hoogte te worden gesteld. [eiser] heeft geen rechtsverhouding met EYBV en is dus niet-ontvankelijk in zijn vorderingen op haar, aldus steeds EYBV en EYAN.
3.5.
[eiser] legt er in deze procedure de nadruk op – kort gezegd – dat eerst moet worden onderzocht of tussen hem en EYAN een arbitragebeding schriftelijk is overeengekomen (artikel 1021 Rv). Daarvan is geen sprake. Hij licht dat als volgt toe.
3.5.1.
De overeenkomst waarop EYAN zich beroept is niet rechtsgeldig ondertekend namens [eiser] (en zijn werkmaatschappij [bedrijf] ). [eiser] heeft op basis van onjuiste informatie verstrekt door de wederpartij (onder meer dat sprake zou zijn van contractoverneming), een niet geldige volmacht verstrekt aan het bestuur van EYAN om de overeenkomst tussen hem en EYA over te laten gaan in een overeenkomst tussen hem en EYAN. De door hem ondertekende volmacht kent de volgende gebreken:
  • EYAN heeft geen rechtsgeldig aanbod gedaan voor de omzetting van de overeenkomst met EYA omdat het bestuur van EYAN pas op 31 maart 2019 is benoemd (randnummers 17 en 18 dagvaarding);
  • daarom is [eiser] op 29 of 30 maart 2019 niet bevoegd geweest een schriftelijke overeenkomst met EYAN te sluiten (randnummers 19 tot en met 21 dagvaarding);
  • daarbij is niet van belang wanneer de gevolmachtigde de volmacht gebruikt, zoals de rechtbank Noord-Holland ten onrechte heeft overwogen in het vonnis van 27 november 2024;
  • de volmacht is niet bepaalbaar omdat deze is gericht op een onduidelijke juridische constructie: was er sprake van contractovername of van overgang van onderneming (pagina’s 3 en 4 incidentele conclusie van antwoord)?
Er is dus geen arbitragebeding overeengekomen tussen enerzijds EYAN en anderzijds [bedrijf] en [eiser] .
3.5.2.
Daarnaast is EYBV de rechtsopvolgster van EYAN waarbij alle activa en passiva zijn overgegaan. EYAN is nu dus een lege huls. Bij die rechtsopvolging is geen rekening gehouden met de rechten van schuldeisers op EYAN. In het jaarverslag van EY is slechts opgenomen dat EYBV als garantsteller voor EYAN zal optreden. Daarover is geen contact geweest met [eiser] , laat staan dat hij dit heeft aanvaard. Voor de zekerheid is EYBV daarom ook in deze procedure gedagvaard.
3.5.3.
De vermeerdering van eis betreffende de proceskosten is slechts onderbouwd met een factuur. Dat is onvoldoende concreet zodat EYBV en EYAN niet aan op hen rustende stelplicht heeft voldaan, aldus steeds [eiser] .
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

inleidend – aard van de vorderingen in de hoofdzaak

4.1.
Voorop wordt gesteld dat [eiser] in zijn dagvaarding uitvoerig feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit zou moeten blijken dat in 2019 tussen hem en EYAN een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Dit ter ondersteuning van zijn derde (primaire) vordering in de hoofdzaak. Daarnaast heeft [eiser] zijn vorderingen 5 en 6 gebaseerd op artikel 5 lid 1 onder c van de Agwb. Daarin is opgenomen dat onderscheid is verboden bij het aangaan en het beëindigen van een arbeidsverhouding. In artikel 8 van de Awgb is bepaald dat artikel 7:681 BW van toepassing is op de beëindiging van de arbeidsverhouding door de werkgever indien artikel 5 Agwb aan de orde is. Artikel 7:681 BW betreft het verzoek vernietiging van de opzegging van een arbeidsovereenkomst en behoort tot de absolute bevoegdheid van de kantonrechter.
4.2.
Uit artikel 93 onder c en artikel 94 Rv volgt dat deze vorderingen – en daarmee alle vorderingen in deze procedure die [eiser] heeft ingesteld tegen EYAN, en haar rechtsopvolgster EYBV – aan de kantonrechter moeten worden voorgelegd.
4.3.
Voor verwijzing naar de kantonrechter is echter wel vereist dat deze rechtbank (lees: een overheidsrechter) bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen die [eiser] heeft ingesteld tegen EYAN en haar rechtsopvolgster EYBV.
