ECLI:NL:RBAMS:2025:5015

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
1312785425
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met verwerping van verweren

Op 2 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van het EAB, dat was uitgevaardigd op 24 april 2025. De opgeëiste persoon, geboren in 1992 in Polen, was bijgestaan door zijn raadsman en een tolk tijdens de zitting op 18 juni 2025. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenneming bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de eerdere processen die leidden tot de vonnissen in Polen, maar dat hij wel op de hoogte was van de procedure. De raadsman voerde aan dat de opgeëiste persoon niet bewust afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht, terwijl de officier van justitie stelde dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de procedure en stilzwijgend afstand had gedaan van zijn verdedigingsrechten. De rechtbank oordeelde dat de overlevering niet zou leiden tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, ondanks de bezwaren van de raadsman met betrekking tot het recht op gezinsleven, omdat de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon niet zwaarder wogen dan de legitieme doelen van de overlevering. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-127854-25 (EAB II)
Datum uitspraak: 2 juli 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 28 april 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 april 2025 door
the Regional Court in Poznań, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] (Polen),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 juni 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A. Fakiri, advocaat in Den Haag, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenneming bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van twee vonnissen:
I. Een vonnis van
the District Court in Wrześniavan 16 augustus 2023 (referentie: II K 263/23);
II. Een vonnis van
the District Court in Wrześniavan 16 augustus 2023 (referentie: II K 265/23).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van
I. een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden;
II. een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden,
door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon bewust afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Voor zover de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft getekend, was hij niet op de hoogte van de inhoud daarvan. Op grond van de informatie in het EAB kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk op de hoogte was van de datum en de plaats van de zittingen of van zijn recht om appel in te stellen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voor beide vonnissen kan worden afgezien van de weigeringsgrond omdat de opgeëiste persoon een adres heeft opgegeven, een adresinstructie heeft ontvangen en de correspondentie is verstuurd naar het door hem opgegeven adres. Bovendien heeft de opgeëiste persoon schuld bekend. De opgeëiste persoon was dus in beide zaken op de hoogte van de procedure die tegen hem liep. Gelet op deze omstandigheden kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van twee vonnissen terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de processen die tot die beslissingen hebben geleid, en die - kort gezegd - zijn gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon in beide zaken tijdens het vooronderzoek een adresinstructie heeft ontvangen waarin hij is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven. De opgeëiste persoon heeft tijdens het vooronderzoek een adres opgegeven waarop hij bereikbaar zou zijn voor officiële correspondentie en hij heeft schuld bekend. Uit het EAB blijkt ook dat de opgeëiste persoon op het door hem opgegeven adres is opgeroepen voor beide zittingen, die plaatsvonden op 16 augustus 2023 en hebben geleid tot het vonnis met referentie II K 263/23 respectievelijk het vonnis met referentie II K 265/23. De opgeëiste persoon heeft de oproepingen niet afgehaald.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij de processen, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor de officiële correspondentie, en dat hij zich - terwijl hij op de hoogte was van de verdenkingen en de strafrechtelijke procedures - onvoldoende heeft geïnformeerd over het (verdere) verloop ervan. Overlevering leidt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
diefstal.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Artikel 7 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (family life)

De raadsman heeft een beroep gedaan op het recht op eerbiediging van gezinsleven zoals neergelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De opgeëiste persoon woont samen met zijn vriendin en hun in Nederland geboren kind. Hij vervult een actieve rol in de opvoeding. Overlevering van de opgeëiste persoon zou leiden tot ernstige verstoring van het gezinsleven.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat overlevering, gelet op artikel 52, eerste lid, Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest), een toegestane beperking is van de uitoefening van het recht op
family life, zoals bedoeld in artikel 7 Handvest. Vanwege de tijdelijke aard van de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon, op zichzelf niet onevenredig.
Alleen in uitzonderlijke omstandigheden zal het familie- en gezinsleven van een opgeëiste persoon zwaarder wegen dan het legitieme doel dat met de overlevering wordt nagestreefd. [6]
Hoewel de rechtbank oog heeft voor de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon en zijn jonge gezin, doen zulke uitzonderlijke omstandigheden zich hier niet voor. De beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven, levert daarom geen beletsel op voor overlevering.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań, Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.E.M. James - Pater en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D.F.A. Reuvekamp en M.C. Hooibrink, griffiers, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (