ECLI:NL:RBAMS:2025:5394

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
13/027459-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en rechtsgang in Polen

Op 23 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, ondanks verweren van de raadsman over de detentieomstandigheden en de rechtsgang in Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was gedetineerd en werd bijgestaan door een advocaat en een tolk tijdens de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de rechtsgang en dat de door de raadsman aangevoerde tegenstrijdigheden niet van invloed waren op de beslissing. De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing was, omdat de opgeëiste persoon vertegenwoordigd was door een advocaat tijdens de relevante zittingen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen algemeen reëel gevaar bestond voor onmenselijke behandeling van gedetineerden in Polen, en dat de detentieomstandigheden geen belemmering vormden voor de overlevering. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren, waardoor de overlevering werd toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/027459-25
Datum uitspraak: 23 juli 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 16 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 januari 2025 door
the District Court in Wroclaw(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeeiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 juli 2025, in aanwezigheid van mr. U.E.A. Weitzel, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J.H. Kortz, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court in Wrocławvan 8 februari 2023 met kenmerk
III K 224/22, in stand gelaten door een arrest van
the Appeal Court in Wrocławvan
28 februari 2024met kenmerk
II AKa 162/23.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog drie jaren, vijf maanden en vijf dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er tegenstrijdigheden bestaan tussen de informatie in onderdeel d) het EAB en de aanvullende informatie van 17 juni 2025. Ook de adresinstructie is niet in orde nu opgeëiste persoon niet gewezen is op de consequenties van het niet naleven ervan. De raadsman heeft aan dit verweer geen conclusie verbonden, anders dan dat de gang van zaken rondom de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon ‘niet door de beugel kan’. De rechtbank neemt aan dat de raadsman daarmee bedoelt dat de overlevering geweigerd dient te worden op grond van artikel 12 OLW.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich niet voordoet.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] Dit breng met zich mee dat enkel de procedure in hoger beroep die heeft geleid tot het arrest van
28 februari 2024 met kenmerk
II AKa 162/23dient te worden getoetst aan artikel 12 OLW.
De rechtbank is van oordeel dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich niet voordoet. De rechtbank leidt uit onderdeel d) van het EAB en de aanvullende informatie af dat de opgeëiste persoon weliswaar niet zelf aanwezig was bij de zittingen die tot het arrest hebben geleid, maar wel was geïnformeerd over de zitting en aldaar is vertegenwoordigd door een advocaat die daartoe door hem gemachtigd was. De opgeëiste persoon heeft bovendien verklaard dat hij inderdaad een advocaat gemachtigd had om namens hem de verdediging te voeren in hoger beroep. Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat hij van het proces op de hoogte is geweest. De rechtbank oordeelt dat zich de situatie voordoet als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De omstandigheid dat de door de opgeëiste persoon gemachtigde advocaat tijdens de procedure in hoger beroep is waargenomen door een andere advocaat, maakt dit niet anders. [5]
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is niet van toepassing. Dit betekent dat het verweer van de raadsman niet slaagt. De rechtbank ziet de door de raadsman aangevoerde tegenstrijdigheid tussen het EAB en de aanvullende informatie niet, maar leest de aanvullende informatie als een aanvulling op de informatie uit het EAB.

5.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld onder de nummers 1 en 5, te weten (respectievelijk):
deelneming aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Artikel 11 OLW

6.1
Detentieomstandigheden
De raadsman heeft aangevoerd dat het onduidelijk is waar in Polen de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd en dat de opgeëiste persoon mogelijk in een situatie kan komen waar sprake is van een vernederende en onmenselijke behandeling. Daarom is van belang dat wordt nagevraagd waar de opgeëiste persoon wordt gedetineerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg staat.
Zoals uitvoerig herhaald in haar jurisprudentie heeft de rechtbank geen algemeen reëel gevaar aangenomen dat gedetineerden die een gevangenisstraf in Polen uitzitten, onmenselijk of vernederend worden behandeld. [6] De raadsman heeft daarnaast geen enkele objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens overgelegd waaruit een algemeen gevaar voor personen die een gevangenisstraf uitzitten in Polen, blijkt. In verband met het voorgaande is de vraag waar de opgeëiste persoon na overlevering aan Polen naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd geenszins relevant. Daarom komt de rechtbank niet toe aan het stellen van vragen. Het verweer wordt verworpen.
6.2
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [8]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeeiste persoon]aan
the District Court in Wroclaw(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L.J.F. Ceelie en G.S. Haas, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Vgl. Rb. Amsterdam 28 mei 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:4868 en Rb. Amsterdam 17 augustus 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:5139.
6.Zie onder meer Rb. Amsterdam 9 juli 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:4798, r.o. 6, Rb. Amsterdam 29 juni 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3764 en Rb. Amsterdam 22 oktober 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:7507, r.o. 7.
7.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
8.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (