4.2.1Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Verdachte was via zijn persoonlijke holding [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] )bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] . [bedrijf 2] heeft vier beleggingsfondsen opgericht onder de naam [bedrijf 1] I tot en met IV . [bedrijf 1] I is op 17 juni 2015 opgericht. [bedrijf 1] II is op 7 april 2016 opgericht. [bedrijf 1] III is op 5 december 2016 opgericht. Zowel [bedrijf 2] (op 15 oktober 2019), [bedrijf 1] I (op 16 juli 2019) en [bedrijf 1] II (op 20 augustus 2019) zijn in staat van faillissement verklaard. [bedrijf 1] III is op 4 januari 2022 ontbonden en uit het handelsregister uitgeschreven. Verdachte was – via [bedrijf 2] – vanaf de oprichtingsdatum van de fondsen enig directeur en zelfstandig bevoegd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij feitelijk de leiding had over de fondsen, dat hij als enige de beschikking had tot de bankrekeningen van de fondsen en dat hij alle overboekingen heeft gedaan.
De drie beleggingsfondsen hadden volgens de investeringsmemoranda vrijwel dezelfde doelstelling: het aankopen van vastgoed en dit – al dan niet na een verbouwing – gemeubileerd verhuren aan expats. In de investeringsmemoranda is op pagina 4 beschreven dat de aankoop van vastgoed uitsluitend door middel van de uitgifte van obligaties wordt gefinancierd. De fondsen zijn niet gefinancierd door een bank of institutionele beleggingsinstelling. Onder paragraaf 4 van de investeringsmemoranda staat vermeld:
“De gelden die worden aangetrokken met de uitgifte van de obligaties worden geheel aangewend voor de aankoop, exploitatie en uiteindelijke verkoop van de objecten en de daarmee gepaard gaande kosten.”
Verder staat in de investeringsmemoranda vermeld dat de obligatiehouders recht hebben op halfjaarlijkse uitkering van exploitatierendement, het recht van eerste hypotheek en 50% van de overwaarde bij de verkoop van vastgoed.
[bedrijf 1] I heeft in totaal € 1.786.374,86 van obligatiehouders ontvangen.Daarvan is in totaal voor € 1.414.376,00 aan vastgoed aangekocht.
In de periode van 1 juli 2015 tot en met 7 januari 2021 is op de bankrekening van [bedrijf 1] I in totaal € 541.548,50 aan huurinkomsten ontvangen met betrekking tot de vastgoedportefeuille van [bedrijf 1] I .
[bedrijf 1] II heeft in totaal € 2.566.500,00 van obligatiehouders ontvangen.Daarvan is in totaal voor € 1.946.394,00 aan onroerend goed door [bedrijf 1] II aangekocht.
In de periode van 17 juni 2015 tot en met 18 januari 2021 is in totaal € 312.666,57 aan huurinkomsten ontvangen door [bedrijf 1] II .
[bedrijf 1] III heeft in totaal € 2.571.000,00 van obligatiehouders ontvangen. Daarvan is in totaal voor € 1.213.859,84 aan de aankoop van onroerend goed besteed.
In totaal is er in de periode 1 december 2016 tot en met 18 januari 2021 € 95.181,00 aan huurinkomsten ontvangen met betrekking tot de vastgoedportefeuille van [bedrijf 1] III .
In de investeringsmemoranda is telkens een aankoopbegroting opgenomen, waarin de verwachte uitgaven zijn begroot. Daarin staat vermeld dat het door obligatiehouders ingelegde geld zou worden besteed aan de aankoop van panden, overdrachtsbelasting, notariskosten, interieur, inrichting en meubilering. Daarnaast is in de begroting telkens opgenomen dat aan [bedrijf 2] een structureringsfee toekwam voor de werkzaamheden in verband met de structurering van de fondsen en het verwerven van de vastgoedobjecten.De begroting ziet er voor de afzonderlijke fondsen als volgt uit:
Aankoop panden
€ 1.550.000,00
Overdrachtsbelasting
€ 25.000,00
Bouwrente
€ 8.000,00
Interieur
€ 59.000,00
Aansluitkosten
€ 1.500,00
Structureringsfee
€ 55.000,00
Notariskosten
€ 7.500,00
Inrichting/meubilering
€ 44.000,00
Totale investering
€ 1.750.000,00
Aankoop panden
€ 2.125.000,00
Overdrachtsbelasting
€ 42.500,00
Bouwrente
€ nvt
Interieur
€ 164.000,00
Aansluitkosten
€ nvt
Structureringsfee
€ 87.500,00
Notariskosten
€ 14.000,00
Inrichting/meubilering
€ 67.000,00
Totale investering
€ 2.500.000,00
Aankoop panden
€ 2.150.000,00
Overdrachtsbelasting
€ 43.000,00
Bouwrente
€ nvt
Interieur
€ 162.750,00
Aansluitkosten
€ nvt
Structureringsfee
€ 70.000,00
Notariskosten
€ 14.000,00
Inrichting/meubilering
€ 60.250,00
Totale investering
€ 2.500.000,00
In het investeringsmemorandum van elk fonds is ook opgenomen dat in de exploitatie rekening wordt gehouden met een vergoeding voor het beheer van de appartementen en studio’s.Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij uitging van een jaarlijkse beheervergoeding van € 7.000,- per fonds.
UITGAVEN VANAF DE BANKREKENINGEN VAN [bedrijf 1] I - III
De Fiod heeft onderzoek gedaan naar de bankrekeningen van [bedrijf 1] I , II en III en [bedrijf 2] . Naar aanleiding daarvan heeft de Fiod geverbaliseerd dat er vanaf de bankrekeningen van de [bedrijf 1] -fondsen uitgaven zijn gedaan die buiten de doelbinding van de investeringsmemoranda vallen. De Fiod heeft het volgende geverbaliseerd.
Betalingen aan gerechtsdeurwaarders met een persoonlijk karakter: € 9.645,26
Vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] I zijn betalingen gedaan aan gerechtsdeurwaarders en incassobureaus. Uit onderzoek naar de onderliggende bescheiden en facturen volgt dat een totaal van € 9.645,26 privéuitgaven betreft. Het gaat om een betaling aan [bedrijf 4] voor een verkeersboete van [bedrijf 3] van € 1.863,11, betalingen aan [bedrijf 5] van € 3.206,61 voor een achterstandstermijn met betrekking tot een personenauto van [bedrijf 3] en een betaling aan [bedrijf 6] voor een verkeersboete van [bedrijf 3] en/of [echtgenote van verdachte] (de echtgenote van verdachte) van € 4.575,54.
Privéuitgaven: € 11.907,69
De Fiod heeft geverbaliseerd dat vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] I voor in totaal
€ 11.907,69 betalingen zijn verricht, waarbij het – volgens de betalingsomschrijvingen en/of de tenaamstelling van de tegenrekening – privéuitgaven betreffen. Het gaat onder meer om betalingen van vakanties, evenementen, voetbalclub Ajax, kleding, de Efteling, tickets voor theaters, eten van Thuisbezorgd, webshops voor kunst, boeken en accessoires, een schminkwebshop, een juwelier, de Loterij en sieraden.
Betalingen aan gerechtsdeurwaarders met een persoonlijk karakter: € 2.802,62
Vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] II zijn betalingen gedaan aan gerechtsdeurwaarders en incassobureaus. Uit onderzoek naar de onderliggende bescheiden en facturen volgt dat daarvan in totaal € 2.802,62 privéuitgaven betreft. Het gaat om een betaling aan [bedrijf 4] voor een verkeersboete van [bedrijf 3] van € 542,33, een betaling aan [bedrijf 25] voor een factuur van [bedrijf 2] afkomstig van voetbalclub PEC Zwolle van € 356,29, een betaling aan [bedrijf 5] van een achterstandstermijn voor een personenauto van [bedrijf 3] van € 796,64 en een betaling aan [bedrijf 6] voor verkeersboetes van [bedrijf 3] en/of [echtgenote van verdachte] (de echtgenote van verdachte) van in totaal € 960,12.
Privéuitgaven: € 17.709,68
De Fiod heeft geverbaliseerd dat vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] II voor in totaal
€ 17.907,69 betalingen zijn verricht, waarbij het – volgens de betalingsomschrijvingen en/of de tenaamstelling van de tegenrekening – privéuitgaven betreffen. Het gaat onder meer om betalingen van een vakantie, evenementen, de huur van de woning van verdachte en zijn gezin, kleding, voetbalclub Ajax, tickets voor theaters, een caravan, wijn, webshop sport- en feestartikelen, parfumerie, sauna, schoolfoto’s en donaties aan Dance4life NY Marathon en Stichting Diabetes Fonds.
