ECLI:NL:RBAMS:2025:6348

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
13-150684-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot meerdere vonnissen in Polen

Op 21 augustus 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Poznań, Polen. De zaak betreft een verzamelvonnis en meerdere vonnissen die zijn opgelegd aan de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen, waaronder op 15 juli en 14 augustus 2025, voortgezet. Tijdens deze zittingen is de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E.G.S. Rozestraten, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de meeste van de processen die tot de vonnissen hebben geleid, maar dat hij wel op de hoogte was van de procedures en dat zijn verdediging adequaat was gewaarborgd. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden van toepassing waren en de opgeëiste persoon geen concrete elementen heeft aangedragen die wijzen op een schending van zijn recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft daarbij de relevante artikelen van de Overleveringswet (OLW) en het Wetboek van Strafrecht in acht genomen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-150684-25
Datum uitspraak: 21 augustus 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 30 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 augustus 2024 door de
Regional Court in Poznań, Polen, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
met als feitelijk verblijfsadres:
[feitelijk verblijfplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 15 juli 2025
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 juli 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E.G.S. Rozestraten, advocaat in Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de vertaalde aanvullende informatie met betrekking tot de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zoals bedoeld in artikel 12 Overleveringswet (OLW) aan het dossier toe te voegen.
Zitting 14 augustus 2025
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB voortgezet op de zitting van 14 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen, met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
een vonnis van de
District Court in Kościanvan 20 oktober 2021, met kenmerk II K 339/21;
een verzamelvonnis van de
District Court in Kościanvan 21 oktober 2019, met kenmerk II K 352/19:
a. een verzamelvonnis van de
District Court in Kościanvan 6 februari 2019, met kenmerk II K 802/18;
b. een vonnis van de
District Court in Kościanvan 25 april 2019, met kenmerk II K 852/18.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 28 juli 2025 volgt dat aan het verzamelvonnis van 6 februari 2019 met kenmerk II K 802/18 de volgende vonnissen ten grondslag liggen:
een vonnis met kenmerk II K 688/16;
een vonnis met kenmerk II K 597/17;
een vonnis met kenmerk II K 577/17.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van:
één jaren (vonnis 20 oktober 2021);
drie jaren (verzamelvonnis 21 oktober 2019);
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog:
één jaar (vonnis 20 oktober 2021);
één jaar, twee maanden en twintig dagen (vonnis 21 oktober 2019).
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
3.1.1
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 339/21 op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in de aanvullende informatie van 28 juli 2025 (hierna: de aanvullende informatie) vermeld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen maar – hoewel dat niet is aangekruist – op 28 september 2021 in persoon is gedagvaard en ter zitting is vertegenwoordigd door een door hem gemachtigde advocaat. De opgeëiste persoon betwist dat hij in persoon is gedagvaard. Hij is immers vóór september 2021 naar Nederland gegaan. Bovendien is niet duidelijk of de advocaat is gekozen door de opgeëiste persoon of is aangesteld door de Poolse staat.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het verzamelvonnis met kenmerk
II K 352/19 op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd. Uit de toelichting op onderdeel d) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op de zittingen van 11 juli 2019 en 14 oktober 2019 in persoon is verschenen. In het ingevulde D-formulier in de aanvullende informatie staat echter dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Uit het EAB blijkt verder dat een afschrift van het vonnis naar de opgeëiste persoon is gemaild, terwijl uit de aanvullende informatie blijkt dat hij op dat moment in detentie verbleef en dus geen e-mail kon ontvangen. Er is ook geen sprake van de omstandigheid als bedoeld onder a of b in artikel 12 OLW, zodat de overlevering geweigerd moet worden.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het verzamelvonnis met kenmerk II K 802/18 op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in de aanvullende informatie vermeld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen maar op de hoogte is gebracht van het voorgenomen proces en door een
public defence lawyeris vertegenwoordigd. De opgeëiste persoon weet hier echter niks van. Daarnaast blijkt uit de toelichting op het in de aanvullende informatie ingevulde
D-formulier dat de opgeëiste persoon door middel van een
personal statement in writingheeft aangegeven dat hij geen verzet of hoger beroep aan zou tekenen tegen het vonnis. Het is onduidelijk op welke wijze dit heeft plaatsgevonden.
De raadsvrouw heeft zich ook ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 597/17 op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd. In de aanvullende informatie is aangekruist dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid en dat hij niet in hoger beroep is gegaan. In de toelichting staat dat de opgeëiste persoon heeft verzocht de gronden van het vonnis te ontvangen en hij tegen dit vonnis geen hoger beroep heeft aangetekend. Het is echter onduidelijk wat er vervolgens is gebeurd. Onduidelijk is onder meer of de opgeëiste persoon de gronden van het vonnis heeft ontvangen en of hij persoonlijk afstand heeft gedaan van zijn recht om verzet of hoger beroep aan te tekenen, bijvoorbeeld door middel van een
personal statement in writing, waarvan hiervoor sprake was.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het vonnis met kenmerk II 688/16 en het vonnis met kenmerk II K 577/17 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 852/18 op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid maar dat hij op 3 januari 2019 in persoon is gedagvaard. Uit de toelichting op het in de aanvullende informatie ingevulde D-formulier blijkt dat de opgeëiste persoon in detentie verbleef en heeft verzocht naar de terechtzitting te worden gebracht. Blijkbaar is hij – tegen zijn zin in – niet naar de zitting gebracht. Aangezien de opgeëiste persoon vervolgens niet is verschenen op het proces is hij in zijn verdedigingsrechten geschaad.
