3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon bewust afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Voor zover de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft getekend, was hij niet op de hoogte van de inhoud daarvan. Op grond van de informatie in het EAB kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk op de hoogte was van de datum en de plaats van de zittingen of van zijn recht om appel in te stellen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voor beide vonnissen kan worden afgezien van de weigeringsgrond omdat de opgeëiste persoon een adres heeft opgegeven, een adresinstructie heeft ontvangen en de correspondentie ook daadwerkelijk is verstuurd naar het door hem opgegeven adres. De adresinstructie strekte zich tevens uit over het hoger beroep tegen het vonnis met referentie II K 322/23. Gelet op deze omstandigheden kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten.
ten aanzien van de procedure die heeft geleid tot het arrest met referentie IV Ka 213/24
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een procedure in eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.De rechtbank stelt vast dat dit in deze zaak het geval is en dat het arrest van
the Regional Court in Poznańvan 10 mei 2024 (referentie: IV Ka 213/24) aan artikel 12 OLW getoetst dient te worden.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 21 mei 2025 blijkt namelijk niet dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zitting die tot het arrest heeft geleid. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat uit de verstrekte aanvullende informatie niet uitdrukkelijk blijkt dat de adresinstructie zich ook uitstrekt over de procedure in hoger beroep en evenmin hoe de opgeëiste persoon dit had moeten begrijpen. Ook ontbreekt informatie over wie het hoger beroep heeft ingesteld. De rechtbank kan zich er daarom niet van vergewissen dat overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt.
De rechtbank stelt vast dat het Internationaal Rechtshulpcentrum al uitdrukkelijk aan de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft gevraagd of de opgeëiste persoon erover geïnformeerd is dat de verplichting om een adreswijziging door te geven tevens zag op de procedure in hoger beroep. Nu geen concreet antwoord is gegeven op die vraag in de aanvullende informatie van 21 mei 2025, ziet de rechtbank geen aanleiding deze vraag opnieuw aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te (laten) stellen.
De rechtbank zal de overlevering dan ook weigeren voor de in het EAB vermelde feiten 1 tot en met 5 die ten grondslag liggen aan dit arrest.
ten aanzien van de procedure die heeft geleid tot het vonnis met referentie II K 528/23
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon tijdens het vooronderzoek als verdachte is gehoord, dat hij een adresinstructie heeft ontvangen en dat hij een adres heeft opgegeven waarop hij bereikbaar zou zijn voor officiële correspondentie. In deze adresinstructie is de opgeëiste persoon onder meer gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven. De oproeping voor de zitting (die plaatsvond op 15 februari 2023) is vervolgens daadwerkelijk naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd, maar is retour ontvangen omdat de oproeping niet bijtijds is afgehaald. De opgeëiste persoon heeft geen adreswijziging doorgegeven.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de opgeëiste persoon, voor zover hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Overlevering impliceert daarom geen schending van de verdedigingsrechten.