Lening aan [bedrijf 7] : € 30.000,00
Uit de bankmutaties van [bedrijf 1] II blijkt dat op 16 december 2016 een overboeking heeft plaatsgevonden van € 30.000,00 naar de bankrekening van [bedrijf 3] . In de betalingsomschrijving staat ‘aanbrengfee’. Hetzelfde bedrag wordt ruim twee uur later door [bedrijf 3] overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 7] onder vermelding van ‘lening’.
De broer van verdachte, [broer van verdachte] , heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij mede-eigenaar is van [bedrijf 7] en dat hij € 30.000,00 van verdachte heeft geleend als investering in zijn bedrijf.
Betalingen aan gerechtsdeurwaarders met privékarakter: € 9.109,00
Vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] III zijn betalingen gedaan aan gerechtsdeurwaarders en incassobureaus. Uit onderzoek naar de onderliggende bescheiden en facturen volgt dat een totaal van € 9.109,41 privéuitgaven betreft. Het gaat om een betaling van € 3.922,84 aan [bedrijf 8] voor de kinderopvang van de dochter van verdachte en betalingen aan [bedrijf 4] voor een verkeersboete van [bedrijf 3] en achterstallig huur van de woning van verdachte en zijn gezin van in totaal € 5.186,57.
Privéuitgaven: € 12.398,38
De Fiod heeft geverbaliseerd dat vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] III voor in totaal
€ 12.398,38 betalingen zijn verricht, waarbij het – volgens de betalingsomschrijvingen en/of de tenaamstelling van de tegenrekening –privéuitgaven betreffen. Het gaat onder meer om betalingen van de huur van de woning van verdachte en zijn gezin, een vakantiepark, tickets van evenementen, een autorally, een parfumerie, de Loterij en voetbalclub Ajax.
Uitgaven voor anderen: € 13.489,00
Van de bankrekening van [bedrijf 1] III zijn twee betalingen aan de Belastingdienst gedaan. Het gaat om een betaling op 26 april 2017 van € 11.257,00 met de omschrijving ‘ [BSN nummer 1] ’ en een betaling op 21 juli 2017 van € 2.232,00 met de omschrijving ‘ [BSN nummer 2] ’. Onderzoek in het Belastingdienstsysteem wijst uit dat de nummers in de omschrijving van de betalingen de BSN-nummers van respectievelijk [bedrijf 3] en verdachte zijn.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat de hiervoor genoemde betalingen aan gerechtsdeurwaardes en een deel van de overige uitgaven vanaf de bankrekeningen van de [bedrijf 1] -fondsen een persoonlijk karakter hebben.
OVERBOEKINGEN NAAR [bedrijf 2]
Uit onderzoek van de Fiod volgt dat een groot aantal overboekingen is gedaan vanaf de bankrekeningen van de [bedrijf 1] -fondsen naar de bankrekening van [bedrijf 2] .
