ECLI:NL:RBAMS:2025:5013

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
1303919325
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke feiten in Polen

Op 2 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd op 21 november 2024 door de regionale rechtbank in Poznań, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren in 1992. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 18 juni 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsman, mr. A. Fakiri, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat leidde tot het vonnis in Polen, maar dat hij wel op de hoogte was van zijn verplichtingen en dat de oproeping voor de zitting naar zijn opgegeven adres is gestuurd. De rechtbank oordeelt dat er geen schending van de verdedigingsrechten is, ondanks de argumenten van de raadsman dat de opgeëiste persoon niet bewust afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.

De rechtbank heeft ook de grondslag van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van de Nederlandse wetgeving. De rechtbank heeft geen weigeringsgronden gevonden en concludeert dat de overlevering kan plaatsvinden, ondanks de zorgen over de rechtsstaat in Polen. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij de belangen van de opgeëiste persoon en zijn gezin heeft afgewogen tegen de noodzaak van de overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/039193-25 (EAB I)
Datum uitspraak: 2 juli 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 15 april 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 november 2024 door
the Regional Court in Poznań, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] (Polen),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 juni 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A. Fakiri, advocaat in Den Haag, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court in Środa Wielkopolskavan 14 september 2023 (referentie: II K 369/23).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en acht maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon bewust afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Voor zover hij al een adresinstructie heeft ondertekend, was hij niet op de hoogte van de inhoud daarvan. Op grond van de informatie in het EAB kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk op de hoogte was van de datum en de plaats van de zitting of van het recht om appel in te stellen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat kan worden afgezien van de weigeringsgrond omdat de opgeëiste persoon een adres heeft opgegeven, een adresinstructie heeft ontvangen en de correspondentie is verstuurd naar het door hem opgegeven adres. Gelet op deze omstandigheden kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon tijdens het vooronderzoek als verdachte is gehoord, dat hij een adresinstructie heeft ontvangen en dat hij een adres heeft opgegeven waarop hij bereikbaar zou zijn voor officiële correspondentie. In deze adresinstructie is de opgeëiste persoon onder meer gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven. De oproeping voor de zitting (die plaatsvond op 14 september 2023) is vervolgens daadwerkelijk naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd, maar is niet door de opgeëiste persoon afgehaald. Hij heeft geen adreswijziging doorgegeven.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de opgeëiste persoon, voor zover hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Overlevering impliceert daarom geen schending van de verdedigingsrechten.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
diefstal, meermalen gepleegd.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering zal leiden tot schending van de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon. Het disfunctionerend rechtssysteem in Polen blijkt uit het feit dat de aanvankelijke opschorting van de tenuitvoerlegging van de aan de opgeëiste persoon opgelegde straf zonder motivering is herroepen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de raadsman niet heeft aangetoond dat een dergelijke motivering ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het algemeen gevaar ziet op de onafhankelijkheid van de rechtspraak in Polen. Dat de motivering voor de herroeping van de opschorting van de straf niet door de uitvaardigende justitiële autoriteit aan de uitvoerende autoriteit is verstrekt (wat overigens niet impliceert dat een motivering ontbreekt), betreft geen omstandigheid die raakt aan de onafhankelijkheid van de rechterlijke instantie die het aan het EAB ten grondslag liggende vonnis heeft gewezen.
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.

6.Artikel 7 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (family life)

De raadsman heeft een beroep gedaan op het recht op eerbiediging van gezinsleven zoals neergelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De opgeëiste persoon woont samen met zijn vriendin en hun in Nederland geboren kind. Hij vervult een actieve rol in de opvoeding. Overlevering van de opgeëiste persoon zou leiden tot ernstige verstoring van het gezinsleven.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat overlevering, gelet op artikel 52, eerste lid, Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest), een toegestane beperking is van de uitoefening van het recht op
family life, zoals bedoeld in artikel 7 Handvest. Vanwege de tijdelijke aard van de beperking is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon, op zichzelf niet onevenredig.
Alleen in uitzonderlijke omstandigheden zal het familie- en gezinsleven van een opgeëiste persoon zwaarder wegen dan het legitieme doel dat met de overlevering wordt nagestreefd. [5]
Hoewel de rechtbank oog heeft voor de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon en zijn jonge gezin, doen zulke uitzonderlijke omstandigheden zich hier niet voor. De beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven, levert daarom geen beletsel op voor overlevering.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 310, 311 en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań,Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.E.M. James - Pater en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D.F.A. Reuvekamp en M.C. Hooibrink, griffiers, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde, vierde en vijfde lid OLW)
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Zie o.a. Rb. Amsterdam 23 april 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:3245.