Uitspraak
1.De prejudiciële procedure
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beantwoording van de prejudiciële vragen
4.Beslissing
23 mei 2025.
Hoge Raad
Op 23 mei 2025 heeft de Hoge Raad der Nederlanden een prejudiciële beslissing genomen over de vraag of een proceskostenbeding in een huurovereenkomst tussen een verhuurder en een consument oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13/EEG. De zaak betreft de Stichting Woonstichting Lieven de Key, die als verhuurder optreedt tegen een huurder die niet is verschenen in de procedure. De Hoge Raad heeft de prejudiciële vragen beantwoord die door de rechtbank Amsterdam zijn gesteld naar aanleiding van een tussenvonnis van 16 juli 2024. De eerste vraag was of het proceskostenbeding, dat de huurder verplicht om alle gerechtelijke kosten te betalen bij tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, moet worden aangemerkt als oneerlijk. De Hoge Raad concludeert dat het beding oneerlijk is, omdat het de positie van de consument aanzienlijk verstoort en niet het resultaat is van een eerlijke onderhandeling. De tweede vraag betreft de gevolgen van de vernietiging van het beding voor de proceskostenveroordeling. De Hoge Raad heeft het voornemen om hierover een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De uitspraak benadrukt de noodzaak om oneerlijke bedingen te bestrijden en de toegang tot de rechter te waarborgen.