In totaal is € 514.997,65 vanaf de bankrekening van
[bedrijf 1] Inaar [bedrijf 2] overgeboekt:
Beheerkosten
€ 7.000,00
Beheerkosten/Administratiekosten
€ 21.166.00
Geen omschrijving
€ 142.731,65
Interieur/Meubilering
€ 103.000,00
Onderhoud
€ 3.500,00
Structureringsfee
€ 55.000,00
Verrekening
€ 182.600,00
In totaal is € 639.781,81 vanaf de bankrekening van
[bedrijf 1] IInaar [bedrijf 2] overgeboekt:
Aankoop [straat 1]
€ 100.000,00
Aankoopkosten
€ 40.500,00
Beheerkosten
€ 18.750,00
Beheerkosten/Administratiekosten
€ 10.500,00
Emissiekosten en Structureringsfee
€ 5.000,00
Geen omschrijving
€ 166.523,81
Interieur/Meubilering
€ 224.000,00
Onderhoud
€ 1.000,00
Onderhoud [straat 1]
€ 2.500,00
Structureringsfee
€ 60.008,00
Verrekening
€ 11.000,00
In totaal is € 1.259.806,29 vanaf de bankrekening van
[bedrijf 1] IIInaar [bedrijf 2] overgeboekt:
0800 Klusjesman
€ 2.500,00
Aanbrengfee [straat 2]
€ 6.000,00
Aanbrengfee [bedrijf 9] [straat 3]
€ 55.000,00
Afwerking [straat 2]
€ 87.500,00
Afwerking [straat 6]
€ 31.450,00
Afwerking [straat 3]
€ 5.000,00
Extra kosten
€ 17.000,00
Geen omschrijving
€ 545.356,29
[adres 3]
€ 45.000,00
Inrichting [straat 4]
€ 5.000,00
Interieur/Meubilering
€ 150.000,00
[adres 4]
€ 202.500,00
[straat 6]
€ 80.000,00
[straat 5]
€ 5.000,00
Verrekening
€ 22.500,00
De Fiod heeft ook geverbaliseerd dat uit de analyse van de bankrekening van [bedrijf 1] II volgt dat het saldo van de bankrekening in de meeste gevallen niet toereikend was om de rendementsuitkeringen aan de obligatiehouders te voldoen. Het valt daarbij op dat in veel gevallen – voorafgaand aan een rendementsuitkering – een bijschrijving plaatsvindt op de bankrekening. Dit zijn met name bijschrijvingen die afkomstig zijn van [bedrijf 2] of een van de andere [bedrijf 1] -fondsen.
Ook op de bankmutaties van [bedrijf 1] III is te zien dat in veel gevallen voorafgaand aan een
rendementsuitkering aan de obligatiehouders geld wordt ontvangen van gelieerde partijen, zoals [bedrijf 1] I , [bedrijf 1] II en [bedrijf 2] . Het saldo op de bankrekening van [bedrijf 1] III was zonder deze ontvangsten regelmatig ontoereikend om de rendementsuitkeringen te voldoen.
4.2.4.Het oordeel van de rechtbank
Verduistering is volgens artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“Hij die opzettelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort en dat hij anders dan door misdrijf onder zich heeft, wederrechtelijk zich toeëigent (…)”.
Volgens vaste rechtspraak is van zodanig toe-eigenen sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort. Van een zodanig beschikken kan, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, onder meer sprake zijn indien aan een ander dan de verdachte toebehorende geld aan de verdachte is overgemaakt met een bepaald, al dan niet contractueel vastgelegd doel en de verdachte dit geld tegen de afspraken in beheert of voor andere doeleinden heeft aangewend, dan wel indien teruggave van dat geld door de verdachte onmogelijk is gemaakt of aanmerkelijk is bemoeilijkt (HR 8 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:859). Uit vaste jurisprudentie volgt dat bij vermogenswaarden sprake is van verduistering als geld zonder toestemming van de rechthebbende wordt beheerd, ook als dat tijdelijk is (HR 12 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1034). In de investeringsmemoranda van de [bedrijf 1] -fondsen is vermeld dat de gelden die worden aangetrokken met de uitgifte van de obligaties geheel worden aangewend voor de aankoop, exploitatie en uiteindelijke verkoop van de objecten en de daarmee gepaard gaande kosten.