3.1.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan en dat artikel 12 OLW bij geen enkel vonnis tot een weigering hoeft te leiden.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 339/21 is niet gebleken dat zich één van de in artikel 12, aanhef en onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. De rechtbank kan echter afzien van de toepassing van de weigeringsgrond, aangezien de opgeëiste persoon bij de voorgeleiding op 30 mei 2025 heeft verklaard dat hij denkt te weten van de veroordeling tot een gevangenisstraf van één jaar. Daarnaast blijkt uit de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft gekregen, zijn adres heeft opgegeven en correspondentie naar dat adres is verzonden. De opgeëiste persoon was daarom op de hoogte van de strafprocedure en de verdenking, waardoor hij ofwel stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om bij zijn proces aanwezig te zijn, ofwel in dat kader kennelijk onzorgvuldig is geweest.
Ten aanzien van het verzamelvonnis met kenmerk II 352/19 blijkt uit de aanvullende informatie dat de beslissing op 24 oktober 2019 aan de opgeëiste persoon is betekend en hij uitdrukkelijk is geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep. De opgeëiste persoon heeft geen gebruik gemaakt van deze rechten. De situatie als bedoeld in artikel 12, onder c, OLW doet zich dus voor, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Ten aanzien van het verzamelvonnis met kenmerk II K 802/18 blijkt uit de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Aangekruist is echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en dat hij is vertegenwoordigd door een aangewezen advocaat die hem daadwerkelijk heeft verdedigd. Verder staat in de toelichting nog dat de advocaat om de gronden van het vonnis heeft verzocht. Uit het voorgaande volgt dat de advocaat voldoende mandaat had. Daarmee doet de situatie als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW zich voor, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 597/17 blijkt uit de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dan ook niet van toepassing. Dat de opgeëiste persoon heeft verzocht om de gronden van het vonnis te ontvangen maar door hem vervolgens geen hoger beroep is aangetekend, maakt dit niet anders.
Ten aanzien van de vonnissen met de kenmerken II K 688/16 en II K 577/17 blijkt uit de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon op 26 april 2017 respectievelijk 14 mei 2018 in persoon is gedagvaard. Daarnaast is correspondentie naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres verzonden. De situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW doet zich dus voor, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 852/18 blijkt uit de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon op 3 januari 2019 in persoon is gedagvaard. Dat de opgeëiste persoon in eerste instantie heeft verzocht om transport naar de zitting (vanuit de gevangenis) maar daar uiteindelijk niet is verschenen, maakt niet dat zijn aanwezigheidsrecht is geschonden. De opgeëiste persoon kan om welke reden dan ook zelf hebben besloten niet op het proces te verschijnen.
3.1.3
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het vonnis vanthe District Court in Kościanvan 20 oktober 2021, met kenmerk II K 339/21
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit de toelichting bij onderdeel d) van het EAB blijkt dat een door hem gemachtigde advocaat ter terechtzitting daadwerkelijk de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd. Er staat immers dat de opgeëiste persoon “
was represented by a defence counsel who actively defended his interests”. Bovendien is in de aanvullende informatie aangekruist dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en dat hij een advocaat (“
who was appointed by this person or by the State”) heeft gemachtigd om hem op de zitting te verdedigen, en dat deze advocaat hem ook daadwerkelijk heeft verdedigd op de zitting. De situatie als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW doet zich dus voor, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. Het verweer van de raadsvrouw dat niet duidelijk is of de advocaat is gekozen door de opgeëiste persoon of is aangesteld door de Poolse staat maakt dit niet anders omdat dit er niet aan kan afdoen dat deze advocaat door de opgeëiste persoon uitdrukkelijk is gemachtigd en hem daadwerkelijk heeft verdedigd. De rechtbank verwerpt het verweer.
