ECLI:NL:RBAMS:2025:7415

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
13/157091-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over het beklag inzake de inbeslagname van een hond na bijtincident

Op 7 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een klager, wiens hond in beslag was genomen na een bijtincident, een klaagschrift indiende op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De hond, een Amerikaanse Staffordshire terriër, was op 4 mei 2025 in beslag genomen na het bijten van twee slachtoffers, waarbij ernstige verwondingen waren toegebracht. De rechtbank heeft de procedure behandeld in een openbare raadkamer op 23 september 2025, waarbij de advocaat van de klager, mr. H.E. Brink, en de officier van justitie, mr. R. Willemsen, zijn gehoord. De klager zelf was niet verschenen. De rechtbank heeft verschillende stukken in overweging genomen, waaronder rapporten van het Riskassessmentteam van de Universiteit Utrecht, die de risico's van de hond beoordeelden. Het team concludeerde dat de hond een zeer hoog risico voor mensen vormde en niet terug naar de eigenaar kon. De rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave van de hond aan de klager, en dat de voortzetting van het beslag in overeenstemming was met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het beklag werd ongegrond verklaard en het verzoek tot aanhouding van de behandeling werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de beslissing niet op de inhoud van de strafzaak vooruitliep, maar dat de risicoanalyse van het Riskassessmentteam niet terzijde kon worden geschoven. De klager heeft de mogelijkheid om beroep in cassatie aan te tekenen binnen veertien dagen na betekening van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Strafrecht
parketnummer : 13/157091-25
raadkamernummer : 25-017417
datum beslissing : 7 oktober 2025
Beslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager],

geboren op [geboortedag] 1976 in [geboorteplaats],
ingeschreven op het [adres 1],
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn advocaat,
mr. H.E. Brink, [adres 2]
hierna te noemen: de klager.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van onder meer de volgende stukken waaruit ook het verloop van de procedure blijkt:
  • het procesdossier in de onderliggende strafzaak met registratienummer PL1300-2025108376;
  • de kennisgeving van inbeslagneming met registratienummer PL1300-2025108376-11;
  • de (e-mail)correspondentie van de advocaat met het Openbaar Ministerie en met prof. dr. A. Haverbeke werkzaam bij Veterinair Expertisecentrum voor Risk Assessment (VECRA), Universiteit Gent;
  • het klaagschrift dat op 4 juli 2025 ter griffie van deze rechtbank is ontvangen;
  • het rapport van het Riskassessmentteam van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht (hierna: Riskassessmentteam) van 27 mei 2025 betreffende de risicoanalyse bijtincident(en);
  • het schriftelijke standpunt van het Openbaar Ministerie ten aanzien van het klaagschrift;
  • het verzoek van de advocaat van de klager aan de rechter-commissaris ex artikel 182 Sv van 17 augustus 2025 om prof. dr. A. Haverbeke als deskundige te benoemen en haar en haar team opdracht te geven de hond van de klager te onderzoeken;
  • het schriftelijke standpunt van het Openbaar Ministerie over het ‘aanvullend onderzoek Andriessen’;
  • de schriftelijke reactie van 5 september 2025 van het Riskassessmentteam over een contraexpertise.
De rechtbank heeft op 23 september 2025 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de klager, mr. H.E. Brink, en de officier van justitie, mr. R. Willemsen, op zitting gehoord.
De klager is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

De inhoud van de stukken

In de kennisgeving van inbeslagneming staat dat op 4 mei 2025 op grond van artikel 94 Sv onder de klager een hond in beslag is genomen. De hond is een Amerikaanse Staffordshire terriër geboren op 13 april 2024, genaamd [hond] (hierna: de hond). Als reden voor de inbeslagneming staat op de kennisgeving vermeld: zware mishandeling. Bij de omstandigheden staat opgemerkt dat tijdens een incident de hond twee aangevers heeft gebeten en dat hierbij ‘een van de aangevers aardig gewond (is) geraakt’; een groot gat in het scheenbeen en diverse hoektandgaten in het rechteronderbeen.
Het Riskassessmentteam heeft een analyse gemaakt van het risico op (een) herhaald(e) bijtincident(en) veroorzaakt door de hond. Het rapport van 27 mei 2025 opgemaakt naar aanleiding van risicoanalyse-onderzoek houdt (samengevat) het volgende in.
Op 4 mei 2025 bijt de hond een slachtoffer in zijn bovenbeen en bijt hij herhaaldelijk een ander slachtoffer in zijn onderbeen. De hond laat het onderbeen van het slachtoffer niet direct los. Er wordt waargenomen dat hij tijdens het bijten van het onderbeen met de kop schudt. Het slachtoffer dat in het onderbeen is gebeten, heeft meerdere bijtpuncties en een wond die door een politiebeambte wordt omschreven als drie bij drie centimeter groot, waaruit weefsel treedt (Dunbars bijtindex = 5/6 [1] ). De ter plaatse gekomen politie neemt waar dat de hond aanhoudend blaft, gromt en naar het slachtoffer trekt. In de opvang kan de hond zacht gedrag tonen naar bekenden, maar wanneer er geoefend wordt met commando’s kan hij verstarren in een hoge houding met fixerende blik als er vijf seconden of langer zit tussen het verkrijgen van een beloning of nieuwe opdracht. Dit kan wijzen op een opbouw van spanning en agressie en gaat met risico gepaard als dit in een ontspannen trainingssessie wordt getoond. Het fixeer- en verstargedrag wordt ook bij de hond gezien als er interactie met een onbekende testpersoon is. En bij een kleuterpop houdt dit gedrag langer durend aan waarbij de hond gromt en in de gezichtsregio van de kleuterpop duwt met de neus in een hoger dan neutrale houding.
Het risico van deze hond naar personen (volwassenen en kinderen) wordt ingeschat als zeer hoog. De hond kan niet terug naar de eigenaar vanwege het zeer grote maatschappelijke risico: de hond toont hoge en herhaalde nadermotivatie van slachtoffer(s) met zeer ernstige bijtschade als gevolg. Om dezelfde reden is de hond evenmin herplaatsbaar.
Als de hond door mishandeling van de hond tot bijten zou zijn overgegaan, zoals de eigenaar van de hond verklaart, dan verandert de hiervoor genoemde risico inschatting niet omdat de hond dan op plotse voet-/handbewegingen opnieuw tot zeer ernstig bijten zou kunnen overgaan als deze zich in de maatschappij begeeft. En de door de hond getoonde nadermotivatie maakt de hond dan in een dergelijke situatie en omstandigheid moeilijk onder controle te houden of brengen. Hoewel het defensief bijten van een hond bij mishandeling verklaarbaar en hanteerbaar kan zijn, kan de ernst van de bijtschade die in dit incident is veroorzaakt als een te hoog maatschappelijk risico en de hond door het niet door de eigenaar direct tot stoppen gebracht kunnen worden als niet hanteerbaar worden beschouwd. Gezien het voorgaande rest enkel euthanasie als dierenwelzijnsvriendelijke optie voor deze hond.

Beklag

Het beklag strekt tot teruggave van de onder klager in beslag genomen hond en subsidiair te bevelen dat het Openbaar Ministerie binnen het kader van het beslag de omgang tussen klager en de hond moet faciliteren.
Namens de klager is in het klaagschrift (samengevat) het volgende aangevoerd. Het beslag op de hond van klager dat al sinds 4 mei 2025 voortduurt, is voor zowel klager als zijn hond als onevenredig bezwarend en belastend te kwalificeren. Hangende nader onderzoek acht de klager het passend en geboden dat hij en zijn hond verenigd worden. Subsidiair kan daarbij gedacht worden aan een vorm van (eventueel begeleide) omgang tussen klager en zijn hond. Het gaat in casu om levende materie en het beslag is ontegenzeggelijk van invloed op de gemoedstoestand van de hond die blijkens het rapport van de Universiteit Utrecht binnen het kader van zijn vrijheidsbeneming van ieder direct menselijk contact verstoken is gebleven. Onder de gegeven omstandigheden imponeert het beslag als strijdig met vigerende wet- en regelgeving ziende op bescherming van welzijn van ‘gehouden dieren’.
De advocaat van klager heeft daaraan ter zitting (samengevat) het volgende toegevoegd. Het Openbaar Ministerie heeft onzorgvuldig gehandeld. Het is onduidelijk wat het verwijt is dat de klager wordt gemaakt en het is onduidelijk hoe de (straf)zaak verder zal gaan. Het heeft allemaal al veel te lang geduurd. Er zou – mede in het belang van het dierenwelzijn – zo snel als mogelijk duidelijkheid moeten komen. In hetgeen de officier van justitie heeft betoogd, ligt geen belang van strafvordering besloten. Het enige dat het Openbaar Ministerie stelt, is dat het gevaarlijk is dat de hond terug de maatschappij in komt. Het Openbaar Ministerie leunt daarbij op het rapport van de het Riskassementteam. Zowel het Openbaar Ministerie als het Riskassessmentteam gaat teveel uit van de verklaringen van de slachtoffers en laat de versie van de klager onderbelicht. Het Riskassessmentteam is incapabel en de rechtbank kan niets met zijn rapport. De hond functioneerde normaal tot het incident en heeft door externe omstandigheden één keer van zich afgebeten. Als een hond wordt mishandeld dan is het begrijpelijk dat hij van zich afbijt. Voor euthanasie moet sprake zijn van ondraaglijk en uitzichtloos lijden, maar daarvan is niet gebleken. Het belang van strafvordering ontbreekt. Er spelen nog meer belangen dan alleen het belang van strafvordering.
De advocaat van klager heeft ter zitting voorwaardelijk verzocht (in het geval de rechtbank overweegt het beklag ongegrond te verklaren), de behandeling van het klaagschrift aan te houden in afwachting van de beslissing van de rechter-commissaris op zijn verzoek ex artikel 182 Sv van 17 augustus 2025 om prof. dr. A. Haverbeke van de Universiteit Gent als deskundige te benoemen en haar en haar team opdracht te geven de hond van de klager te onderzoeken alsmede om de klager in de gelegenheid te stellen het beklag en hoe hij zijn hond mist persoonlijk te komen toelichten.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van de in beslag genomen hond aan de klager en het (meer) subsidiaire verzoek tot aanhouding. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet, omdat denkelijk – tenzij sprake is van gewijzigde omstandigheden en/of nieuwe ontwikkeligen – beslist zal worden dat de klager vervolgd wordt ter zake van overtreding van artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) (het niet terughouden van een onder zijn hoede staand dier wanneer het een mens of een dier aanvalt) en het Openbaar Ministerie zal vorderen dat de hond wordt verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer.
De officier van justitie heeft met zoveel worden gezegd dat als de verdachte uiteindelijk niet wordt vervolgd, het Openbaar Ministerie alsdan zal vorderen dat de hond aan het verkeer wordt onttrokken omdat de hond zeer ernstige bijtwonden heeft toegebracht en uit de risicoanalyse blijkt dat het onverantwoord is dat de hond terug de maatschappij in gaat. De rechtbank begrijpt dat de officier van justitie doelt op een separate vordering tot onttrekking aan het verkeer als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.