4.4.
EYAN en EYBV hebben gesteld dat op de relatie tussen EYAN en [eiser] een arbitragebeding van toepassing is. Dan is de overheidsrechter niet bevoegd (artikel 1022 Rv). Daarop zal eerst worden beslist.
ingeroepen arbitragebeding bewezen door geschrift?
4.5.
[eiser] legt in deze procedure bij zijn betwisting van het door EYBV en EYAN gestelde arbitragebeding de nadruk op artikel 1021 Rv.
4.6.
In artikel 1021 Rv is bepaald dat de overeenkomst tot arbitrage wordt bewezen door een geschrift. De rechter moet ambtshalve toetsen of daaraan is voldaan indien het getelde arbitragebeding wordt betwist – zoals in dit geval door [eiser] .
4.7.
In het procesdossier bevinden zich onder meer de volgende ‘geschriften’:
de overeenkomst (
“NL Admission Agreement”) tussen enerzijds EYNL en anderzijds [bedrijf] en [eiser] , namens EYNL ondertekend op 31 maart 2014 en door [eiser] op 16 april 2014;
de overeenkomst (
“A Admission Agreement”) tussen enerzijds EYA en anderzijds [bedrijf] en [eiser] , ondertekend op 31 maart 2014 namens EYA en op 16 april 2014 door [eiser] , mede namens [bedrijf] ;
de overeenkomst (
“AN Admission Agreement”) tussen enerzijds EYAN en anderzijds [bedrijf] en [eiser] , ondertekend op 1 april 2019 namens EYAN door haar bestuurder [naam 1] , en namens [bedrijf] en [eiser] door gevolmachtigde [naam 1] ;
e volmachten van [bedrijf] en [eiser] , ondertekend door [eiser] ;
de Fundamental Rules van EYAN (AN Rules) van 31 maart 2019;
de Fundamental Rules van EYNL (NL Rules) van 25 september 2019.
4.8.
In de hierboven onder a) t/m c) genoemde overeenkomsten (‘geschriften’) is bepaald (steeds in artikel 7 van die overeenkomsten) dat ieder geschil moet worden beslecht overeenkomstig het arbitragebeding in de toepasselijke set Fundamental Rules: in geval van EYNL is dat artikel 21 van de NL Rules, in geval van EYA is dat artikel 25 van de A Rules, en in geval van EYAN is dat artikel 25 van de AN Rules. In de volmachten is bepaald dat ieder geschil dat uit de volmacht of de daarop gebaseerde overeenkomsten zal ontstaan, zal worden beslecht overeenkomstig het bepaalde in artikel 21 van de NL Rules. Dit alles geeft blijk van schriftelijk overeengekomen arbitragebedingen tussen enerzijds [eiser] en [bedrijf] en anderzijds EYNL, EYA en EYAN.
4.9.
Tot dat oordeel is ook de voorzieningenrechter te Rotterdam gekomen (rechtsoverweging 5.3 en 5.4 van het vonnis van 26 juli 2021, zie onder 2.13.1), dat is bekrachtigd door het gerechtshof Den Haag in zijn arrest van 20 december 2022 (zie onder 2.13 tot en met 2.13.2).
4.10.
[eiser] stelt thans (weer) dat geen schriftelijk arbitragebeding tussen hem en EYAN is overeengekomen omdat de volmachten van 29 en 30 maart 2019 niet rechtsgeldig zouden zijn en de overeenkomst met EYAN dus niet rechtsgeldig tot stand zou zijn gekomen.
4.11.
Verschillende overheidsrechters hebben inmiddels beslist dat die volmachten geldig zijn. Die uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van 27 november 2024 (zie onder 2.20.2) en het gerechtshof Den Haag van 18 maart 2025 (zie onder 2.12.3) hebben gezag van gewijsde. In deze procedure neemt [eiser] dezelfde stellingen in over de gebreken aan de volmacht als in die twee procedures.
4.12.
Anders dan [eiser] heeft betoogd, kan in rechtsoverweging 5.10 van het arrest van 18 maart 2025 van het gerechtshof Den Haag (zie onder 2.12.3) niet worden gelezen dat het gerechtshof is uitgegaan van een voorwaardelijke volmacht.
4.13.
[eiser] heeft in zijn laatste akte daarnaast betoogd dat het aanbod tot overgang naar EYAN onbevoegd is gedaan omdat op het moment van dat aanbod geen bestuur van EYAN was benoemd. Dit standpunt gaat voorbij aan het feit dat de mededelingen aan [eiser] over de overgang van EYA naar EYAN, zijn verstuurd door EYNL, zoals ook is overwogen in rechtsoverweging 5.9 van het arrest van 18 maart 2025 van het gerechtshof Den Haag [17] . Tussen EYNL enerzijds en [eiser] en [bedrijf] anderzijds gold op dat moment de Professional- en Partnerovereenkomst uit 2014 (de NL Admission Agreement, zie ook onder 2.3), een overeenkomst die als overkoepelend moet worden gezien voor de overeenkomsten met EYA of later EYAN (zie ook onder 2.2.2). Dat het aanbod van de overgang van EYA naar EYAN onbevoegd is gedaan door EYNL, is niet gesteld of gebleken.
4.14.
[eiser] heeft verder geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de uitspraken van 26 juli 2021 van de voorzieningenrechter te Rotterdam, van 20 december 2022 van het gerechtshof Den Haag in hoger beroep daarvan, van 27 november 2024 van de rechtbank Noord-Holland en die van 18 maart 2025 van het gerechtshof Den Haag (in de herroepingsprocedure van het arrest van 15 maart 2022 van dat hof ) (zie onder 2.12.3) onjuist zijn. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de overwegingen en daarop gebaseerde beslissingen van die overheidsrechters en neemt de overwegingen over. In deze procedure wordt daarom uitgegaan van de rechtsgeldigheid van de volmachten en de totstandkoming in 2019 van de AN Rules tussen [eiser] enerzijds en EYAN anderzijds, en dus ook van het bepaalde in artikel 25 AN Rules en bovendien de toepasselijkheid van artikel 21 NL Rules, aangezien de NL Admission Agreement niet is geraakt door de organisatorische wijziging en de volmachten daartoe (zoals EYBV en EYAN terecht hebben betoogd).
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat het arbitragebeding waarop EYAN en EYBV een beroep doen, en dat wordt betwist door [eiser] , bewezen is door schriftelijke overeenkomsten tussen partijen. Er is dus voldaan aan het bepaalde in artikel 1021 Rv.
4.16.
De hierboven opgesomde overeenkomsten zijn ook gesloten door [eiser] in persoon, namelijk als Professional. De bepalingen uit deze overeenkomsten gelden dus ook voor [eiser] in persoon, zoals ook is beslist in de uitspraken in zaken die hij in persoon heeft ingesteld en in andere uitspraken in zaken die hij met [bedrijf] heeft ingesteld:
  • vonnis van 12 mei 2021 van de voorzieningenrechter te Rotterdam, bekrachtigd door gerechtshof Den Haag, 15 maart 2022,
  • vonnis van 26 juli 2021 van de voorzieningenrechter te Rotterdam, bekrachtigd door gerechtshof Den Haag, 22 december 2022,
  • beschikking van 15 september 2022 van de rechtbank Rotterdam, bekrachtigd door gerechtshof Den Haag, 9 juli 2024, en
  • vonnis van 18 januari 2023 van de rechtbank Rotterdam.
vallen vorderingen [eiser] onder arbitragebeding(en)?
4.17.
De volgende vraag die moet worden beantwoord is of de vorderingen van [eiser] in deze procedure onder de gelijkluidende arbitragebedingen van artikel 21 NL Rules en artikel 25 AN Rules vallen.
Vordering 1
4.18.
De eerste vordering van [eiser] betreft zijn stelling dat tussen hem en EYAN (dan wel haar rechtsopvolgster EYBV) geen overeenkomst tot stand is gekomen in 2019. Dit gaat dus over de totstandkoming van de overeenkomst met EYAN. Daarover is hiervoor onder 4.11 tot en met 4.16 al overwogen en beslist dat die overeenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat tussen [eiser] en EYAN een arbitragebeding geldt.
Vordering 2
4.19.
