ECLI:NL:RBAMS:2025:7012

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
24/7113
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke waarschuwing en niet-ontvankelijkheidsverklaring van bezwaar tegen bestuurlijke sanctie in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheidsverklaring van het bezwaar van eiser tegen een bestuurlijke waarschuwing die hem is opgelegd wegens een overtreding van de Opiumwet. Eiser is het niet eens met deze verklaring en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft eerder, op 13 maart 2024, geoordeeld dat de burgemeester het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard en dat de bestuurlijke waarschuwing gelijkgesteld moet worden met een besluit, omdat deze nadelige gevolgen kan hebben die langer dan twee jaar aanhouden. De burgemeester heeft echter in hoger beroep geen gronden aangevoerd, waardoor de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.

In het bestreden besluit van 21 november 2024 heeft de burgemeester opnieuw het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, met de stelling dat de bestuurlijke waarschuwing geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar heeft zich afgemeld voor de zitting. De rechtbank heeft de zaak op 4 september 2025 behandeld en geconcludeerd dat de burgemeester het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de negatieve gevolgen van de bestuurlijke waarschuwing zich niet langer dan twee jaar voordoen, en dat de burgemeester dus niet in zijn recht staat om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/7113

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B. Mous),
en

de burgemeester van Amsterdam, de burgemeester

(gemachtigde: mr. M Kappelhof).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijkheidsverklaring van eisers bezwaar tegen een bestuurlijke waarschuwing die hem gegeven is wegens een overtreding van de Opiumwet. Eiser is het hier niet mee eens. Aan de hand van de beroepsgronden van eiser beoordeelt de rechtbank of de burgemeester het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk kon verklaren.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de burgemeester het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk kon verklaren
.Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Op 3 juli 2023 heeft de burgemeester eiser een bestuurlijke waarschuwing gegeven wegens een overtreding van de Opiumwet (de bestuurlijke waarschuwing). De politie heeft drugs gerelateerde spullen aangetroffen in de woning van eiser.
2.1.
Met het besluit van 2 augustus 2023 heeft de burgemeester het bezwaar van eiser tegen de bestuurlijke waarschuwing niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bestuurlijke waarschuwing volgens de burgemeester niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiertegen is eiser in beroep gegaan.
2.2.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 13 maart 2024 het beroep van eiser tegen het besluit van 2 augustus 2023 gegrond verklaard en het besluit vernietigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester ten onrechte het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard en met inachtneming van deze uitspraak moet de burgemeester een nieuw besluit nemen. [1]
2.3.
De burgemeester kon zich met voornoemde uitspraak van de rechtbank niet verenigen en stelde daarom hoger beroep in. De Afdeling bestuursrechtspaak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 24 juni 2024 het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat de burgemeester de gronden van zijn hogerberoepschrift niet heeft vermeld. [2]
2.4.
Met het bestreden besluit van 21 november 2024 heeft de burgemeester een nieuw besluit genomen en het bezwaarschrift van eiser wederom niet-ontvankelijk verklaard omdat de bestuurlijke waarschuwing geen besluit is in de zin van de Awb.
2.5.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de burgemeester. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 13 maart 2024 geoordeeld dat de gevolgen van de bestuurlijke waarschuwing van 3 juli 2023 langer nadelige gevolgen voor eiser kan hebben dan een termijn van twee jaar. Om deze reden dient de bestuurlijke waarschuwing gelijk te worden gesteld met een besluit en is het appellabel. Dit betekent dat de burgemeester het bezwaar van eiser tegen de bestuurlijke waarschuwing ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. [3]
4. Eiser voert – kort samengevat – aan dat de uitspraak van 13 maart 2024 gehonoreerd moet worden door de burgemeester. De uitspraak is onherroepelijk geworden en in gezag van gewijsde gegaan. De burgemeester had eisers bezwaarschrift van 13 juli 2023 inhoudelijk moeten behandelen en dit is in het bestreden besluit niet gedaan door het bezwaar opnieuw niet-ontvankelijk te verklaren.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling heeft het niet (inhoudelijk) instellen van hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank waarin zij beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen tot gevolg dat in het vervolg van de procedure wordt uitgegaan van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden. Dit is de zogenaamde Brummenjurisprudentie. Dit uitgangspunt geldt ook voor het bestuursorgaan. De burgemeester had in beginsel dus gevolg moeten geven aan de uitspraak van de rechtbank van 13 maart 2024.
6. Het gezag van gewijsde van de eerdere rechterlijke uitspraak betekent echter niet dat bij hernieuwde beoordeling door de bestuursrechter niet meer ambtshalve kan worden getoetst aan voorschriften van openbare orde. De plicht om de regels van openbare orde te handhaven heeft als hoofdregel namelijk voorrang op de plicht om het gezag van gewijsde te respecteren. [4] De rechtbank stelt vast dat zij ambtshalve toetst of een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan een besluit is in de zin van de Awb. Daarmee is dit een voorschrift van openbare orde en de rechtbank zal daarom opnieuw een oordeel geven over de vraag of de bestuurlijke waarschuwing van 3 juli 2023 een appellabel besluit is.
Moet de bestuurlijke waarschuwing met een besluit worden gelijkgesteld?
7. Een op beleidsregels gebaseerde of informele waarschuwing is geen besluit in de zin van de Awb en daartegen kan geen rechtsmiddel worden aangewend. [5]
7.1.
Er zijn echter situaties waarin een dergelijke waarschuwing voor de rechtsbescherming met een besluit moet worden gelijkgesteld, zodat zij wel in rechte kan worden bestreden. Die situatie doet zich voor indien de alternatieve route om een rechterlijk oordeel over die waarschuwing te krijgen onevenredig bezwarend of afwezig is. Dat is onder meer zo als de termijn gedurende welke de waarschuwing negatieve gevolgen kan hebben zodanig lang is dat een belanghebbende, gelet op de aan de orde zijnde overtreding, in de rechterlijke procedure tegen de op te leggen bestuurlijke sanctie de rechtmatigheid van de waarschuwing bewijsrechtelijk niet meer effectief kan bestrijden. Om bewijsnood te voorkomen en om redenen van rechtszekerheid moet voor deze waarschuwingen een maximale termijn van (als regel) twee jaar gelden. Zie voor dit uitgangspunt de conclusie van advocaat-generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven van 24 januari 2018. [6] De rechtbank neemt in lijn met de Afdeling als vuistregel over dat er bij waarschuwingen met een maximale termijn van twee jaar in beginsel van mag worden uitgegaan dat de mogelijkheid om effectief verweer te voeren niet wordt aangetast. [7]
7.2.
In dit geval houden de negatieve gevolgen van de bestuurlijke waarschuwing in dat wanneer er sprake is van een volgende overtreding van de Opiumwet dit meegewogen kan worden als een verzwarende omstandigheid bij de keuze om over te gaan tot een sluiting van de woning. [8]
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat uit de Beleidsregels sluitingen en heropeningen Amsterdam (de Beleidsregels) voldoende blijkt dat deze nadelige gevolgen van de bestuurlijke waarschuwing zich niet langer voordoen dan twee jaar. Dit leidt de rechtbank af uit artikel 1.3. van de Beleidsregels, waarin staat dat er pas sprake kan zijn van een verzwarende omstandigheid als binnen twee jaar na de waarschuwing opnieuw een verstoring van de openbare plaatsvindt in het pand. De gemachtigde van de burgemeester heeft ter zitting ook bevestigd dat de bestuurlijke waarschuwing na twee jaar voor eiser geen gevolgen meer kan hebben. Dat eiser binnen die periode van twee jaar niet bij de bestuursrechter tegen de bestuurlijke waarschuwing kan opkomen, acht de rechtbank niet onevenredig bezwarend. Indien de bestuurlijke waarschuwing binnen die periode ten grondslag wordt gelegd aan een besluit tot sluiting van de woning, kunnen ook de inhoud van de waarschuwing en de daaraan ten grondslag liggende feiten in de procedure tegen dat besluit aan de orde worden gesteld. De rechtbank ziet daarom geen reden om af te wijken van het in 7.1 geformuleerde uitgangspunt en komt tot de conclusie dat zich geen situatie voordoet op grond waarvan de bestuurlijke waarschuwing voor de rechtsbescherming met een besluit moet worden gelijkgesteld.
7.4.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat in het geval van eiser de tweejaarstermijn inmiddels is verstreken. Aan eiser is binnen deze termijn geen sanctie opgelegd en door het tijdsverloop kan de bestuurlijke waarschuwing van 3 juli 2023 geen negatieve gevolgen meer hebben voor eiser.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Haeften, rechter, in aanwezigheid van
mr.G. dos Santos 't Hoen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer: AMS 23/5454.
2.Uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2024, zaaknummer 202402551/2/A3.
3.Zaaknummer: AMS 23/5454.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling van 19 oktober 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU4604 en van 22 maart 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AV6261.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3484, onder 6.1.
6.Zie de conclusie van Widdershoven van 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:249, onder 5.13
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1276.
8.Zie artikel 1.3 en 2.3.3. van de Beleidsregels sluitingen en heropeningen Amsterdam, gepubliceerd op 31 januari 2023.