ECLI:NL:RBAMS:2025:6683

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
11293512 \ CV EXPL 24-11428
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van consumentenrecht en vernietiging van oneerlijke bedingen in een overeenkomst tussen handelaar en consument

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 21 augustus 2025 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen GRO-UP KINDEROPVANG B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde betaling van € 500,00 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en proceskosten, waarbij de oorspronkelijke hoofdsom € 758,84 bedroeg. De kantonrechter heeft ambtshalve de overeenkomst getoetst aan het consumentenrecht, met bijzondere aandacht voor de informatieplichten die voortvloeien uit het Burgerlijk Wetboek en de Richtlijn 93/13 EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.

De rechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst niet voldeed aan de informatieplicht met betrekking tot het ontbindingsrecht, wat resulteerde in een sanctie van 20% vermindering van de hoofdsom. De kantonrechter heeft ook de bedingen in de overeenkomst getoetst op oneerlijkheid. Het beding dat de gedaagde partij verplichtte om alle redelijke kosten, zowel gerechtelijke als buitengerechtelijke, te vergoeden, werd als oneerlijk aangemerkt. Dit omdat het beding niet duidelijk maakte wat 'redelijke kosten' zijn, waardoor de eisende partij de mogelijkheid had om onredelijk hoge kosten in rekening te brengen.

De kantonrechter heeft het voornemen uitgesproken om dit beding ambtshalve te vernietigen, wat zou betekenen dat de eisende partij zich niet meer op dit beding kan beroepen. De zaak is verwezen naar de rol voor akte uitlating door de eisende partij over dit voornemen. De verdere beslissing is aangehouden, en de zaak wordt op een later moment voortgezet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11293512 \ CV EXPL 24-11428
Vonnis van 21 augustus 2025
in de zaak van
GRO-UP KINDEROPVANG B.V., rechtsopvolger van
KERN KINDEROPVANG B.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
eisende partij,
gemachtigde: GGN Mastering Credit Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 augustus 2024, met producties,
- het tegen gedaagde partij verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Eisende partij vordert veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 500,00 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en de proceskosten. De oorspronkelijke hoofdsom bedraagt, rekening houdend met tussentijdse betalingen, € 758,84. Eisende partij kiest ervoor de vordering te beperken tot het gevorderde bedrag en definitief afstand te doen van het meerdere.
2.2.
De overeenkomst die aan de vordering ten grondslag is gelegd is gesloten tussen een handelaar en een consument. De kantonrechter moet in dat geval ambtshalve toetsen aan het consumentenrecht. Onderzocht moet worden of de informatieplichten zijn nageleefd. Daarnaast moet de overeenkomst worden getoetst aan de Richtlijn 93/13 EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn).
Informatieplichten
2.3.
Gelet op de (in de dagvaarding gestelde wijze van totstandkoming van de) overeenkomst, gaat het om een overeenkomst op afstand. In dat geval moet gemotiveerd worden gesteld dat is voldaan aan de informatieplichten van artikel 6:230m lid 1 en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.4.
Geoordeeld wordt dat eisende partij hierover voldoende heeft gesteld. Vastgesteld wordt dat de overeenkomst de meeste essentiële informatie voortvloeiend uit artikel 6:230m lid 1 BW bevat, waaronder informatie over de kenmerken van de diensten, de totale prijs en de wijze van betaling. De overeenkomst bevat echter, zoals eisende partij al in de dagvaarding opmerkte, geen (juiste en/of volledige) informatie over het ontbindingsrecht, zodat één essentiële informatieplicht is geschonden. Overeenkomstig de Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten, tot stand gekomen naar aanleiding van het Arvato-arrest van 12 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1677), zal hiervoor een sanctie worden opgelegd, bestaande uit een vermindering van de hoofdsom met 20%.
2.5.
Gedaagde partij heeft de overeenkomst kunnen doornemen voordat deze (digitaal) werd ondertekend. Met het plaatsen van een digitale handtekening direct onder de overeenkomst heeft gedaagde partij het aanbod van eisende partij – waaruit onmiskenbaar een betalingsverplichting volgt – aanvaard. Een bestelknop als bedoeld in artikel 6:230v lid 3 BW is in dit geval niet aan de orde.
2.6.
Ondanks het voorgaande, leidt de sanctie niet tot een lagere hoofdsom dan de gevorderde, omdat eisende partij al in de dagvaarding rekening heeft gehouden met vorenbedoelde sanctie en zij, door het (nog verder) beperken van de vordering niet boven het toewijsbare bedrag uitkomt.
Toetsing van bedingen
2.7.
De gevorderde hoofdsom is gebaseerd op een kernbeding van de overeenkomst. Ambtshalve toetsing van kernbedingen is ingevolge artikel 4 lid 2 van de richtlijn alleen aan de orde als ze niet duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd. Nu het onderhavige kernbeding duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd, is toetsing op oneerlijkheid niet aan de orde.
2.8.
Vastgesteld wordt dat de prijzen niet zijn verhoogd, zodat het prijswijzigingsbeding niet hoeft te worden getoetst.
2.9.
Doordat eisende partij afstand doet van het meerdere dan € 500,00 en dat bedrag volledig kan worden toegerekend aan hoofdsom, ligt de vordering ten aanzien van de buitengerechtelijke vordering niet ter beoordeling voor.
2.10.
Wel maakt eisende partij aanspraak op rente en proceskosten, terwijl zij bedingen in de voorwaarden heeft staan die daar betrekking op hebben. Deze bedingen moeten worden getoetst op oneerlijkheid in de zin van de richtlijn, ongeacht of daar in rechte een beroep op is gedaan. Op grond van de arresten van het Europese Hof van Justitie van 27 januari 2021, C-229/19, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia) en 8 december 2022, C-625/21, ECLI:EU:C:2022:971 (Gupfinger) moet de kantonrechter immers ook als eisende partij zich in de procedure niet beroept op het toepasselijke beding, maar op de wet, ambtshalve onderzoeken of het beding in de voorwaarden waarop zij zich had kunnen beroepen oneerlijk is in de zin van de richtlijn. Indien een beding als oneerlijk wordt aangemerkt, kan ingevolge deze arresten geen aanspraak meer worden gemaakt op de wettelijke regeling die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest en moet haar vordering op dit punt worden afgewezen.
2.11.
Bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding gaat het erom of dat beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort (artikel 3 lid 1 van de richtlijn). Hierbij moeten alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst worden meegewogen en alle andere bedingen van de overeenkomst, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, in aanmerking worden genomen. Daarbij moet worden uitgegaan van de datum waarop de overeenkomst is gesloten. Irrelevant voor deze toets is dus de feitelijke toepassing en uitvoering van de bedingen.
2.12.
Het rentebeding staat in artikel 18.8 van de voorwaarden. Dat artikel is getoetst en niet oneerlijk bevonden, omdat wordt verwezen naar en aangesloten bij de wettelijke rente. Daarom kan eisende partij aanspraak maken op de wettelijke rente. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is toewijsbaar.
2.13.
Het beding met betrekking tot gerechtelijke kosten staat in artikel 18.9 van de algemene voorwaarden. Dat artikel luidt:
“Alle redelijke kosten, zowel gerechtelijke als buitengerechtelijke die de ondernemer moet maken ter inning van zijn vordering, zijn voor rekening van de consument.”
2.14.
Dit beding wordt als oneerlijk aangemerkt, omdat eisende partij met een beroep op dit beding alle door haar gemaakte gerechtelijke kosten bij de consument in rekening kan brengen. Weliswaar wordt in het beding gerefereerd aan alle
redelijkekosten, maar wat redelijke kosten zijn, maakt het beding niet duidelijk. Dat betekent dat eisende partij zelf kan bepalen welke kosten zij redelijk vindt om bij gedaagde partij in rekening kan brengen. Dat kan ertoe leiden dat de consument wordt geconfronteerd met zeer hoge proceskosten, althans hogere proceskosten dan de gebruikelijke liquidatietarieven, terwijl dat in rechte slechts is voorbehouden aan zeer bijzondere omstandigheden, zoals misbruik van recht. Daarmee wordt het evenwicht tussen partijen aanzienlijk verstoord, ten nadele van de consument. De Hoge Raad heeft onlangs bevestigd (ECLI:NL:HR:2025:820) dat een beding dat het mogelijk maakt om alle gerechtelijke kosten bij de consument in rekening te kunnen brengen, wat het hiervoor geciteerde artikel mogelijk maakt, als oneerlijk is aan te merken.
2.15.
De kantonrechter is voornemens het beding met betrekking tot de gerechtelijke kosten ambtshalve te vernietigen vanwege het oneerlijke karakter daarvan. Gevolg daarvan zal zijn dat eisende partij zich daarop niet meer kan beroepen en haar ook geen beroep meer toekomt op de wettelijke regeling die van toepassing zou zijn als het beding niet in de voorwaarden was opgenomen. Concreet zou dat neerkomen op afwijzing van de gevorderde proceskosten.
2.16.
Voordat tot vernietiging van het beding wordt overgegaan, mag eisende partij zich daarover bij akte uitlaten. De zaak wordt hiervoor naar de rol verwezen.
2.17.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
donderdag 18 september 2025 om 10.00 uurvoor akte uitlating door eisende partij over het bepaalde in overweging 2.16,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Inden en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2025.
991