3.1.1Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 339/21 op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in de aanvullende informatie van 28 juli 2025 (hierna: de aanvullende informatie) vermeld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen maar – hoewel dat niet is aangekruist – op 28 september 2021 in persoon is gedagvaard en ter zitting is vertegenwoordigd door een door hem gemachtigde advocaat. De opgeëiste persoon betwist dat hij in persoon is gedagvaard. Hij is immers vóór september 2021 naar Nederland gegaan. Bovendien is niet duidelijk of de advocaat is gekozen door de opgeëiste persoon of is aangesteld door de Poolse staat.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het verzamelvonnis met kenmerk
II K 352/19 op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd. Uit de toelichting op onderdeel d) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op de zittingen van 11 juli 2019 en 14 oktober 2019 in persoon is verschenen. In het ingevulde D-formulier in de aanvullende informatie staat echter dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Uit het EAB blijkt verder dat een afschrift van het vonnis naar de opgeëiste persoon is gemaild, terwijl uit de aanvullende informatie blijkt dat hij op dat moment in detentie verbleef en dus geen e-mail kon ontvangen. Er is ook geen sprake van de omstandigheid als bedoeld onder a of b in artikel 12 OLW, zodat de overlevering geweigerd moet worden.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het verzamelvonnis met kenmerk II K 802/18 op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in de aanvullende informatie vermeld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen maar op de hoogte is gebracht van het voorgenomen proces en door een
public defence lawyeris vertegenwoordigd. De opgeëiste persoon weet hier echter niks van. Daarnaast blijkt uit de toelichting op het in de aanvullende informatie ingevulde
D-formulier dat de opgeëiste persoon door middel van een
personal statement in writingheeft aangegeven dat hij geen verzet of hoger beroep aan zou tekenen tegen het vonnis. Het is onduidelijk op welke wijze dit heeft plaatsgevonden.
De raadsvrouw heeft zich ook ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 597/17 op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd. In de aanvullende informatie is aangekruist dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid en dat hij niet in hoger beroep is gegaan. In de toelichting staat dat de opgeëiste persoon heeft verzocht de gronden van het vonnis te ontvangen en hij tegen dit vonnis geen hoger beroep heeft aangetekend. Het is echter onduidelijk wat er vervolgens is gebeurd. Onduidelijk is onder meer of de opgeëiste persoon de gronden van het vonnis heeft ontvangen en of hij persoonlijk afstand heeft gedaan van zijn recht om verzet of hoger beroep aan te tekenen, bijvoorbeeld door middel van een
personal statement in writing, waarvan hiervoor sprake was.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het vonnis met kenmerk II 688/16 en het vonnis met kenmerk II K 577/17 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 852/18 op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid maar dat hij op 3 januari 2019 in persoon is gedagvaard. Uit de toelichting op het in de aanvullende informatie ingevulde D-formulier blijkt dat de opgeëiste persoon in detentie verbleef en heeft verzocht naar de terechtzitting te worden gebracht. Blijkbaar is hij – tegen zijn zin in – niet naar de zitting gebracht. Aangezien de opgeëiste persoon vervolgens niet is verschenen op het proces is hij in zijn verdedigingsrechten geschaad.
3.1.2Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan en dat artikel 12 OLW bij geen enkel vonnis tot een weigering hoeft te leiden.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 339/21 is niet gebleken dat zich één van de in artikel 12, aanhef en onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. De rechtbank kan echter afzien van de toepassing van de weigeringsgrond, aangezien de opgeëiste persoon bij de voorgeleiding op 30 mei 2025 heeft verklaard dat hij denkt te weten van de veroordeling tot een gevangenisstraf van één jaar. Daarnaast blijkt uit de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft gekregen, zijn adres heeft opgegeven en correspondentie naar dat adres is verzonden. De opgeëiste persoon was daarom op de hoogte van de strafprocedure en de verdenking, waardoor hij ofwel stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om bij zijn proces aanwezig te zijn, ofwel in dat kader kennelijk onzorgvuldig is geweest.