4.2.4.1. Betalingen van de bankrekeningen van de [bedrijf 1] -fondsen
De rechtbank stelt vast dat verdachte vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] I , II en III gerechtsdeurwaarders heeft betaald, terwijl aan die betalingen geen facturen aan de desbetreffende fondsen ten grondslag liggen. Ook heeft verdachte vanaf de bankrekeningen van [bedrijf 1] I , II en III andere privéuitgaven verricht, zoals uitgaven met betrekking tot vakanties, de voetbalclub Ajax, parfumeries en juweliers. Voorts heeft verdachte met de inleg van [bedrijf 1] II geld geleend aan zijn broer en met de inleg van [bedrijf 1] III belastingschulden van [bedrijf 3] en hemzelf betaald. Het gaat – schematisch weergegeven – om de volgende uitgaven:
Gerechtsdeurwaarders
Privéuitgaven
Overige
[bedrijf 1] I
€ 9.645,26
€ 11.907,69
[bedrijf 1] II
€ 2.802,62
€ 17.709,68
€ 30.000,00
[bedrijf 1] III
€ 9.109,00
€ 12.398,00
€ 13.489,00
De verdediging heeft bepleit dat een deel van deze privéuitgaven werd gedekt door de beheervergoeding die aan [bedrijf 2] – en dus uiteindelijk aan verdachte – toekwam en dat het overige deel uit bedragen bestaat die te klein zijn om daarvan het onzakelijke karakter te kunnen vaststellen. Ten aanzien van de betalingen aan gerechtsdeurwaarders heeft verdachte erkend dat die een privékarakter hadden, maar de som daarvan is nog altijd lager dan de beheervergoeding. Dat verdachte de beheervergoeding niet eerst aan [bedrijf 2] heeft overgemaakt, maar direct vanaf de bankrekeningen van de [bedrijf 1] -fondsen privéuitgaven heeft betaald, betekent niet dat hij dat geld zich wederrechtelijk heeft toegeëigend, aldus steeds de verdediging
Dit verweer wordt verworpen. Verdachte heeft erkend dat de betalingen aan de gerechtsdeurwaarders een persoonlijk karakter hadden. Verdachte heeft ook erkend dat een deel van de overige uitgaven een persoonlijk karakter had. Gelet op de omschrijving van de overboekingen en de tenaamstelling van de tegenrekeningen kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat ook het overige deel een persoonlijk karakter had. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat een deel van de uitgaven een zakelijk karakter had. De verdediging heeft dat ook niet met stukken aannemelijk gemaakt. Daarmee heeft verdachte geld dat ter investering was ingelegd door de obligatiehouders voor privédoeleinden gebruikt, terwijl in de investeringsmemoranda niet is opgenomen dat geld van de fondsen voor dergelijke betalingen mocht worden gebruikt. De betalingen zijn aldus in strijd met de doelbinding van het geld verricht en daarmee heeft verdachte deze geldbedragen verduisterd. Het geld behoorde toe aan het desbetreffende fonds en verdachte mocht daar niet als heer en meester over beschikken. Dat verdachte de bedoeling had de privéuitgaven met de beheervergoeding te verrekenen doet daar niet aan af, omdat uit het dossier niet blijkt dat de obligatiehouders hiermee hebben ingestemd. Bovendien blijkt niet uit het dossier dat verdachte de privéuitgaven aan de fondsen heeft terugbetaald. Zoals hierna zal worden vastgesteld, is het totaalbedrag dat verdachte aan de bankrekeningen van de fondsen heeft onttrokken ook hoger dan het bedrag waarop hij (via [bedrijf 2] ) volgens de investeringsmemoranda recht had.
De verdediging heeft met betrekking tot de lening van € 30.000,00 aan de broer van verdachte bepleit dat het een ‘aanbrengfee’ betreft en dat het betalen van een aanbrengfee voor de aankoop of verkoop van vastgoed gebruikelijk is in de vastgoedwereld. Dit verweer wordt verworpen. Dit bedrag komt immers indirect ten goede aan de broer van verdachte, die heeft verklaard dat dit een lening betreft en het investeringsmemorandum biedt geen grondslag voor een dergelijke lening.
Voor zover de verdediging heeft bepleit dat de aanbrengfee is besproken met het bestuur van Stichting [bedrijf 1] II , door te verwijzen naar een e-mail van toezichthouder [naam 1] (pleitnota, bijlage 6a), overweegt de rechtbank dat die e-mail van 17 oktober 2018 is en daarin een aanbrengfee van € 95.000,00 wordt vermeld. De overboeking naar de broer van verdachte betreft echter een bedrag van € 30.000,00 en is al op 16 december 2016 gedaan. Deze e-mail kan aldus geen onderbouwing bieden voor het verweer van de verdediging dat de Stichting [bedrijf 1] II akkoord is gegaan met de overboeking van € 30.000,00.