Ten aanzien van het verzamelvonnis vanthe District Court in Kościanvan 21 oktober 2019, met kenmerk II K 352/19
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verzamelvonnis. Uit de toelichting bij onderdeel d) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op 11 juli 2019 en 14 oktober 2019 in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het verzamelvonnis heeft geleid. In het EAB staat voorts dat de rechtbank ter zitting van 14 oktober 2019 het vonnis heeft uitgesteld tot 21 oktober 2019. In de aanvullende informatie is aangekruist dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op de zitting die heeft geleid tot de beslissing, waaruit de rechtbank in samenhang met de informatie uit het EAB begrijpt dat dit de zitting van 21 oktober 2019 betreft, waar het verzamelvonnis is gewezen. In de toelichting in het EAB staat dat deze beslissing aan de opgeëiste persoon is verzonden (“
mailed”) en dat hij deze op 25 oktober 2019 in persoon heeft opgehaald. In de aanvullende informatie staat hierover dat deze beslissing op 24 oktober 2019 aan de opgeëiste persoon is betekend en dat hij daarbij uitdrukkelijk is geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing. Ook staat daarin dat de opgeëiste persoon geen verzet of hoger beroep heeft aangetekend. De situatie als bedoeld in artikel 12, onder c, OLW doet zich dus voor, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. De raadsvrouw heeft er nog op gewezen dat in het EAB staat dat het vonnis per e-mail aan hem is verzonden terwijl uit de aanvullende informatie blijkt dat hij toen gedetineerd was, reden waarom volgens de raadsvrouw het vonnis hem niet kan hebben bereikt omdat in de gevangenis geen e-mail beschikbaar is. De rechtbank heeft echter geen aanleiding te twijfelen aan de verstrekte informatie. Uit de vermelding ‘
mailed’ kan namelijk niet worden afgeleid dat dit ziet op een verzending per e-mail, maar alleen dat dit vonnis is verzonden. De toelichting bij onderdeel d) van het EAB leest de rechtbank dan ook in samenhang met de aanvullende informatie aldus dat een afschrift van het verzamelvonnis op 24 oktober 2019 naar de detentie-instelling waar de opgeëiste persoon was gedetineerd is verzonden, welk afschrift door hem op 25 oktober 2019 in persoon is opgehaald. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Ten aanzien van het verzamelvonnis vanthe District Court in Kościanvan 6 februari 2019, met kenmerk II K 802/18
Met betrekking tot dit vonnis bevat het EAB zelf geen informatie op basis waarvan getoetst kan worden of de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zijn gewaarborgd. In de aanvullende informatie is aangekruist dat de opgeëiste persoon niet persoonlijk aanwezig is geweest bij de behandeling ter terechtzitting die tot het verzamelvonnis heeft geleid. Aangekruist is echter – kort gezegd – dat hij op de hoogte was van de zitting, een advocaat heeft gemachtigd om hem te verdedigen en dat die advocaat hem daadwerkelijk heeft vertegenwoordigd. In de toelichting staat daarbij dat de opgeëiste persoon door een
public defence lawyeris vertegenwoordigd die een verzoek heeft ingediend om de gronden van het vonnis te verkrijgen. De rechtbank kan hieruit – mede gelet op het gevoerde verweer – niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat de opgeëiste persoon de desbetreffende advocaat heeft gemachtigd hem ter zitting te vertegenwoordigen, nu een
public defence lawyerook zonder machtiging kan hebben opgetreden.
De rechtbank stelt dan ook vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – het vonnis is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon ten tijde van deze procedure en op de dag dat het vonnis werd gewezen (6 februari 2019) in detentie zat. Onder c. staat immers vermeld dat hij van 10 september 2018 en 16 juni 2020 in voorlopige hechtenis zat. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon met een
personal statement in writingheeft verklaard geen hoger beroep aan te tekenen tegen het verzamelvonnis. De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het verzamelvonnis en daartegen geen hoger beroep heeft ingesteld, waardoor hij persoonlijk afstand heeft gedaan van zijn recht om bij zijn proces (in hoger beroep) aanwezig te zijn. Om die reden is hij niet in zijn verdediging geschaad.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 688/16
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op 26 april 2017 in persoon is gedagvaard, waarbij hij op de hoogte is gebracht van de datum en de plaats van het proces en erop is gewezen dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet verschijnt. De situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW doet zich dus voor, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 597/17
Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing. De omstandigheid dat in de aanvullende informatie staat dat de opgeëiste persoon heeft verzocht de gronden van het vonnis te ontvangen en geen hoger beroep is aangetekend, maakt niet dat nagegaan zou moeten worden of, en zo ja op welke wijze, de gronden zijn verstrekt. Het verweer van de raadsvrouw slaagt dan ook niet.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 577/17
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op 14 mei 2018 in persoon is gedagvaard, waarbij hij op de hoogte is gebracht van de datum en de plaats van het proces en erop is gewezen dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet verschijnt. De situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW doet zich dus voor, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Ten aanzien van het vonnis vanthe District Court in Kościanvan 25 april 2019, met kenmerk II K 852/18
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op 3 januari 2019 in persoon is gedagvaard, waarbij hij op de hoogte is gebracht van de datum en de plaats van het proces en erop is gewezen dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet verschijnt. De situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW doet zich dus voor, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. Hoewel in de toelichting staat dat de opgeëiste persoon gedetineerd was en heeft verzocht naar de zitting te worden gebracht, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat hieruit niet blijkt dat het aanwezigheidsrecht van de opgeëiste persoon is geschonden. Er kunnen immers meerdere (persoonlijke) redenen ten grondslag liggen aan het feit dat de opgeëiste persoon uiteindelijk niet is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten, met uitzondering van de onder 3 van onderdeel e) van het EAB, ten aanzien van het verzamelvonnis met kenmerk II K 352/19, genoemde feiten, aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de onder 3 van onderdeel e) van het EAB, ten aanzien van het verzamelvonnis met kenmerk II K 352/19, genoemde feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Poznań(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en D.L.S. Ceulen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Riedijk, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 augustus 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 OLW.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (