ECLI:NL:RBAMS:2025:6170

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
AMS 24/7055
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van te laat ingediende aanvragen om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag door ouders

In deze uitspraak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 augustus 2025 geoordeeld over de aanvraag van eiseres om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag, die te laat was ingediend. Eiseres, die onder bewind staat, had haar aanvraag op 9 maart 2024 ingediend, terwijl de uiterste aanmelddatum 2 januari 2024 was. De rechtbank oordeelde dat het onbillijk was om eiseres de gevolgen van de te late indiening toe te rekenen aan haar, aangezien haar bewindvoerder geen aanvraag had ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij eerder had geprobeerd om de aanvraag in te dienen, maar dat dit buiten haar schuld niet is gebeurd. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/7055

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.L. Mens),
en

de Dienst Toeslagen, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag.
Met het primaire besluit van 25 juni 2024 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag afgewezen, omdat de aanvraag te laat is ingediend. Met het bestreden besluit van 21 oktober 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij die afwijzing gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2025 op zitting behandeld. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, haar dochter en bewindvoerder [naam 1] en haar zoon [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door twee gemachtigden.

Totstandkoming van de besluiten

1.1.
Eiseres staat vanaf 2020 onder bewind, omdat zij niet in staat is om zelf haar financiële zaken te regelen. Eiseres heeft zich op 9 maart 2024 bij verweerder gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire en verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2005 en 2006. Verder heeft eiseres op dezelfde dag de kantonrechter verzocht om vanwege verschillende redenen een nieuwe bewindvoerder te benoemen. De kantonrechter heeft eiseres vanaf 26 juli 2024 onder bewind gesteld van twee nieuwe bewindvoerders, waaronder haar dochter.
1.2.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres met het primaire besluit afgewezen, omdat zij deze te laat heeft ingediend. Eiseres kon zich tot 2 januari 2024 aanmelden en zij heeft onvoldoende redenen gegeven om hierop een uitzondering te maken.
1.3.
Met het bestreden besluit is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiseres heeft mogen afwijzen, omdat zij deze aanvraag te laat heeft ingediend en er geen bijzondere omstandigheden zijn om alsnog de aanvraag in behandeling te nemen.
2.2.
De rechtbank merkt vooraf op dat de aanvraag van eiseres ziet op de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Eiseres heeft op de zitting toegelicht dat zij als gevolg van de terugvordering van de kinderopvangtoeslag een zware periode heeft meegemaakt. Zij heeft meerdere banen genomen om de terugvordering te betalen en om rond te komen. Volgens eiseres is zij gedupeerde van de toeslagenaffaire. Aangezien eiseres volgens verweerder te laat een aanvraag heeft ingediend, is haar aanvraag voor een herstel als mogelijk slachtoffer van de toeslagenaffaire afgewezen. Dat eiseres niet is erkend als gedupeerde en dat daardoor de rest van haar leven de vraag openblijft of zij wel gedupeerde is, vindt zij vreselijk.
De hersteloperatie toeslagen
3.1.
De Wet hersteloperatie toeslagen voorziet in een bestuursrechtelijke procedure voor de afhandeling van schade die is omkleed met alle waarborgen die de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) biedt. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) dient een aanvraag voor compensatie ingediend te worden voor 2 januari 2024. Deze uiterste aanvraagdatum is door de wetgever dwingend geformuleerd. Een motie om de aanmeldingsdeadline voor gedupeerden te schrappen is door de Tweede Kamer verworpen. [1] Het stellen van een harde aanmeldingsdeadline is volgens de wetgever noodzakelijk om de hersteloperatie beheersbaar en uitvoerbaar te houden. Zonder een dergelijke deadline zou de operatie onnodig kunnen worden uitgerekt, wat de uitvoerbaarheid zou bemoeilijken en de beschikbare middelen zou kunnen overbelasten.
3.2.
Dat laat onverlet dat het kabinet van mening is dat ouders die zich in een bijzondere situatie bevinden waardoor het niet eerder mogelijk was zich aan te melden en die zich in een schrijnende situatie bevinden, kans moeten hebben hun zaak te laten beoordelen. [2] Daarom heeft het kabinet besloten om in gevallen waarin er omstandigheden zijn die een geldige reden kunnen vormen voor een te late aanmelding, gekeken zal worden of er sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. De ouder dient dan aan te geven waarom het niet is gelukt om zich op tijd aan te melden en in welke schrijnende situatie de ouder zich bevindt. De wetgever heeft daarbij geen voorbeelden geformuleerd, maar heeft deze ruimte opengelaten voor verweerder om hieraan in de praktijk een nadere invulling te geven. De mogelijkheid om af te wijken van de aanmeldtermijn volgt uit de hardheidsclausule die is opgenomen in artikel 9.1. van de Wht. Aangezien eiseres een beroep doet op deze hardheidsclausule rust op haar de bewijslast om voldoende aannemelijk te maken dat toepassing van de aanmeldtermijn in haar geval leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
