ECLI:NL:RBAMS:2025:6351

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
13-193156-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot seksuele misdrijven tegen minderjarigen

Op 28 augustus 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Hongaarse vrouw op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft beschuldigingen van seksuele misdrijven tegen haar minderjarige dochter, gepleegd in de periode van september 2013 tot januari 2014 in Boedapest. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering goedgekeurd, ondanks verweren van de raadsman die stelden dat de stukken niet genoegzaam waren en dat er zorgen waren over de detentieomstandigheden in Hongarije. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft ook de detentiegaranties van de Hongaarse autoriteiten in overweging genomen, die bevestigden dat de opgeëiste persoon niet in de Tiszalök gevangenis zou worden geplaatst, waar eerder zorgen over waren geuit. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon in een andere gevangenis zou worden ondergebracht, wat voldoende garanties bood tegen onmenselijke of vernederende behandeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-193156-25
Datum uitspraak: 28 augustus 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 16 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 april 2025 door de
Pest Central District Court, Hongarije (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat in Haarlem en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
domestic arrest warrant issued by the court, met kenmerk No. 5.B.30059//2022/224-I.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Hongaars recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de stukken niet genoegzaam zijn. Het
A-formulier vermeldt onder rubriek 294 dat de opgeëiste persoon reeds in persoon zou zijn berecht door de rechtbank in Pest; hier staat immers: “Tried in person: Ja”. Daarmee zou het mogelijk gaan om een executieoverlevering, in plaats van om een vervolgingsoverlevering. Verder staat in het EAB en het A-formulier niet vermeld wanneer en door welke rechtbank dan wel andere instantie het nationaal aanhoudingsbevel is uitgevaardigd. Hierover moet eerst duidelijkheid komen. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon van 31 januari 2020 tot en met
31 januari 2023 in voorlopige hechtenis gezeten in Hongarije voor deze feiten en gedurende deze periode verschillende zittingen bijgewoond. Uit het kenmerk van het nationaal aanhoudingsbevel zoals genoemd in het EAB, kan worden afgeleid dat het nationaal aanhoudingsbevel in 2022 is uitgevaardigd nu dat jaartal erin voorkomt.. De opgeëiste persoon bevond zich derhalve in voorlopige hechtenis toen het nationaal aanhoudingsbevel is uitgevaardigd. Waarom was het op dat moment nodig een aanhoudingsbevel uit te vaardigen? Ook hierover moet eerst duidelijkheid komen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de stukken genoegzaam zijn. Uit het EAB en het A-formulier blijkt voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk voor welke feiten haar overlevering wordt gevraagd. Hoewel onder rubriek 294 in het A-formulier staat dat de opgeëiste persoon in persoon is berecht, blijkt uit het EAB duidelijk dat het hier gaat om een vervolgings-EAB. Ook is het voldoende duidelijk dat het om twee verschillende aanhoudingsbevelen gaat, één nationaal bevel en één EAB. Het Europese aanhoudingsbevel is uitgevaardigd op 25 april 2025. Uit het kenmerk No. 5.B.30059//2022/224-I leidt de officier van justitie af dat het nationaal aanhoudingsbevel inderdaad in 2022 is uitgevaardigd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In deze zaak geldt het volgende. Uit de feitomschrijving onder e) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht dat zij in de periode van september 2013 tot januari 2014 in Boedapest, in vereniging met haar partner, onder meer ontuchtige handelingen heeft verricht met haar minderjarige dochter en haar heeft mishandeld. Op grond van de feitomschrijving is de rechtbank dan ook van oordeel dat sprake is van een genoegzame beschrijving van het strafbare feit waarvan de opgeëiste persoon in Hongarije wordt verdacht. De naleving van het specialiteitsbeginsel is daarmee dan ook voldoende gewaarborgd.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat de opgeëiste persoon reeds is berecht door de rechtbank in Pest stelt de rechtbank vast dat de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht om haar te vervolgen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Er is dan ook geen sprake van een executie-EAB, ondanks dat in het A-formulier in rubriek 294 staat dat de opgeëiste persoon in persoon is berecht. De rechtbank ziet dit als verschrijving. Uit het verweer van de raadsman volgt dat de opgeëiste persoon drie jaar in voorlopige hechtenis heeft gezeten en gedurende die periode meerdere zittingen heeft bijgewoond. Hierover heeft opgeëiste persoon ook eerder verklaard. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat deze zittingen hebben geleid tot een onherroepelijke veroordeling van de opgeëiste persoon door de rechtbank in Pest. Bovendien ziet de verwijzing naar de rechtbank in Pest in rubriek 035 van het A-formulier duidelijk op de rechterlijke instantie die het nationaal aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd. In het A-formulier wordt ook de datum waarop het nationaal aanhoudingsbevel werd uitgevaardigd, genoemd: specifiek wordt vermeld dat het nationaal aanhoudingsbevel is uitgevaardigd op 25 april 2025 door de
Central District Court in Pest. De rechtbank gaat uit van de juistheid van deze informatie en ziet geen aanleiding om aanvullende vragen te stellen over de datum en de instantie die het nationaal aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst één strafbaar feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
Standpunt van de raadsman
Het EAB en het A-formulier vermelden dat het onder meer gaat om het lijstfeit kinderpornografie. De feiten die echter omschreven staan in het EAB en het A-formulier komen niet overeen met kinderpornografie. Het betreft immers het hebben van gemeenschap in het bijzijn van een minderjarige en het verrichten van seksuele handelingen met een minderjarige. Daarnaast komen de feiten niet overeen met seksuele uitbuiting, aangezien seksuele uitbuiting een winstoogmerk vereist terwijl het seksueel misbruik in deze zaak heeft plaatsgevonden binnen het gezin. Ook de strafbedreiging is onvoldoende duidelijk, te meer daar de strafbedreiging van kinderpornografie niet staat vermeld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het lijstfeit ‘seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie’ in redelijkheid heeft aangekruist. Het gaat hier om het seksueel misbruiken van een minderjarig kind mogelijk met commercieel oorgmerk. De strafbedreiging is voldoende duidelijk, gelet op artikel 197(2) van de Hongaarse
Criminal Code. In onderdeel c) van het EAB wordt vermeld dat dit feit wordt gestraft met een gevangenisstraf van vijf tot tien jaren.
Oordeel van de rechtbank
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van die lidstaat, te beoordelen of het strafbare feit waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst valt. Uitgangspunt is dat de rechtbank aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit is gebonden. [4] Op basis van wat de raadsman aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook de strafbedreiging voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk is. Het verweer wordt verworpen.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het andere feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd – voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen een kind over wie hij het gezag uitoefent of een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin of een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.

5.Artikel 11 OLW: Hongaarse detentieomstandigheden

Inleiding

In een eerdere uitspraak van 7 januari 2025 [5] heeft de rechtbank op basis van het rapport van
the Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading treatment or Punishment(hierna: CPT) van 3 december 2024 overwogen dat sprake is van een onveilige situatie in de penitentiaire inrichting van Tiszalök, gelet op de ‘
ill-treatment’van gedetineerden door het gevangenispersoneel en het geweld tussen gedetineerden onderling. Daarop heeft de rechtbank geoordeeld dat er voor gedetineerden in de penitentiaire inrichting in Tiszalök een algemeen reëel gevaar bestaat dat zij aan een onmenselijke of vernederende behandeling zullen worden blootgesteld in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
Het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) heeft op 23 juli 2025 per e-mail de volgende vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
“1) In case the surrender is authorized, in which prison will the wanted person most likely be placed after surrender?
2) Can it be guaranteed that the wanted person will not be placed in the Tiszalök prison?”
De
Hungarian Prison Service Headquartersheeft bij brief van 25 juli 2025, voor zover van belang, de volgende garantie gegeven:

With reference to the extradition case pending based on a European arrest warrant before the competent Dutch authority under the case number referred to above, in relation to Hungarian citizen Mrs[de opgeëiste persoon](date of birth: [geboortedag] 1984), I hereby inform you of the following.
Depending on the stage of the criminal proceedings,it cannot be clearly predicted in which Hungarian penitentiary institution the extradited prisoner will initially be placed. Based on the information currently available, and in accordance with the EAW issued by the Central District Court of Pest, she is expected to be held at the Budapest Penitentiary during her arrest.
The transfer to the Szombathely Penitentiary Institution will take place after the final prison sentence has been imposed.”
Het IRC heeft op 29 juli 2025 per e-mail een aanvullende vraag gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:

I understand that at this phase of the criminal proceedings, it is to be determined in which prison mr [de opgeëiste persoon] will be placed.
- However, can it be guaranteed that the wanted person will at leastnotbe placed in the Tiszalök prison?
De
Hungarian Prison Service Headquartersheeft bij brief van 8 augustus 2025, voor zover van belang, de volgende garantie gegeven:

Based on the currently available information, in view of the European Arrest Warrant issued by the Pest Central District Court, the named person is expected to be placed in the Metropolitan Prison for the duration of his arrest.For this reason, [de opgeëiste persoon] will not be placed in the Tiszalök National Prison before the final judgment is rendered.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. De raadsman wijst op de bevindingen in het rapport van het CPT van 3 december 2024. Het CPT heeft haar zorgen geuit over mishandelingen, gebrek aan toegang tot adequate medische onderzoeken, overmatig gebruik van dwangmiddelen, seksuele intimidatie van vrouwelijke gedetineerden, verbaal geweld, routinematige fouilleringen, beperking van het bezoekrecht, overbevolking en ontoereikende materiële omstandigheden. Verder wijst de raadsman op het aanstaande rapport van het CPT naar aanleiding van het bezoek aan Hongaarse detentie-instellingen van 25 maart 2025 tot 1 april 2025. Naar het oordeel van de raadsman kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat de omstandigheden zowel in voorlopige hechtenis als in een strafgevangenis in Hongarije eerder slechter dan beter zijn geworden. Ook wijst de raadsman op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) die wordt verwacht in het najaar van 2025, waarin zal worden geoordeeld over een eventuele schending van artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie door Hongarije.
Ook heeft de raadsman er op gewezen dat onvoldoende gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon in Boedapest vast komt te zitten voorafgaand aan haar veroordeling, nu slechts vermeld wordt dat zij is “expected to be held” in Boedapest. Ook is nog steeds niet duidelijk dat zij nadat zij veroordeeld is, niet toch in Tiszalök geplaatst wordt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de Hongaarse detentieomstandigheden niet aan overlevering in de weg staan. De raadsman loopt op de zaken vooruit door te verwijzen naar het aanstaande CPT-rapport over het bezoek in 2025 en de verwachte uitspraak van het Hof van Justitie. De rechtbank moet uitgaan van de informatie die zij thans tot haar beschikking heeft. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak [6] een algemeen gevaar aangenomen voor de detentie-instelling in Tiszalök. Uit de aanvullende informatie van 25 juli 2025 en 8 augustus 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon niet in Tiszalök zal worden gedetineerd, maar in de
Budapest Penitentiaryen de
Szombathely Penitentiary Institutionzal worden geplaatst. De individuele detentiegarantie is voldoende. De rechtbank heeft recent de overlevering toegestaan voor een persoon voor wie een soortgelijke garantie was gegeven. [7]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman zo, dat het algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest zich niet beperkt tot de detentie-instelling in Tiszalök. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om af te wijken van haar eerder uitgezette lijn. Niet kan worden geoordeeld dat ten aanzien van het gehele gevangeniswezen in Hongarije een reëel gevaar bestaat dat personen die in die detentie-instelling zijn gedetineerd onmenselijk of vernederd worden behandeld, ook niet ten aanzien van personen die in het voorlopige hechtenis regime terechtkomen. De rechtbank beschikt niet over nieuwe, objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over detentieomstandigheden in Hongarije om tot de conclusie te kunnen komen dat ter zake van de door de raadsman geuite zorgen een reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling moet worden aangenomen voor andere detentie-instellingen dan die in Tiszalök.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de voorgaande garanties van 25 juli 2025 en
8 augustus 2025. [8] Uit de individuele detentiegaranties, in samenhang gelezen met de vraagstelling door het IRC, volgt dat de opgeëiste persoon na haar overlevering waarschijnlijk voor de duur van het voorarrest in de
Metropolitan Prisonin Boedapest zal worden geplaatst. De Hongaarse autoriteiten hebben gegarandeerd dat zij niet in de
Tiszalök National Prisonzal worden geplaatst voordat een onherroepelijk vonnis is gewezen. Verder hebben de Hongaarse autoriteiten gegarandeerd dat de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd in
the Szombathely Penitentiary Institutionwanneer zij eenmaal tot een onherroepelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld. Uit deze garantie leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon (ook) niet in de detentie-instelling in Tiszalök zal worden gedetineerd nadat een onherroepelijk vonnis is gewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de verstrekte individuele garanties, hiermee het vastgestelde algemene reële gevaar voor de opgeëiste persoon weggenomen. De weigeringsgrond van artikel 11 OLW staat niet aan de overlevering in de weg.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 300 en 304 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan de
Pest Central District Court(Hongarije) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en D.L.S. Ceulen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Riedijk, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 augustus 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 OLW.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
6.De officier van justitie heeft verwezen naar ECLI:NL:RBAMS:2025:232.
7.De officier van justitie heeft verwezen naar ECLI:NL:RBAMS:2025:4372.
8.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.