[eiser] heeft onder 2 gevorderd een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen hem (persoonlijk) en EYAN (of haar rechtsopvolgster EYBV) nimmer is opgezegd. Over de opzegging van de overeenkomst tussen enerzijds [bedrijf] en [eiser] en anderzijds EYAN is eerder geprocedeerd door die partijen, en beslist in de volgende uitspraken:
  • de mondelinge uitspraak van 31 augustus 2021 van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam,
  • de bekrachtiging daarvan door het gerechtshof Den Haag in de uitspraak van 20 december 2022 en
  • de bekrachtiging van die uitspraak door de Hoge Raad op 2 februari 2024.
Uit deze drie uitspraken volgt dat het arbitragebeding (in dat geval artikel 25 AN Rules) ook geldt voor een geschil over de opzegging van de overeenkomst waarin het arbitragebeding is opgenomen. Dit geldt ook voor [eiser] in persoon (zie onder 4.16).
4.19.1.
Deze uitspraken hebben inmiddels gezag van gewijsde tussen [eiser] en EYAN, zoals ook terecht is betoogd door EYBV en EYAN. De door [eiser] gevorderde herroeping van de uitspraak van 20 december 2022 (in het hoger beroep van de mondelinge uitspraak van 31 augustus 2021 van de kantonrechter te Rotterdam) van het gerechtshof Den Haag, is inmiddels afgewezen in de beschikking van 18 maart 2025 (zie onder 2.14.4). Deze rechtbank is in deze procedure gebonden aan deze beslissingen van de kantonrechter te Rotterdam, het gerechtshof te Den Haag en de Hoge Raad (artikel 236 lid 1 Rv).
4.19.2.
De tweede vordering van [eiser] over de opzegging van de overeenkomst tussen hem en EYAN valt dus ook onder de reikwijdte van het arbitragebeding die tussen hem en EYA, EYAN en EYNL is overeengekomen.
Vordering 3
4.20.
Dit geldt ook voor de derde vordering van [eiser] . Die vordering betreft een kwalificatie van de rechtsverhouding tussen hem en EYAN betreffende de werkzaamheden die [eiser] in de periode 1 april 2019 en 1 juli 2021 heeft uitgevoerd voor EYAN. Een dergelijke kwalificatie is een geschil over de rechtsverhouding tussen partijen, dat dient te worden beslecht door arbitrage aldus de eerdere uitspraken in verschillende procedures over de uitleg van artikel 25 AN Rules (en de overige gelijkluidende arbitragebedingen van EY die zijn aanvaard door [eiser] ). Verwezen wordt naar rechtsoverweging 5.12 van de beschikking van 20 december 2022 van het gerechtshof Den Haag, die is bekrachtigd door de Hoge Raad in zijn uitspraak van 2 februari 2024. Deze rechtbank is in deze procedure gebonden aan deze beslissingen met gezag van gewijsde (zie ook onder 4.19.1).
Vordering 4
4.21.
De vierde vordering van [eiser] is niet gericht tegen EYAN of EYBV, en betreft de gerechtelijke vaststelling dat hij klokkenluider is in de zin van de EU Richtlijn en de EYNL Klokkenluidersregeling. Volgens [eiser] leent zijn geschil met EYAN zich, nu het gebaseerd is op die Richtlijn, dan wel artikelen 21 en 37 EU Handvest, of artikel 5 lid 1 onder c Awgb, niet voor arbitrage.
4.22.
Volgens EYBV en EYAN gaat deze vordering over de opzegging van de overeenkomst tussen EYAN en [eiser] (en [bedrijf] ). Zij wijzen erop dat [eiser] in zijn dagvaarding heeft gesteld dat hij klokkenluider is in de zin van de EYNL Klokkenluidersregeling en van de EU Richtlijn en dat hij daarom bescherming geniet tegen opzegging van de overeenkomst tussen hem en EYAN. De term opzegverbod uit de EU Richtlijn komt enkele keren voor op verschillende pagina’s van de dagvaarding, aldus steeds EYBV en EYAN.
4.23.
[eiser] heeft daarover aangevoerd dat EYBV en EYAN zijn vorderingen niet nader mogen invullen (artikelen 23 en 24 Rv).
4.23.1.
Dat dit geschil zich niet leent voor arbitrage heeft [eiser] ook gesteld in eerdere procedures, en steeds zonder succes. Verwezen wordt naar de uitspraken:
  • de beschikking van 20 december 2022 van het gerechtshof Den Haag (rechtsoverwegingen 5.13 e.v.), in hoger beroep van de mondelinge uitspraak van 31 augustus 2021 van de kantonrechter te Rotterdam, bekrachtigd door de Hoge Raad bij beschikking van 2 februari 2024;
  • de beschikking van 26 juli 2021 van het gerechtshof Den Haag (rechtsoverweging 5.6);
  • het arrest van 20 december 2022 van het gerechtshof Den Haag (rechtsoverwegingen 5.10 tot en met 5.12), in hoger beroep van het vonnis van 26 juli 2021 van de voorzieningenrechter te Rotterdam;
  • de beschikking van 15 september 2022 van de rechtbank Rotterdam (rechtsoverwegingen 4.6 en 4.7);
  • de beschikking van 9 juli 2024 van het gerechtshof Den Haag (rechtsoverwegingen 6.27 tot en met 6.29);
  • het vonnis van 18 januari 2023 van de rechtbank Rotterdam (rechtsoverwegingen 4.24 tot en met 4.28); en
  • het vonnis van 27 november 2024 van de rechtbank Noord-Holland (rechtsoverweging 4.29).
4.23.2.
Thans heeft [eiser] in deze procedure er een (ogenschijnlijk) nieuw argument aan toegevoegd, te weten dat volgens artikel 31 van de EU Richtlijn hij gebruik heeft gemaakt van zijn vrijheid van meningsuiting als bepaald in artikel 10 EVRM [18] . Het arbitragebeding zet volgens hem dit dwingende recht opzij is en is daarom in strijd met de openbare orde. Daarnaast staat thans tussen partijen vast dat [eiser] klokkenluider is in de zin van Wet bescherming klokkenluiders. Dit volgt uit de vaststelling van feiten in een tuchtzaak voor de Raad van Discipline die de advocaten van EYAN en EYBV jegens zijn advocaat heeft ingesteld, aldus steeds [eiser] .
4.23.3.
In zijn laatste akte verwijst [eiser] naar de beslissing van 10 maart 2025 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, waarin onder de feiten (onder 2.3) is opgenomen dat
“ [eiser] heeft een melding gedaan op grond van de Wet bescherming klokkenluiders”. Anders dan [eiser] meent is daarmee niet rechtens vast komen te staan dat hij klokkenluider in de zin van de Wet bescherming klokkenluiders is.
4.23.4.
Ook valt, zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet in te zien waarom en hoe een arbitragebeding een van de contractspartijen zou beperken in zijn vrijheid van meningsuiting. Dit (ogenschijnlijk) nieuwe argument van [eiser] wordt dan ook als niet onderbouwd en onbegrijpelijk verworpen. In aanvulling hierop wordt het volgende overwogen.
4.23.5.
Het gerechtshof Den Haag heeft in zijn beschikking van 20 december 2022 (in het hoger beroep van de mondelinge uitspraak van 31 augustus 2021 van de kantonrechter te Rotterdam, zie 2.14.2) overwogen dat het arbitragebeding op zich geen ontoelaatbare beperking inhoudt van de rechten en remedies waarin de EU Richtlijn voorziet (rechtsoverweging 5.15). De Hoge Raad heeft bij beschikking van 2 februari 2024 die uitspraak van het gerechtshof Den Haag bekrachtigd (zie onder 2.14.3). Daarmee hebben de overwegingen van het gerechtshof Den Haag tussen partijen gezag van gewijsde en daaraan is deze rechtbank gebonden, zoals hiervoor onder 4.19.1 ook is overwogen.
4.23.6.
Zo nieuw is het argument van [eiser] dus niet. Het door [eiser] gestelde geschil met EYAN – en daarmee de vierde vordering van [eiser] – gebaseerd op de door hem in deze procedure gestelde artikelen uit het Europees recht vallen dus ook onder het arbitragebeding in de NL Rules en de AN Rules en het arbitragebeding is geen ontoelaatbare beperking van de rechten en remedies waarin de EU Richtlijn in voorziet.
Vorderingen 5 en 6
4.24.
De vijfde en zesde vorderingen van [eiser] betreffen beweerde inbreuken door EYAN op artikel 5 lid 1 onder c Awgb (in verbinding met artikel 21 EU Handvest). Daarmee wenst [eiser] kennelijk een oordeel over de rechtmatigheid van zijn korting op salaris en de opzegging van zijn overeenkomst met EYAN. Deze vorderingen zijn dus gebaseerd op de door hem uitgevoerde werkzaamheden in het kader van zijn overeenkomsten met EYAN, en zijn klachten over intimiderend en discriminerend gedrag jegens hem door managers dan wel bestuurders binnen EY.
4.25.
Het arbitragebeding betreft ook dit soort geschillen, aldus de uitspraak van 20 december 2022 van het gerechtshof Den Haag in het hoger beroep van het vonnis van 26 juli 2021 van de voorzieningenrechter te Rotterdam (zie onder 2.13 tot en met 2.13.2). Uit rechtsoverweging 5.6 van dat arrest volgt dat ook gesteld onrechtmatig handelen van EYAN jegens [eiser] onder het arbitragebeding valt.
4.26.
[eiser] heeft in deze procedure geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de uitspraak van 20 december 2022 van het gerechtshof Den Haag, dan wel een van de andere genoemde uitspraken, onjuist zijn. Dat [eiser] het niet eens is met die uitspraak/uitspraken is daartoe onvoldoende. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de overwegingen van het gerechtshof in zijn arrest van 20 december 2022 (dat gezag van gewijsde heeft tussen partijen) en de andere overheidsrechters en neemt deze over. Vastgesteld wordt dan ook dat de vijfde en zesde vorderingen van [eiser] in deze procedure onder het arbitragebeding vallen.
Conclusie EYAN
4.27.
Deze rechtbank is dus onbevoegd kennis te nemen van alle vorderingen die [eiser] heeft ingesteld tegen EYAN.
Vorderingen op EYBV
4.28.
[eiser] betoogt dat EYBV de rechtsopvolgster is van EYAN en dat hij geen rechtsverhouding met EYBV heeft, of heeft gehad, en dat hij niet aanvaardt dat EYBV de gestelde schuld van EYAN aan [eiser] overneemt. Volgens het jaarverslag 2023/2024 van EY staat de nieuwe rechtspersoon EYBV garant voor eventuele schulden van EYAN, aldus [eiser] .
4.29.
Dit staat ook zo in de incidentele conclusie van EYBV en EYAN en de daarin opgenomen brieven van EY aan het gerechtshof Den Haag in de appelprocedure van het vonnis van 18 januari 2023 van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam.
4.30.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] in zijn incidentele conclusie van antwoord (de inhoud van) die brieven van EY aan het gerechtshof Den Haag onvoldoende gemotiveerd weersproken zodat uit wordt gegaan van de vrijwaring of garantiestelling door EYAN van eventuele schulden van EYBV.
4.31.
Het betoog van [eiser] kan hem dan ook niet baten. Dat EYBV (dan wel EYAN) geen overeenkomst betreffende onderlinge vrijwaring of garantiestelling hebben gesloten met [eiser] (en [bedrijf] ) is niet van belang omdat een dergelijke vrijwaring of garantiestelling slechts geldt tussen EYBV en EYAN. Dit kan ook worden overeengekomen tussen een garantsteller (hier EYBV) en de gewaarborgde (hier EYAN) zonder dat een schuldeiser (hier [eiser] ) van de gewaarborgde daarvan kennis heeft.
4.32.
Uit dit alles volgt dat EYBV dus pas in beeld komt, mocht een van de vorderingen van [eiser] op EYAN worden toegewezen (door een arbiter) en EYAN die veroordeling niet nakomt. Daaruit blijkt dat een (mogelijke) vordering van [eiser] op EYBV afhankelijk is van een toewijzing van een vordering op EYAN. Dat kan in deze procedure niet aan de orde zijn omdat deze rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van [eiser] op EYAN.
slotsom
4.33.
Uit al het voorgaande volgt dat deze rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van de vorderingen die [eiser] tegen EYAN heeft ingesteld en dat [eiser] niet ontvankelijk is met zijn vorderingen op EYBV.
proceskosten
4.34.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. EYBV en EYAN hebben gesteld dat [eiser] misbruik van procesrecht maakt en gevraagd om een veroordeling van [eiser] in de daadwerkelijke proceskosten.
4.35.
Een veroordeling in de volledige proceskosten is slechts onder bijzondere omstandigheden mogelijk, zoals misbruik van procesrecht. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat daarvan sprake kan zijn als het instellen van de vordering, gelet op evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Dit kan aan de orde zijn als de eiser op voorhand heeft moeten begrijpen dat deze geen kans van slagen hebben [19] .