Beoordeling

Het beoordelingskader
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van haar niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren strafzaak te treden. In de beklagprocedure is daarvoor geen plaats, omdat ten tijde van deze procedure het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de strafzaak zal worden voorgelegd, veelal nog niet compleet is en voorkomen moet worden dat de beklagrechter op het in die zaak te geven oordeel vooruitloopt. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven. [2]
De rechtbank moet bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene dat is gericht tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv voor zover hier relevant, a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee, b. de teruggave aan de beslagene van het in beslag genomen voorwerp bevelen, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering verzet zich onder meer tegen teruggave als het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring zal uitspreken of al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met artikel 552f Sv de onttrekking aan het verkeer van het desbetreffende voorwerp zal opleggen. [3]
Als door of namens de klager wordt aangevoerd dat zijn persoonlijke belangen bij de opheffing van het beslag zwaarder moeten wegen dan het nagestreefde strafvorderlijk belang bij het voortduren daarvan, kan de rechtbank gehouden zijn blijk te geven van een onderzoek naar de vraag of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. [4] Hierbij is de concrete onderbouwing en de indringendheid van de door of namens de klager aangevoerde argumenten van belang. Ook is van belang wat daarover door het Openbaar Ministerie wordt ingebracht. Verder komt betekenis toe aan het tijdsverloop sinds de beslaglegging en aan de termijn waarbinnen een beslissing in de hoofdzaak redelijkerwijs valt te verwachten. Naarmate meer tijd is verstreken – en de klager dus al langer door het beslag wordt getroffen – kan meer gewicht toekomen aan de persoonlijke belangen van de klager bij de opheffing van het beslag. [5]
Het beklag
Uit de stukken en hetgeen in raadkamer is besproken, is het volgende gebleken. Klager en zijn hond zijn op 4 mei 2025 betrokken geweest bij een incident waarbij de hond (ernstige) bijtwonden heeft toegebracht aan twee slachtoffers. Het Openbaar Ministerie is voornemens om tot vervolging over te gaan wegens overtreding van artikel 425 Sr, tenzij zich nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden voordoen die aanleiding geven om daar vanaf te zien. Als de klager niet wordt vervolgd, zal de officier van justitie in een afzonderlijke procedure de onttrekking aan het verkeer vorderen omdat de hond niet meer terug de maatschappij in mag vanwege de risico’s.
Het Riskassessmentteam schat in dat het risico van de hond naar personen (volwassenen en kinderen) wordt ingeschat als zeer hoog en dat de hond niet terug naar de eigenaar kan vanwege het zeer grote maatschappelijke risico en evenmin herplaatsbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat het summiere karakter van het onderzoek in raadkamer meebrengt dat er geen ruimte is voor een diepgravend onderzoek naar de betrouwbaarheid van het rapport. Zij merkt daarbij op dat het Riskassessmentteam een onafhankelijke instantie is wiens gehanteerde methode is gebaseerd op een door de Universiteit Utrecht opgestelde systematiek die wetenschappelijk is erkend. Het is aan de strafrechter om een oordeel over het rapport te geven en daar conclusies aan te verbinden. De vraag die in de onderhavige procedure moet worden beantwoord, is kort gezegd of het hoogst onwaarschijnlijk is dat al niet bij afzonderlijke beschikking de onttrekking aan het verkeer van de hond zal worden opgelegd. De rechtbank ziet in hetgeen de advocaat heeft aangevoerd op voorhand geen reden om de risicoanalyse geheel terzijde te schuiven.
De rechtbank oordeelt dat het beslag moet voortduren omdat gelet op de ernst van het bijtincident en de inhoud van de risicoanalyse niet kan worden gezegd dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het desbetreffende voorwerp zal bevelen al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met artikel 552f Sv. [6] De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Proportionaliteit en subsidiariteit
De rechtbank is verder van oordeel dat – gelet op de conclusie van het Riskassessmentsteam dat het risico van de hond naar personen (volwassenen en kinderen) wordt ingeschat als zeer hoog en dat de hond niet terug naar de eigenaar kan vanwege het zeer grote maatschappelijke risico en evenmin herplaatsbaar is –voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. [7]
Voorwaardelijk verzoek tot aanhouding van de behandeling
De advocaat heeft een (voorwaardelijk) verzoek gedaan tot aanhouding van de behandeling dan wel, zo begrijpt de rechtbank, heropening van het onderzoek in raadkamer totdat de rechter-commissaris heeft beslist op het verzoek van de advocaat van 17 augustus 2025 een deskundige te benoemen en onderzoek te laten doen naar de hond alsmede om de klager in de gelegenheid te stellen om op een volgende zitting in raadkamer het beklag en zijn belang persoonlijk toe te lichten. De rechtbank wijst dit verzoek af. De rechtbank is van oordeel dat zij – gelet op het marginale beoordelingskader – over voldoende gegevens beschikt voor de beoordeling van het klaagschrift. De rechtbank laat hierbij meewegen dat de officier van justitie in raadkamer heeft toegezegd dat het Openbaar Ministerie geen onomkeerbare beslissingen zal nemen zolang de rechter-commissaris niet op het verzoek ex artikel 182 Sv heeft beslist. De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling te heropenen om de klager in de gelegenheid te stellen persoonlijk te komen toe lichten wat zijn belang is. De klager is zonder opgaaf van reden niet in raadkamer verschenen. De advocaat van klager heeft namens hem het klaagschrift en zijn belangen toegelicht en niet zulke klemmende omstandigheden aangevoerd die maken dat de klager alsnog zou moeten worden gehoord.
Conclusie
Het beklag wordt ongegrond verklaard en het verzoek tot aanhouding dan wel tot heropening wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beklag ongegrond;
  • wijst het verzoek tot aanhouding van de behandeling dan wel heropening van het onderzoek in raadkamer af.
Deze beslissing is op 7 oktober 2025 gegeven door:
mr. E. van den Brink, voorzitter,
mr. C.P.E. Meewisse en C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2025.
De jongste rechter is niet
in de gelegenheid te tekenen.
Tegen deze beslissing staat voor de klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.

Voetnoten

1.Dr. Ian Dunbar’s Dog Bite Scale - An assessment of the severity of biting problems based on an objective evaluation of wound pathology. Level 5. Multiple-bite incident with at least two Level 4 bites (one to four punctures from a single bite with at least one puncture deeper than half the length of the dog’s canine teeth. May also have deep bruising around the wound (dog held on for N seconds and bore down) or lacerations in both directions (dog held on and shook its head from side to side) or multiple-attack incident with at least one Level 4 bite in each. Level 6. Victim dead. The above list concerns unpleasant behavior and so, to add perspective: Level 5 and 6: The dog is extremely dangerous and mutilates. The dog is simply not safe around people. I recommend euthanasia because the quality of life is so poor for dogs that have to live out their lives in solitary confinement.
2.Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823.
3.Hoge Raad 15 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1121.
4.Hoge Raad 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:128.
5.Hoge Raad 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:81.
6.Vgl. Hoge Raad 18 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:470.
7.Vgl. Rechtbank Gelderland 20 november 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:8518.