ECLI:NL:RBAMS:2025:5322

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
1314821325
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Polen

Op 22 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd op 13 januari 2025, verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van vijf maanden. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 8 juli 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsman, mr. W.N. Ramnun, en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet op de zittingen in Polen is verschenen, maar dat zijn advocaat wel aanwezig was. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft vervolgens de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de zittingen die tot het vonnis hebben geleid. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon impliciet afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en dat er geen reden was om de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet toe te passen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoet aan de eisen van dubbele strafbaarheid, aangezien de feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn en heeft zij de overlevering toegestaan. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-148213-25
Datum uitspraak: 22 juli 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 16 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 januari 2025 door
The Circuit Court in Kalisz, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] , Polen, op [geboortedag] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 juli 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.N. Ramnun, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Courtin Kępno (Polen) van 30 augustus 2022, kenmerk: II K 623/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vier maanden en tweeëntwintig dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit onderdeel D) van het EAB en de daarin gegeven toelichting volgt dat de opgeëiste persoon niet is verschenen op de drie zittingen die tot het vonnis hebben geleid, dat hij in persoon is opgeroepen voor de laatste zittingsdag en dat de door de rechtbank aangestelde advocaat op alle zittingsdagen aanwezig was.
Op 23 mei 2025 heeft het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) de volgende vragen voorgelegd aan de Poolse autoriteiten:
“According to the EAW, three hearings took place in the case with ref. no. II K 623/21. On 21 April 2022, 5 July 2022 and 25 August 2022, [opgeëiste persoon] did not appear in person. However, his counsellor, Magdalena Kostencka-Echaust, who was appointed by the State, was present at the aforementioned hearings.
1.
Could you inform me whether [opgeëiste persoon] had given a mandate to Magdalena Kostencka-Echaust, who was appointed by the State, to defend him at the aforementioned hearings, and whether he was indeed defended by her at the aforementioned hearings?
2. If not, please answer the following questions:
a) Were the notifications to appear at the aforementioned hearings sent to the address [opgeëiste persoon] had provided himself during the pretrial proceedings?
b) Did [opgeëiste persoon] , during the pretrial proceedings, receive instructions about his rights and duties, including the duty to inform the Polish authorities about address changes and the consequences of not complying with this obligation?”
Op 29 mei 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende informatie verstrekt:
“ [opgeëiste persoon] did not independently grant power of attorney to the defence counsel, as attorney Magdalena Kostencka-Echaust was appointed as court-appointed defence counsel for the wanted person, [opgeëiste persoon] , by order of the associate judge of the District Court in Kepno on April 11, 2022. The appointment of the defence counsel was made at the request of [opgeëiste persoon] . In accordance with the applicable legal provisions in Poland, the court's appointment of a defence counsel is equivalent to the granting of power of attorney.
At the hearings held on April 21, 2022, July 5, 2022, and August 25, 2022, attorney Magdalena Kostencka-Echaust was indeed present and actively participated in the proceedings, in particular by questioning witnesses.
I would like to add that [opgeëiste persoon] personally received the notification of the hearing
scheduled for August 25, 2022, which preceded the issuance of the judgment. The wanted person was also instructed about the obligation to report any change of address and the consequences of failing to fulfil this obligation.”
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Op grond van het EAB en de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten kan de rechtbank niet vaststellen dat de opgeëiste persoon de door de rechtbank op zijn verzoek aangestelde advocaat heeft gemachtigd om hem ter zitting te vertegenwoordigen buiten zijn aanwezigheid. De situatie als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder b, OLW is daarom niet aan de orde. Evenmin is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, b of d OLW. Dit betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW kan worden toegepast. De vraag is vervolgens of er reden is om af te zien van toepassing van deze weigeringsgrond. Daarbij is het volgende van belang. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces. Tijdens het vooronderzoek is hij als verdachte door de politie gehoord en heeft hij een adresinstructie ontvangen. De opgeëiste persoon was derhalve op de hoogte van de verdenking en van de strafrechtelijke procedure. Voorafgaand aan de eerste zittingsdag op 21 april 2022 heeft de opgeëiste persoon de rechtbank verzocht om toevoeging van een advocaat, welk verzoek op 11 april 2022 is ingewilligd. De opgeëiste persoon heeft kennelijk geen contact onderhouden met de toegewezen advocaat om zich op de hoogte te houden van het verloop van de procedure. Voor de laatste zittingsdag op 25 augustus 2022 is de oproeping op 12 juli 2022 in persoon uitgereikt aan de opgeëiste persoon, zo leidt de rechtbank af uit het EAB gelezen in samenhang met de aanvullende informatie van 29 mei 2025. Ook op deze laatste zittingsdag is de opgeëiste persoon echter niet verschenen en evenmin heeft hij zich op de hoogte gesteld van de uitkomst van het proces. Op grond van de voornoemde omstandigheden, in samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon impliciet afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht, dan wel dat hij met betrekking tot de uitoefening van zijn verdedigingsrechten kennelijk onzorgvuldig is geweest. De rechtbank ziet daarin aanleiding om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
Op 1 juli 2025 uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende informatie verstrekt:
“Bijgesloten doen wij u de vertaling toekomen van de scheldwoorden die zich in het dossier bevinden. Er is geen vertaling gedaan van de worden[sic]
die werden aangehaald door de mensen die vervolgens, overeenkomstig het recht, weigerden verklaringen af te leggen, aangezien hun vroegere verklaringen niet worden gebruikt als het bewijsmateriaal,
(…)
Verklaring van [naam] - blad 270v - 271
( ... ) Hij zei dat de ouders geen zak waard waren.( ... ) roepend tegen hen (de ouders) o.a. "jullie klootzaken". (…).
(…)”
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de feiten niet dubbel strafbaar zijn. Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon is veroordeeld voor psychische mishandeling. Dit is naar Nederlands recht niet strafbaar. Het EAB en de aanvullende informatie bevatten onvoldoende informatie om de feiten te kwalificeren naar Nederlands recht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de feiten wel dubbel strafbaar zijn. Uit het EAB blijkt dat er strafbare uitingen zijn gedaan. Uitgaande van de feitelijke omschrijving in het EAB, is er sprake van gedragingen die naar Nederlands recht gekwalificeerd kunnen worden als onder andere belediging en vernieling.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat uit het EAB blijkt dat aan het vereiste van dubbele strafbaarheid is voldaan. Uit de aanvullende informatie van 1 juli 2025 blijkt dat er (onder meer) sprake is van uitingen die naar Nederlands recht strafbaar zijn als belediging, zoals neergelegd in artikel 266 Sr.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
eenvoudige belediging;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

5.Artikel 11 OLW; artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.4 [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat – noch die doen vermoeden dat – die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld en bestaat er ook geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen. [5]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 266 en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Kalisz(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. E. Biçer en D.L.S. Ceulen, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.J. Gauneau en M.C. Hooibrink, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en rechtbank Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (