ECLI:NL:RBAMS:2025:5830

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
200.350.063
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beheerovereenkomsten en huurpenningen tussen ex-geliefden en een BV

In deze zaak gaat het om een kort geding tussen een man en vrouw, die ex-geliefden zijn, en een BV waarvan de man directeur-grootaandeelhouder is. De vrouw heeft de beheerovereenkomsten met betrekking tot haar appartementen opgezegd, maar de BV heeft na de opzegging een van de appartementen onbevoegd verhuurd. De rechtbank heeft de BV veroordeeld om de huurder te sommeren het appartement te ontruimen en de vrouw de huurpenningen te betalen tot het appartement ontruimd is. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, waarin haar vorderingen deels zijn toegewezen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun zaak nader toegelicht en zijn er verschillende vorderingen ingetrokken. Het hof heeft uiteindelijk het bestreden vonnis vernietigd voor zover het de afgifte van de sleutels van een appartement betreft, maar heeft de overige beslissingen van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De BV is veroordeeld om de huurder van het appartement te sommeren en de huurpenningen te betalen aan de vrouw. De proceskosten zijn toegewezen aan de vrouw, terwijl de kosten van het incidentele hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.350.063/01 SKG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/758524 /KG ZA 24-889
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 juli 2025
inzake

1.[appellant 1] ,

wonend te [plaats 1] ,
2.
[appellant 2],
gevestigd te [plaats 1] ,
appellanten in het principale hoger beroep,
geïntimeerden in het incidentele hoger beroep,
advocaat: mr. J.J.F. van de Voort te Langbroek,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [plaats 2] , Zwitserland,
geïntimeerde in het principale hoger beroep,
appellante in het incidentele hoger beroep,
advocaat: mr. N. Nuwenhoud te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna, zoals zijzelf ook doen, [appellant 1] , [appellant 2] en [geïntimeerde] genoemd. [appellant 1] en [appellant 2] zullen tezamen als [appellanten] worden aangeduid.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 24 december 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) van 4 december 2024, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie, en [appellanten] als gedaagden in conventie, eisers in reconventie (hierna: het bestreden vonnis). [geïntimeerde] heeft hierop een anticipatie-exploot doen uitbrengen.
Partijen hebben vervolgens de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens houdende een incidentele vordering tot schorsing en een provisionele vordering, met producties;
- memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel hoger beroep en (deels voorwaardelijke) vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord en akte uitlaten vermeerdering van eis in incidenteel hoger beroep, tevens akte uitlaten producties in principaal hoger beroep, met producties.
Op 26 juni 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben toen hun zaak nader doen toelichten, [appellanten] door mr. J. Witvoet, advocaat te Langbroek, [geïntimeerde] door mr. Nuwenhoud voornoemd. [geïntimeerde] heeft bij die gelegenheid nog een productie overgelegd. [appellanten] hebben hun incidentele en provisionele vorderingen ingetrokken. Verder hebben beide partijen een aantal grieven en (andere) vorderingen ingetrokken. Bij de beoordeling zal op een en ander worden teruggekomen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben (in de hoofdzaak) gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover daarbij de vorderingen van [geïntimeerde] zijn toegewezen en die van [appellanten] zijn afgewezen, een en ander kennelijk met alsnog afwijzing respectievelijk toewijzing van die vorderingen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, voor wat betreft de eerste aanleg kennelijk in conventie en in reconventie.
[geïntimeerde] heeft in het principale hoger beroep geconcludeerd tot, kort gezegd, verwerping daarvan. In het incidentele hoger beroep heeft zij geconcludeerd, voor zover thans nog van belang en gelet op de tijdens de mondelinge behandeling gegeven verduidelijking, tot het voor wat betreft de toekomst aan punt 5.6 van het dictum van het bestreden vonnis verbinden van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, kennelijk zonder maximum. Daarnaast heeft zij, deels voorwaardelijk, een aantal nieuwe vorderingen ingesteld die bij de beoordeling zullen worden vermeld. Tenslotte heeft [geïntimeerde] geconcludeerd tot de veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in eerste aanleg, kennelijk in conventie en in reconventie, het principale hoger beroep en het incidentele hoger beroep.
[appellanten] hebben in het incidentele hoger beroep geconcludeerd, naar het hof begrijpt, tot verwerping daarvan en afwijzing van de voor het eerst in hoger beroep ingestelde vorderingen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van dat hoger beroep, met rente.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft onder 2.1 tot en met 2.17 van het bestreden vonnis een aantal feitelijke uitgangspunten opgesomd. Deze zijn niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Zij komen, aangevuld met een aantal nieuwe uitgangspunten en voor zover in hoger beroep nog van belang, neer op het volgende.
( a) [geïntimeerde] en [appellant 1] hebben zeven jaar een liefdesrelatie gehad. [geïntimeerde] heeft die relatie begin 2024 verbroken.
( b) [geïntimeerde] en [appellant 1] hebben tijdens hun relatie (grotendeels) samengewoond in het appartement van [geïntimeerde] aan de [straat 3] te [plaats 1] . Inmiddels (na het bestreden vonnis) heeft [geïntimeerde] dat appartement verkocht.
( c) Via [appellant 2] , waarvan hij directeur-groot aandeelhouder is, en zijn eenmanszaak Kala Consulting houdt [appellant 1] zich onder meer bezig met bemiddeling bij huur en verhuur van onroerend goed.
( d) [geïntimeerde] is tevens eigenaar van twee appartementen in Uithoorn, op het adres [straat 1] en op het adres [straat 2] . Deze appartementen zullen hierna kortheidshalve (ook) worden aangeduid als [straat 1] en [straat 2] .
( e) Ten tijde van het bestreden vonnis beheerde [appellant 2] [straat 1] op grond van een tussen haar en [geïntimeerde] gesloten schriftelijke overeenkomst van 15 november 2023.
( f) Verder beheerde [appellant 2] , [appellant 1] of Kala Consulting (partijen verschillen daarover van mening) ten tijde van voormelde vonniswijzing [straat 2] .
( g) Op 22 juli 2024 heeft [geïntimeerde] [appellant 2] bericht dat zij de hiervoor genoemde appartementen in Uithoorn wil verkopen. Zij heeft gevraagd of [appellant 2] hieraan wil meewerken. Vervolgens heeft de advocaat van [geïntimeerde] in een brief van 14 augustus 2023 [appellant 2] verduidelijkt dat de beheerovereenkomsten door [geïntimeerde] zijn opgezegd. [appellant 2] werd gesommeerd om onder meer de sleutels af te geven en informatie over de huurders en de met hen gesloten huurovereenkomsten te verstrekken. Dat heeft [appellant 2] niet gedaan.
( h) Op 31 maart 2021 heeft [geïntimeerde] een pup, een Golden Retriever, [naam 1] geheten (hierna: [naam 1] ), gekocht. Later heeft [appellant 1] ook een pup, een Benner Sennen, genaamd [naam 2] (hierna: [naam 2] ) gekocht. Tijdens de relatie van partijen waren [naam 1] en [naam 2] (hierna tezamen: de honden) samen. Nadat [geïntimeerde] de relatie met [appellant 1] had verbroken verbleven de honden aanvankelijk bij haar.
( i) Op 6 juli 2024 heeft [appellant 1] , toen [geïntimeerde] in het buitenland was en hij voor de honden zorgde, een bericht naar [geïntimeerde] gestuurd dat hij het land met beide honden zou verlaten en dat zij hen niet meer terug zou zien als zij thuis kwam. [appellant 1] heeft de honden toen meegenomen, maar hen op 9 juli 2024 weer teruggebracht naar [geïntimeerde] . Op 28 juli 2024 heeft [appellant 1] de honden meegenomen. Dit keer heeft hij hen niet teruggebracht.

3.Beoordeling

Inleiding
3.1.
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] in conventie, voor zover nog van belang en afgezien van de proceskosten, gevorderd dat, telkens op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 300,00 per dag:
- [appellant 1] zou worden gelast om de honden en hun paspoorten (subsidiair alleen [naam 1] en diens paspoort) aan [geïntimeerde] af te geven,
- [appellant 2] zou worden gelast om de sleutels, huurovereenkomsten en gegevens van ‘de huurders’ aan [geïntimeerde] af te geven en die huurders schriftelijk te informeren over de beëindiging van de beheerovereenkomsten.
3.2.
[appellanten] hebben zich tegen deze vorderingen verweerd en in reconventie, voor zover tot goed begrip van de zaak van belang en afgezien van de proceskosten, gevorderd dat [geïntimeerde] op straffe van de verbeurte van een dwangsom zou worden veroordeeld, samengevat, om de door [appellant 1] gestelde huurovereenkomst tussen hem en haar met betrekking tot de woning aan de [straat 3] te [plaats 1] gestand te doen en hem het huurgenot van die woning te verschaffen. [geïntimeerde] heeft zich tegen deze vordering verweerd.
3.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter, voor zover van belang, als volgt beslist:

in conventie
(…)
5.4.
gebiedt [appellant 1] [naam 1] en het paspoort van [naam 1] aan [geïntimeerde] af te geven, binnen drie dagen na betekening van het vonnis,
5.6.
gebiedt [appellant 2] om de sleutels, huurovereenkomsten en de gegevens van de huurders aan [geïntimeerde] af te geven en de huurders schriftelijk te informeren over de beëindiging van de beheersovereenkomsten (met een kopie vaan de advocaat van [geïntimeerde] ), binnen één week na betekening van het vonnis,
5.7.
veroordeelt [appellant 2] om aan [geïntimeerde] een dwangsom te betalen van € 300,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de veroordeling onder 5.6 voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.8.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
5.11.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.12.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
(…)”
Strijd met artikel 6 EVRM
3.4.
Met
grief 1 in het principale hoger beroepbetogen [appellanten] , kort gezegd, dat de voorzieningenrechter heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 6 EVRM en dat zij als gevolg daarvan geen eerlijk proces hebben gehad. Omdat [appellanten] deze grief bij gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben ingetrokken, behoeft deze kwestie geen bespreking.
Huurgenot [straat 3] te [plaats 1]
3.5.
Met de
grieven 2 en 3 in het principale hoger beroeprichten [appellanten] zich tegen de afwijzing van hun onder 3.2 genoemde reconventionele vordering. Aangezien [appellanten] deze vordering tijdens de mondelinge behandeling hebben ingetrokken, kunnen ook deze grieven onbehandeld blijven.
[naam 1]
3.6.1.
De
grieven 4 en 5 in het principale hoger beroephouden in dat de voorzieningenrechter ten onrechte [appellant 1] heeft veroordeeld [naam 1] en diens paspoort aan [geïntimeerde] af te geven.
3.6.2.
[appellanten] hebben geen grief gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter in overweging 4.13 van het bestreden vonnis dat aannemelijk is dat [geïntimeerde] eigenaar is van [naam 1] . [appellanten] voeren aan dat niet doorslaggevend zou moeten zijn wie [naam 1] heeft gekocht en betaald (wie eigenaar is), maar bij wie hij de meeste aandacht krijgt, en dat is volgens hen in de gezinssituatie van [appellant 1] . Wat daarvan feitelijk zij, het door [appellanten] gestelde is, in aanmerking genomen dat aannemelijk is dat [geïntimeerde] de eigenaar is van [naam 1] , onvoldoende om te kunnen oordelen dat [appellant 1] ten onrechte is veroordeeld [naam 1] en diens paspoort aan [geïntimeerde] af te geven. Niets van wat [appellanten] verder hebben aangevoerd, kan tot een ander oordeel leiden. De grieven falen dus. Met kennelijk de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] een voldoende spoedeisend belang bij deze vordering had (en heeft).
[naam 2]
3.7.
Grief 1 in het incidentele hoger beroephoudt in dat de voorzieningenrechter ten onrechte de vordering van [geïntimeerde] tot afgifte van [naam 2] en diens paspoort heeft afgewezen. Omdat [geïntimeerde] de desbetreffende vordering ter zitting in hoger beroep heeft ingetrokken, behoeft deze grief geen behandeling.
[straat 1] en [straat 2]
3.8.1.
Met
grief 6 in het principale hoger beroepkomen [appellanten] op tegen de jegens [appellant 2] uitgesproken veroordeling onder 5.6 van het bestreden vonnis en de gronden waarop die veroordeling berust.
3.8.2.
Uit de weergave van het geschil met betrekking tot deze twee appartementen en de beoordeling ervan, kortom, uit de context van de veroordeling onder 5.6 van het bestreden vonnis blijkt genoegzaam dat deze veroordeling ziet op (slechts) deze appartementen, hun respectieve huurders etc. Het dictum is dus – anders dan [appellanten] betogen – niet onvoldoende bepaald om ten uitvoer te kunnen worden gelegd.
3.8.3.
Evenals kennelijk de voorzieningenrechter acht het hof voldoende spoedeisend belang aanwezig bij de door [geïntimeerde] verzochte voorzieningen, gelet op haar opzegging van de beheerovereenkomsten.
3.8.4.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat met betrekking tot [straat 1] een beheerovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellant 2] tot stand is gekomen.
3.8.5.
[appellanten] betogen dat ten aanzien van [straat 2] niet tussen [geïntimeerde] en [appellant 2] , maar tussen [geïntimeerde] en Kala Consulting (de eenmanszaak van [appellant 1] ) een beheerovereenkomst is gesloten. In dat kader hebben zij bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg (als productie 20) een stuk overgelegd, getiteld ‘Lease Agreement’, dat betrekking heeft op [straat 2] en dat volgens hen door [geïntimeerde] is ondertekend. [geïntimeerde] heeft evenwel gemotiveerd betwist dat zij dit stuk heeft ondertekend . Om die reden kan het hof niet van de echtheid van dit stuk uitgaan. Tegen de achtergrond van het feit dat [geïntimeerde] onweersproken heeft gesteld (en bovendien met productie 36 heeft gestaafd) dat zij in de periode van juni 2024 tot en met december 2024
van [appellant 2]de huurpenningen ter zake [straat 2] heeft ontvangen, hebben [appellanten] onvoldoende gemotiveerd betwist dat [geïntimeerde] (ook) de beheerovereenkomst met betrekking tot dit appartement met [appellant 2] (en niet met Kala Consulting) heeft gesloten. In zoverre faalt de grief dus.
3.8.6.
Omdat [geïntimeerde] de beheerovereenkomsten met [appellant 2] heeft opgezegd, kan in redelijkheid van laatstgenoemde worden gevergd dat zij de huurders van de twee appartementen bevestigt dat de beheerovereenkomsten tussen haar en [geïntimeerde] zijn geëindigd. Dit deel van de vordering is dan ook terecht toegewezen.
3.8.7.
Verder heeft [geïntimeerde] als eigenaar, (zeker) nu de beheerovereenkomsten zijn geëindigd, in beginsel recht op het ontvangen van de sleutels van de twee appartementen. Ten aanzien van [straat 2] is de vordering in zoverre dan ook terecht toegewezen. Op grond van hetgeen ter zitting in hoger beroep is besproken is evenwel onvoldoende aannemelijk dat [appellant 2] over de sleutels van [straat 1] beschikt en evenmin dat zij dat ten tijde van de wijzing van het bestreden vonnis (wel) deed. De vordering tot afgifte van de sleutels van [straat 1] zal daarom alsnog worden afgewezen.
3.8.8.
Voor wat betreft de verstrekking door [appellant 2] van de gegevens van de huurders aan [geïntimeerde] acht het hof de vordering terecht toegewezen. Omdat de beheerovereenkomsten met betrekking tot [straat 1] en [straat 2] zijn geëindigd, moet [geïntimeerde] als de eigenaar van deze appartementen de gelegenheid hebben om (rechtstreeks) contact op te nemen met de huurders en te beschikken over de door [appellant 2] en die huurders gesloten huurovereenkomsten. De AVG verzet zich daartegen niet, in het bijzonder niet gezien artikel 6 lid 1 aanhef en sub b daarvan.
3.8.9.
De conclusie is dat de grief faalt, behoudens ten aanzien van, als gezegd, de sleutels van [straat 1] .
Hoogte dwangsom met betrekking tot de veroordeling inzake de appartementen
3.9.1.
De tegen de hoogte van de dwangsom per dag gerichte
grief 2 in het incidentele hoger beroepheeft [geïntimeerde] ter zitting in hoger beroep ingetrokken, zodat daarop niet behoeft te worden beslist.
3.9.2.
Niet ingetrokken heeft [geïntimeerde] haar voor het eerst in hoger beroep ingestelde vordering dat aan de veroordeling onder punt 5.6 van het dictum van het bestreden vonnis voor wat betreft de toekomst een dwangsom van € 1.000,00 per dag moet worden verbonden. Het hof ziet tot het opleggen van deze (hogere) dwangsom echter geen aanleiding. Mede in het licht van het feit dat zij tot op heden geen aanspraak heeft gemaakt op dwangsommen, heeft [geïntimeerde] namelijk onvoldoende toegelicht waarom zij de onderhavige verhoging van de dwangsom wenst.
Voorwaardelijke eisvermeerdering van [geïntimeerde] in hoger beroep
3.10.1.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep ‘in voorwaardelijk incidenteel appel’ de vordering geformuleerd, zoals weergeven op pagina 14 van de memorie van antwoord/grieven. De voorwaarde waaronder deze vordering is ingesteld luidt:
“Voor het geval ten aanzien van het appartement [straat 2] niet op voorhand aannemelijk is dat [geïntimeerde] een overeenkomst heeft met [appellant 2] , maar op voorhand aannemelijk geacht wordt dat zij een overeenkomst heeft met Kala Consulting en [appellant 2] tezamen, of alleen met Kala Consulting”.
3.10.2.
Nu het hof onder 3.8.5 heeft geoordeeld dat [appellant 2] de contractuele wederpartij van [geïntimeerde] is met betrekking tot de beheerovereenkomst ter zake van [straat 2] , is de voorwaarde waaronder de onderhavige vordering is ingesteld niet vervuld, zodat daarop niet behoeft te worden beslist.
Onvoorwaardelijke eisvermeerdering van [geïntimeerde] in hoger beroep
3.11.1.
Ten slotte vordert [geïntimeerde] voor het eerst in hoger beroep, samengevat, dat [appellanten] hoofdelijk, dan wel [appellant 1] , op straffe van de verbeurte van een dwangsom worden veroordeeld om de huurder van [straat 2] te sommeren om binnen twee weken na sommatie het appartement te ontruimen, en om [appellanten] hoofdelijk, dan wel [appellant 1] , te veroordelen tot betaling van de huurpenningen van de huurders van [straat 2] vanaf januari 2025 totdat het appartement ontruimd is.
3.11.2.
[geïntimeerde] heeft hiertoe gesteld dat [appellant 2] na opzegging van de beheerovereenkomst [straat 2] aan een zekere [naam 3] heeft verhuurd en dat [appellant 2] de huur van [naam 3] vanaf januari 2025 niet meer aan haar heeft afgedragen. Wel doet Kala Consulting dat, maar steeds veel te laat. [appellanten] hebben dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Voldoende aannemelijk is dan ook dat [appellant 2] [straat 2] onbevoegdelijk aan [naam 3] heeft verhuurd, de huur bij [naam 3] incasseert en deze sinds januari 2025 niet meer aan [geïntimeerde] doorbetaalt.
3.11.3.
Gezien het voorgaande zal de vordering tot het schrijven van een sommatiebrief als zojuist omschreven jegens [appellant 2] , de wederpartij van [geïntimeerde] bij de beheerovereenkomst ter zake van [straat 2] , worden toegewezen. Omdat zij [straat 2] onbevoegdelijk aan [naam 3] heeft verhuurd, rust op [appellant 2] immers jegens [geïntimeerde] een inspanningsverplichting om te bewerkstellingen dat [naam 3] het appartement weer verlaat. In dit kader acht het hof de gevorderde sommatiebrief passend. Hiermee is niets gezegd over de rechtspositie van [naam 3] jegens [geïntimeerde] en/of [appellant 2] , al is het maar omdat [naam 3] in dit kort geding geen partij is.
3.11.4.
Naar het voorlopig oordeel van het hof vloeit de gehoudenheid van [appellant 2] om de al dan niet van [naam 3] ontvangen huurpenningen (bij wege van schadevergoeding) aan [geïntimeerde] (door) te betalen voort uit het door [appellant 2] na de opzegging van de beheerovereenkomst onbevoegdelijk sluiten van een huurovereenkomst met [naam 3] . Dit is immers jegens [geïntimeerde] , gegeven haar opzegging van de beheerovereenkomst in de zomer van 2024, onrechtmatig. Ook de desbetreffende vordering zal daarom worden toegewezen.
3.11.5.
Er bestaat voorshands geen aanleiding om ook [appellant 1] , de directeur-grootaandeelhouder van [appellant 2] , tot het schrijven van een sommatiebrief aan [naam 3] en/of het (door)betalen van huurpenningen te veroordelen. [geïntimeerde] heeft daartoe namelijk onvoldoende gesteld. In zoverre zal de vordering dan ook worden afgewezen.
3.11.6.
De aan de veroordeling jegens [appellant 2] te verbinden dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als in het dictum weer te geven. Gezien het bepaalde in artikel 611a lid 1 (slot) Rv, zal, ten slotte, geen dwangsom worden verbonden aan de zojuist besproken betalingsverplichting van [appellant 2] .
Bewijsopdracht en proceskosten
3.12.1.
In dit kort geding is geen plaats voor bewijslevering. Reeds daarom zullen de bewijsaanbiedingen van partijen worden gepasseerd.
3.12.2.
[appellanten] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het principale hoger beroep, die van de incidentele en provisionele vorderingen daaronder begrepen. Omdat [geïntimeerde] ook ten aanzien van laatstgenoemde vorderingen bij haar memorie van antwoord heeft geconcludeerd, zijn door haar ter zake geen extra kosten gemaakt. De kosten van het principale hoger beroep worden als volgt begroot:
- anticipatie-exploot € 144,48
- vast recht € 349,00
- salaris advocaat
€ 2.428,00(twee punten à € 1.214,00, tarief II)
€ 2.921,48.
3.12.3.
Aangezien partijen in het incidentele hoger beroep over en weer ten dele in het ongelijk zijn gesteld, waarbij in aanmerking wordt genomen dat [geïntimeerde] een aantal van haar grieven heeft ingetrokken, zullen de proceskosten van dat beroep tussen partijen worden gecompenseerd als na te melden.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis, voor zover [appellant 2] daarbij onder 5.6 is veroordeeld tot afgifte van de sleutels van [straat 1] aan [geïntimeerde] en, in zoverre opnieuw recht doende, wijst de vordering van [geïntimeerde] in zoverre af;
bekrachtigt het bestreden vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor al het overige;
en voorts, op de eisvermeerdering van [geïntimeerde] in hoger beroep:
veroordeelt [appellant 2] om binnen drie dagen na betekening van dit arrest de huurder van [straat 2] te sommeren om binnen twee weken na die sommatie dat appartement te ontruimen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat aan deze veroordeling niet wordt voldaan, met een maximum van € 10.000,00, alsmede tot betaling aan [geïntimeerde] van de huurpenningen van de huurder van [straat 2] vanaf januari 2025, voor zover nog niet aan [geïntimeerde] betaald, totdat het appartement ontruimd is;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het principale hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en als voormeld begroot op € 2.921,48;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het incidentele hoger beroep aldus dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
wijst het over en weer meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Wabeke, R.J.M. Smit en J.M.C. Louwinger-Rijk en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025.