4.36.
EYBV en EYAN betogen dat de stellingen van [eiser] geen kans van slagen hebben en dat hij dit wist, althans behoorde te weten. Het geschil gaat immers over dezelfde onderwerpen die [eiser] in eerdere procedures aan de orde heeft proberen te stellen en waarin overheidsrechters zich steeds onbevoegd hebben verklaard vanwege het tussen partijen geldende arbitragebeding. De uitspraken van 20 december 2022 van het gerechtshof Den Haag zijn bekrachtigd door de Hoge Raad. Deze uitspraken hebben gezag van gewijsde tussen [eiser] en EYAN en de rechtbank is daaraan gebonden in deze procedure. Onder die omstandigheden is evident voor [eiser] dat deze procedure jegens EYAN kansloos is, aldus steeds EYBV en EYAN.
4.37.
Het betoog van EYBV en EYAN wordt gevolgd. De vorderingen die [eiser] heeft ingesteld zijn in eerdere procedures aan de orde geweest en steeds heeft een overheidsrechter zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van die vorderingen. Het wordt tijd dat (de advocaat van) [eiser] inziet dat hij bij de overheidsrechter aan het verkeerde adres is en dat hij – als hij zijn vorderingen inhoudelijk wil laten beoordelen – een arbitrageprocedure moet beginnen.
4.38.
Een veroordeling van [eiser] in de volledige proceskosten van EYBV en EYAN is daarom op zijn plaats. EYBV en EYAN hebben hun kosten aan salaris advocaat in dit incident begroot op een bedrag van € 30.925 en vervolgens vermeerderd met € 8.086,50. [eiser] heeft de hoogte van dat bedrag niet betwist, en heeft slechts ten onrechte betoogd dat een factuur voor die bedragen onvoldoende is ter onderbouwing van de gestelde kosten. De gevorderde kostenveroordeling, zoals vermeerderd door EYBV en EYAN in hun laatste akte, wordt daarom toegewezen tot het bedrag van € 39.011,50. De kosten aan de zijde van EYBV en EYAN worden daarmee begroot op: € 688,00 aan griffierecht, te vermeerderen met € 39.011,50 aan salaris advocaat en € 178,00 aan nakosten (te vermeerderen met kosten als hierna vermeld in de beslissing), hetgeen neerkomt op €39.877,50.
4.39.
De gevorderde vermeerdering met wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf 14 dagen na aanschrijving van dit vonnis.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident en in de hoofdzaak
5.1.
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de vorderingen die [eiser] heeft ingesteld tegen EYAN,
5.2.
verklaart [eiser] niet ontvankelijk in zijn vorderingen op EYBV,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden begroot op € 39.877,50, te vermeerderen met € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening indien [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving van dit vonnis voldoet aan deze kostenveroordeling en het vonnis moet worden betekend,
5.4.
bepaalt dat [eiser] over de proceskosten de wettelijke rente moet voldoen vanaf 14 dagen na aanschrijving van dit vonnis tot de dag van voldoening,
5.5.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, rechter, bijgestaan door mr. R.E.R. Verloo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Rotterdam, 12 mei 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:4372
2.Gerechtshof Den Haag, 15 maart 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:397
3.Gerechtshof Den Haag, 18 maart 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:356
4.Rechtbank Rotterdam, 26 juli 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:7210
5.Gerechtshof Den Haag, 22 december 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2503
6.Rechtbank Rotterdam, 31 augustus 2021, ECLI:RBROT:2021:10128
7.Gerechtshof Den Haag, 20 december 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2504
8.Hoge Raad, 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:151
9.Gerechtshof Den Haag, 18 maart 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:357
10.Niet gepubliceerd
11.Gerechtshof Den Haaf, 9 juli 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1379
12.Rechtbank Rotterdam, 18 januari 2023, ECLI:RBROT:2023:187
13.Niet gepubliceerd.
14.Rechtbank Oost-Brabant, 26 februari 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:1139
15.Gerechtshof Den Bosch, 19 december 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:4242
16.Rechtbank Noord-Holland, 27 november 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:13707.
17.Zo ook rechtbank Noord-Holland, 27 november 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:13707 rechtsoverweging 4.7.
18.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
19.Hoge Raad 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2366 waarin is verwezen naar Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828.