Ten aanzien van het verzamelvonnis met kenmerk II 352/19 blijkt uit de aanvullende informatie dat de beslissing op 24 oktober 2019 aan de opgeëiste persoon is betekend en hij uitdrukkelijk is geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep. De opgeëiste persoon heeft geen gebruik gemaakt van deze rechten. De situatie als bedoeld in artikel 12, onder c, OLW doet zich dus voor, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Ten aanzien van het verzamelvonnis met kenmerk II K 802/18 blijkt uit de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Aangekruist is echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en dat hij is vertegenwoordigd door een aangewezen advocaat die hem daadwerkelijk heeft verdedigd. Verder staat in de toelichting nog dat de advocaat om de gronden van het vonnis heeft verzocht. Uit het voorgaande volgt dat de advocaat voldoende mandaat had. Daarmee doet de situatie als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW zich voor, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 597/17 blijkt uit de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dan ook niet van toepassing. Dat de opgeëiste persoon heeft verzocht om de gronden van het vonnis te ontvangen maar door hem vervolgens geen hoger beroep is aangetekend, maakt dit niet anders.
Ten aanzien van de vonnissen met de kenmerken II K 688/16 en II K 577/17 blijkt uit de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon op 26 april 2017 respectievelijk 14 mei 2018 in persoon is gedagvaard. Daarnaast is correspondentie naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres verzonden. De situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW doet zich dus voor, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 852/18 blijkt uit de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon op 3 januari 2019 in persoon is gedagvaard. Dat de opgeëiste persoon in eerste instantie heeft verzocht om transport naar de zitting (vanuit de gevangenis) maar daar uiteindelijk niet is verschenen, maakt niet dat zijn aanwezigheidsrecht is geschonden. De opgeëiste persoon kan om welke reden dan ook zelf hebben besloten niet op het proces te verschijnen.
3.1.3Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het vonnis vanthe District Court in Kościanvan 20 oktober 2021, met kenmerk II K 339/21
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit de toelichting bij onderdeel d) van het EAB blijkt dat een door hem gemachtigde advocaat ter terechtzitting daadwerkelijk de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd. Er staat immers dat de opgeëiste persoon “
was represented by a defence counsel who actively defended his interests”. Bovendien is in de aanvullende informatie aangekruist dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en dat hij een advocaat (“
who was appointed by this person or by the State”) heeft gemachtigd om hem op de zitting te verdedigen, en dat deze advocaat hem ook daadwerkelijk heeft verdedigd op de zitting. De situatie als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW doet zich dus voor, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. Het verweer van de raadsvrouw dat niet duidelijk is of de advocaat is gekozen door de opgeëiste persoon of is aangesteld door de Poolse staat maakt dit niet anders omdat dit er niet aan kan afdoen dat deze advocaat door de opgeëiste persoon uitdrukkelijk is gemachtigd en hem daadwerkelijk heeft verdedigd. De rechtbank verwerpt het verweer.
Ten aanzien van het verzamelvonnis vanthe District Court in Kościanvan 21 oktober 2019, met kenmerk II K 352/19
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verzamelvonnis. Uit de toelichting bij onderdeel d) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op 11 juli 2019 en 14 oktober 2019 in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het verzamelvonnis heeft geleid. In het EAB staat voorts dat de rechtbank ter zitting van 14 oktober 2019 het vonnis heeft uitgesteld tot 21 oktober 2019. In de aanvullende informatie is aangekruist dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op de zitting die heeft geleid tot de beslissing, waaruit de rechtbank in samenhang met de informatie uit het EAB begrijpt dat dit de zitting van 21 oktober 2019 betreft, waar het verzamelvonnis is gewezen. In de toelichting in het EAB staat dat deze beslissing aan de opgeëiste persoon is verzonden (“
mailed”) en dat hij deze op 25 oktober 2019 in persoon heeft opgehaald. In de aanvullende informatie staat hierover dat deze beslissing op 24 oktober 2019 aan de opgeëiste persoon is betekend en dat hij daarbij uitdrukkelijk is geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing. Ook staat daarin dat de opgeëiste persoon geen verzet of hoger beroep heeft aangetekend. De situatie als bedoeld in artikel 12, onder c, OLW doet zich dus voor, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. De raadsvrouw heeft er nog op gewezen dat in het EAB staat dat het vonnis per e-mail aan hem is verzonden terwijl uit de aanvullende informatie blijkt dat hij toen gedetineerd was, reden waarom volgens de raadsvrouw het vonnis hem niet kan hebben bereikt omdat in de gevangenis geen e-mail beschikbaar is. De rechtbank heeft echter geen aanleiding te twijfelen aan de verstrekte informatie. Uit de vermelding ‘