3.3.
De hardheidsclausule wordt door verweerder niet lichtvaardig toegepast. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat een aanvrager zich tijdens de aanvraagperiode in een dermate schrijnende situatie moest bevinden dat diegene daardoor geen aanvraag kon indienen. Deze schrijnende situatie moet blijken uit objectieve stukken die het verhaal van de ouder ondersteunen. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat ouders een ruime termijn van drie jaar hebben gekregen om zich aan te melden als gedupeerde. Via veel verschillende kanalen is de hersteloperatie onder de aandacht gebracht. Ouders konden zich volgens verweerder op een zeer laagdrempelige manier aanmelden als gedupeerde. Verweerder heeft voor de toepassing van de hardheidsclausule ook aansluiting gezocht bij uitspraken van de Centrale Raad van Beroep bij overschrijdingen van de aanmeldtermijn in bijstandszaken. [3]
3.4.
De rechtbank overweegt dat het zonder meer waar is dat ouders een ruime periode hebben gehad om zich aan te melden. De wetgever heeft bewust gekozen voor een aanmeldtermijn en verweerder heeft deze aanmeldtermijn ook breed onder de aandacht gebracht. Verweerder heeft dan ook aan deze door hem genoemde factoren gewicht mogen toekennen bij de beoordeling of een uitzondering gemaakt moet worden op de aanmeldtermijn.
Daartegenover overweegt de rechtbank dat het in dit soort zaken gaat om mogelijke gedupeerden van een onrechtmatige overheidshandeling. Het kabinet heeft erkend dat in het verleden grote fouten zijn gemaakt en het doel van de regeling is om recht te doen aan mensen die onrecht is aangedaan en deze te compenseren. Het kabinet heeft daarom aangegeven dat het zich ruimhartig zal opstellen tegen gedupeerden. In dit verband kent verweerder bijvoorbeeld de mogelijkheid om coulant om te gaan met termijnoverschrijdingen in de bezwaarfase. [4] Ook verweerder heeft een langere termijn om de bezwaren van mogelijke gedupeerden af te handelen. [5] Een te strikte benadering van de hardheidsclausule bij situaties waarin de aanvraagtermijn is overschreden, past daarbij niet. Gelet op de aard van deze bijzondere regeling en de achtergrond daarvan, volgt de rechtbank niet het standpunt van verweerder dat hij aansluiting mag zoeken bij de aangehaalde jurisprudentie over overschrijdingen van de aanvraagtermijn in onder meer bijstandszaken. Bij bijstand gaat het namelijk niet om het herstellen van onrecht door de overheid, maar om het effectueren van een recht op een sociale voorziening. Bijstand is een wettelijk recht waarvoor strikte termijnen gelden om de uitvoering overzichtelijk en efficiënt te houden. Daarbij staat het een betrokkene altijd vrij om op een later moment een nieuwe aanvraag in te dienen, mits aan de voorwaarden wordt voldaan.
Bij de Wht gaat het om een eenmalige aanvraag waarbij het herstel van geleden onrecht centraal staat, zodat een minder strikte benadering van de hardheidsclausule passend is. Dit sluit ook aan bij de beslissing van het kabinet om in gevallen waarin er omstandigheden zijn die een geldige reden kunnen vormen voor een te late aanmelding, te kijken of er sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank zal in dit soort zaken waar mogelijk aansluiting zoeken bij de uitspraken van de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven [6] en de conclusie van R.J.G.M. Widdershoven [7] over de verschoonbaarheid van de overschrijding van bezwaar- en beroepstermijnen. In deze uitspraken is geoordeeld dat niet alleen in gevallen waarin de indiener geen enkel verwijt kan worden gemaakt een verschoonbare termijnoverschrijding kan worden aangenomen. Ook als de indiener een slechts gering verwijt treft, kunnen er redenen zijn om een termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Daarbij zal de rechtbank per concreet geval toetsen of, gelet op de aard van deze bijzondere regeling, de mate van termijnoverschrijding en de door de betreffende ouder genoemde redenen de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Heeft eiseres bijzondere omstandigheden aannemelijk gemaakt?
4.1.
Eiseres heeft op zitting toegelicht dat zij in 2005 en 2006 te maken heeft gehad met terugvorderingen van haar kinderopvangtoeslag. Vanaf 2020 staat zij onder bewind. Volgens eiseres is dit mede het gevolg van de terugvorderingen van de kinderopvangtoeslag. Eiseres stelt dat zij met haar voormalige bewindvoerder meermaals heeft gesproken over de herstelactie. Zij heeft gevraagd of zij zich moest aanmelden, maar volgens de bewindvoerder kwam zij hiervoor niet in aanmerking. Desondanks heeft eiseres gevraagd aan de bewindvoerder om haar wel aan te melden, maar dit heeft de bewindvoerder niet gedaan. Eiseres stelt dat zij in december 2023 verweerder heeft gebeld. Aan de telefoon heeft zij te horen gekregen dat alleen de bewindvoerder een aanvraag mag indienen. Eiseres heeft op 9 maart 2024 de rechtbank verzocht om haar bewindvoerder onder meer vanwege het voorgaande te ontslaan. De kantonrechter heeft de voormalige bewindvoerder op 26 juli 2024 ontslagen en twee nieuwe bewindvoerders benoemd.
4.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen redenen zijn om de hardheidsclausule toe te passen. De gevolgen van het verkeerd handelen van de voormalig bewindvoerder van eiseres dient volgens verweerder volledig te worden toegerekend aan eiseres. Verder vindt verweerder dat eiseres ook onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de bewindvoerder heeft geïnformeerd over haar wens om zich aan te melden als gedupeerde van de toeslagenaffaire. In een e-mail van 13 februari 2025 van de voormalig bewindvoerder staat dat zij pas op 26 april 2024 voor het eerst een brief hierover heeft ontvangen. Verweerder stelt verder dat niet is gebleken dat eiseres zich in december 2023 bij verweerder telefonisch heeft aangemeld, omdat hiervan geen notitie is gemaakt.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat er geldige redenen zijn voor haar te late aanmelding als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Op de zitting hebben eiseres en haar dochter geloofwaardig toegelicht dat zij meermaals de bewindvoerder hebben gesproken over haar wens om een aanmelding in te dienen. De dochter van eiseres heeft daarbij gewezen op de belgeschiedenis in de telefoon van eiseres waaruit blijkt dat er in december 2023 meermaals contact is geweest. Daarnaast wordt het verhaal van eiseres ook ondersteund met haar verzoekschrift van 9 maart 2024 aan de kantonrechter om haar voormalig bewindvoerder te ontslaan. In dit verzoekschrift wordt onder meer gesteld dat de bewindvoerder heeft nagelaten eiseres aan te melden als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Gelet hierop is de enkele ontkenning door de voormalige bewindvoerder dat zij wist dat eiseres gedupeerde was en haar stelling dat zij pas op 26 april 2024 voor het eerst een brief hierover heeft ontvangen, onvoldoende om de toelichting van eiseres te verwerpen. Eiseres heeft aannemelijk gemaakt dat zij eerder daadwerkelijk heeft geprobeerd een aanvraag (binnen de aanvraagtermijn) in te dienen, maar dat dit buiten haar schuld niet is gebeurd.
4.4.
De rechtbank komt ook tot het oordeel dat strikte toepassing van de aanmeldtermijn in het geval van eiseres leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. De rechtbank neemt daarbij de volgende factoren in overweging. Eiseres heeft ongeveer twee maanden te laat een aanvraag ingediend, dit is weliswaar te laat, maar daarbij gaat het niet om een grote termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelt verder dat het feit dat de voormalig bewindvoerder geen aanvraag heeft ingediend niet aan eiseres toegerekend kan worden. Eiseres was zelf niet in staat haar financiële en administratieve zaken te regelen, omdat zij gedurende de aanmeldperiode onder bewind stond. Eiseres heeft ook onbestreden verklaard dat zij telefonisch van verweerder te horen heeft gekregen dat zij niet zelfstandig een aanvraag kan indienen, maar dat alleen haar bewindvoerder dit mag doen. De bewindvoerder droeg de verantwoordelijkheid voor het financiële beheer van haar zaken en dit hield ook in het tijdig indienen van de aanvraag. Dit is niet gebeurd. Ook niet nadat eiseres haar herhaaldelijk hiertoe had aangespoord. Eiseres had echter zelf geen invloed op het handelen van de bewindvoerder. Wel heeft zij actief stappen ondernomen door het ontslag van de bewindvoerder te verzoeken. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank het onbillijk om eiseres de gevolgen te laten dragen van het feit dat er geen aanvraag is ingediend door de bewindvoerder. Verweerder heeft gewezen op de lange aanmeldperiode, de aandacht die deze aanmeldperiode door middel van verschillende kanalen heeft gekregen en de bewuste keuze voor een finale aanmeldtermijn. Naar het oordeel van de rechtbank leggen de door verweerder aangevoerde factoren echter onvoldoende gewicht in de schaal tegenover de hiervoor genoemde redenen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen om van de uiterlijke aanvraagdatum van 1 januari 2024 af te wijken.

Conclusie en gevolgen

5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte de aanvraag van eiseres heeft afgewezen, omdat zij deze te laat heeft ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank dient verweerder alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres.
5.2.
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en het primaire besluit herroepen. De rechtbank zal bepalen dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op de aanvraag van eiseres.
5.3.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van € 3.108,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde van € 647,- per punt en wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 907,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 25 juni 2024;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen op de aanvraag van eiseres;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 3.108,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.S. Man, voorzitter, mr. L.Z. Achouak el Idrissi en mr. D. Sullivan, leden, in aanwezigheid van mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2025.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2023/24, 31 066, nr. 1306 (Motie Temmink over aanmeldingsdeadline toeslagenaffaire), verworpen bij Handelingen Tweede Kamer van 26 oktober 2023, nr 18, item 80.
2.Dit volgt uit de brief van de staatssecretaris aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 24 november 2023.
3.Verweerder heeft op de zitting onder meer gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 mei 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:762.
4.Zie de Regeling Beleid procesrecht herstel toeslagen.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1301.
6.Zie onder meer de uitspraak van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.
7.Conclusie van 7 september 2023, ECLI:NL:CBB:2023:476.