mailed’ kan namelijk niet worden afgeleid dat dit ziet op een verzending per e-mail, maar alleen dat dit vonnis is verzonden. De toelichting bij onderdeel d) van het EAB leest de rechtbank dan ook in samenhang met de aanvullende informatie aldus dat een afschrift van het verzamelvonnis op 24 oktober 2019 naar de detentie-instelling waar de opgeëiste persoon was gedetineerd is verzonden, welk afschrift door hem op 25 oktober 2019 in persoon is opgehaald. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Ten aanzien van het verzamelvonnis vanthe District Court in Kościanvan 6 februari 2019, met kenmerk II K 802/18
Met betrekking tot dit vonnis bevat het EAB zelf geen informatie op basis waarvan getoetst kan worden of de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zijn gewaarborgd. In de aanvullende informatie is aangekruist dat de opgeëiste persoon niet persoonlijk aanwezig is geweest bij de behandeling ter terechtzitting die tot het verzamelvonnis heeft geleid. Aangekruist is echter – kort gezegd – dat hij op de hoogte was van de zitting, een advocaat heeft gemachtigd om hem te verdedigen en dat die advocaat hem daadwerkelijk heeft vertegenwoordigd. In de toelichting staat daarbij dat de opgeëiste persoon door een
public defence lawyeris vertegenwoordigd die een verzoek heeft ingediend om de gronden van het vonnis te verkrijgen. De rechtbank kan hieruit – mede gelet op het gevoerde verweer – niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat de opgeëiste persoon de desbetreffende advocaat heeft gemachtigd hem ter zitting te vertegenwoordigen, nu een
public defence lawyerook zonder machtiging kan hebben opgetreden.
De rechtbank stelt dan ook vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – het vonnis is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon ten tijde van deze procedure en op de dag dat het vonnis werd gewezen (6 februari 2019) in detentie zat. Onder c. staat immers vermeld dat hij van 10 september 2018 en 16 juni 2020 in voorlopige hechtenis zat. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon met een
personal statement in writingheeft verklaard geen hoger beroep aan te tekenen tegen het verzamelvonnis. De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het verzamelvonnis en daartegen geen hoger beroep heeft ingesteld, waardoor hij persoonlijk afstand heeft gedaan van zijn recht om bij zijn proces (in hoger beroep) aanwezig te zijn. Om die reden is hij niet in zijn verdediging geschaad.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 688/16
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op 26 april 2017 in persoon is gedagvaard, waarbij hij op de hoogte is gebracht van de datum en de plaats van het proces en erop is gewezen dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet verschijnt. De situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW doet zich dus voor, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 597/17
Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing. De omstandigheid dat in de aanvullende informatie staat dat de opgeëiste persoon heeft verzocht de gronden van het vonnis te ontvangen en geen hoger beroep is aangetekend, maakt niet dat nagegaan zou moeten worden of, en zo ja op welke wijze, de gronden zijn verstrekt. Het verweer van de raadsvrouw slaagt dan ook niet.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 577/17
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op 14 mei 2018 in persoon is gedagvaard, waarbij hij op de hoogte is gebracht van de datum en de plaats van het proces en erop is gewezen dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet verschijnt. De situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW doet zich dus voor, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Ten aanzien van het vonnis vanthe District Court in Kościanvan 25 april 2019, met kenmerk II K 852/18
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op 3 januari 2019 in persoon is gedagvaard, waarbij hij op de hoogte is gebracht van de datum en de plaats van het proces en erop is gewezen dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet verschijnt. De situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW doet zich dus voor, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. Hoewel in de toelichting staat dat de opgeëiste persoon gedetineerd was en heeft verzocht naar de zitting te worden gebracht, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat hieruit niet blijkt dat het aanwezigheidsrecht van de opgeëiste persoon is geschonden. Er kunnen immers meerdere (persoonlijke) redenen ten grondslag liggen aan het feit dat de opgeëiste persoon uiteindelijk niet is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.