Huurpenningen ontvangen op bankrekening van ander [bedrijf 1] -fonds
Aan verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat hij in totaal € 296.187,36 van de inleg van [bedrijf 1] I heeft verduisterd en onder 2 dat hij in totaal € 370.359,75 van de inleg van [bedrijf 1] II heeft verduisterd. Deze bedragen zijn mede gebaseerd op huurpenningen van [bedrijf 1] I die op de bankrekening van [bedrijf 1] II zijn ontvangen (€ 25.570) en huurpenningen van [bedrijf 1] II die op de bankrekening van [bedrijf 1] I (€ 15.082,42) en [bedrijf 2] (€ 49.387,50) zijn ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte deze huurpenningen heeft verduisterd, omdat niet uit de bewijsmiddelen blijkt dat hij zich deze bedragen wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Hetzelfde geldt voor huurpenningen van [bedrijf 1] III die op de bankrekeningen van [bedrijf 1] II
(€ 29.224,00), [bedrijf 2] (€ 15.250,00), [bedrijf 11] (€ 41.400,00) en verdachte
(€3.125,00) zijn ontvangen. Voor zover het in de tenlastelegging onder 3 totale verduisterde bedrag van € 1.051.188,00 mede is gebaseerd op deze – op de bankrekening van andere entiteiten ontvangen – huurpenningen van [bedrijf 1] III , is de rechtbank aldus van oordeel dat deze huurpenningen niet door verdachte verduisterd zijn.
4.2.4.2. Overboekingen naar [bedrijf 2]
Wat betreft de overboekingen vanaf de bankrekeningen van de [bedrijf 1] -fondsen naar de bankrekening van [bedrijf 2] , overweegt de rechtbank het volgende.
Vanaf de bankrekeningen van de [bedrijf 1] -fondsen is geld overgeboekt naar de bankrekening van [bedrijf 2] , omdat vanuit [bedrijf 2] de aangekochte woningen zouden worden verbouwd, ingericht en gemeubileerd. Uit de begrotingen in de investeringsmemoranda volgt welk deel van de totale inleg was begroot om aan verbouwing en inrichting/meubilair te worden besteed.
De officier van justitie heeft de bankrekeningen van onder meer [bedrijf 2] geanalyseerd en bekeken wat [bedrijf 2] heeft gedaan met het geld dat zij van de [bedrijf 1] -fondsen heeft ontvangen. Voor zover die bestedingen niet binnen de doelbinding van de [bedrijf 1] -fondsen vallen – te weten vastgoedactiviteiten – dan heeft verdachte dat geld zich wederrechtelijk toegeëigend, zo stelt de officier van justitie.
Dat verdachte dat opzettelijk heeft gedaan baseert de officier van justitie onder meer op het korte tijdsbestek waarin het geld – na ontvangst uit de [bedrijf 1] -fondsen – werd besteed aan doelen die buiten de doelbinding van het desbetreffende fonds vielen en op de door verdachte bewust vaag gehouden omschrijvingen van de overboekingen, het door verdachte weglaten van omschrijvingen of het onterecht geven van een zakelijke bestemming in de omschrijving van de overboeking.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat de officier van justitie eraan voorbij dat [bedrijf 2] op basis van de investeringsmemoranda recht had op een structureringsfee en een beheervergoeding. Door enkel te kijken naar het karakter van de uitgaven die door [bedrijf 2] zijn gedaan – te weten wel of geen zakelijk uitgave conform de doelbinding – houdt de officier van justitie er geen rekening mee dat het aan [bedrijf 2] is waaraan zij de structureringsfee en beheervergoeding uitgaf. Dat geld behoorde – na overboeking - immers niet meer aan de [bedrijf 1] -fondsen maar aan [bedrijf 2] toe.
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, zal de rechtbank uitgaan van het bedrag dat op grond van het informatiememorandum en de daarin opgenomen exploitatiebegroting naar [bedrijf 2] mocht worden overgeboekt en aldus een zakelijke grondslag heeft. Voor de overboekingen naar [bedrijf 2] waarvoor op basis van het informatiememorandum en de exploitatiebegroting in beginsel geen zakelijke grondslag was, zal de rechtbank vervolgens beoordelen of er anderszins een zakelijke grondslag bestond.
Alvorens te bespreken wat per fonds naar [bedrijf 2] is en mocht worden overgemaakt, zal de rechtbank eerst de verweren van de verdediging bespreken die betrekking hebben op [bedrijf 1] I , II en III.
Meer uitgegeven dan begroot?
De verdediging heeft bepleit dat er méér naar [bedrijf 2] is overgeboekt omdat er méér is besteed aan verbouwingen en inrichting/meubilair dan vooraf is begroot en relatief minder aan de aankoop van panden. Dat betekent volgens de verdediging niet dat daarmee buiten de doelbinding is getreden. De keuze om slimmer te investeren is immers juist in het belang van de obligatiehouders gemaakt. De overboekingen naar [bedrijf 2] stonden telkens in het teken van de inrichting en verbouwing van vastgoed dat was aangekocht door de fondsen. Deze investeringen waren conform de begroting en het investeringsmemorandum en – waar zij dat niet waren – heeft verdachte dat besproken met toezichthouder [naam 1] .
Dit verweer wordt verworpen. Op grond van het procesdossier is niet gebleken dat er meer is besteed aan verbouwing en inrichting/meubilair dan begroot. In tegendeel, in weerwil van de omschrijvingen in de overboekingen vanuit de fondsen naar [bedrijf 2] , blijkt uit het dossier dat er vanaf de bankrekening van [bedrijf 2] voor alle fondsen in totaal slechts
€ 152.533,77 aan die kostenposten is besteed (AMB-015, p.7), terwijl voor [bedrijf 1] I , II en III (opgeteld) € 557.000,00 aan interieur, inrichting en meubilering was begroot. Het door de verdediging overgelegde gespreksverslag van een overleg van 23 oktober 2017 tussen verdachte en [naam 1] , maakt dat oordeel niet anders. Weliswaar is in het gespreksverslag een verschillenanalyse met betrekking tot [bedrijf 1] II opgenomen, maar uit de bankmutaties blijkt het tegendeel. Zonder enige nadere onderbouwing/concretisering heeft de verdediging haar verweer m.b.t. de hogere uitgaven voor verbouwingen etc. daarom niet aannemelijk gemaakt.
Minder uitgegeven dan begroot?
De verdediging heeft anderzijds bepleit dat er minder is uitgegeven aan verbouwing en inrichting/meubilair en dat het resterende deel van hetgeen voor die kostenposten was begroot ten goede komt aan [bedrijf 2] .
De rechtbank stelt vast dat in het investeringsmemorandum van elk fonds inderdaad is opgenomen dat besparingen op de kostenbegroting niet ten goede aan de obligatiehouders (of het exploitatieresultaat van de objecten) komen maar ten goede aan [bedrijf 2] . Zoals hiervoor overwogen blijkt uit de analyse van de bankmutaties dat er voor [bedrijf 1] I , II en III minder is besteed aan verbouwing en inrichting/meubilair dan is begroot. De verdediging heeft echter niet onderbouwd met stukken uit de administratie wat dat verschil heeft veroorzaakt. Bovendien zijn veel overboekingen naar [bedrijf 2] gedaan zonder omschrijving of slechts een vage/summiere omschrijving, zoals ‘investering’ of ‘verrekening’. Het is dan ook niet mogelijk om vast te stellen dat deze overboekingen betrekking hadden op een overschot op de begroting door besparingen op verbouwing en inrichting/meubilair.
Daarbij komt dat de fondsen juist tekorten hadden. [bedrijf 1] I en [bedrijf 1] II konden immers niet meer voldoen aan hun betalingsverplichtingen aan de obligatiehouders. Bij [bedrijf 1] II en [bedrijf 1] III moest daarvoor geld vanuit andere fondsen worden gebruikt, zoals hiervoor al werd beschreven. Uiteindelijk zijn [bedrijf 1] I en II ook failliet verklaard. Zolang rendementsuitkeringen niet konden worden gedaan en gaten in het saldo van de fondsen moesten worden aangevuld met geld vanuit andere fondsen, moet het ervoor worden gehouden dat [bedrijf 2] niet tot een aanvullend bedrag vanwege besparingen gerechtigd was.
Rekening-courantverhouding?
De verdediging heeft bepleit dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan verduistering van geld dat van het ene fonds is gebruikt voor uitgaven van een ander fonds. Verdachte dacht tekorten in een fonds voor korte duur via een ander fonds te kunnen oplossen. Daarmee heeft verdachte weliswaar als heer en meester over dat geld beschikt, maar dat heeft hij niet ten gunste van zichzelf gedaan. Verdachte heeft bovendien bedragen teruggestort, wat erop wijst dat hij steeds heeft geprobeerd om per fonds de boekhouding weer sluitend te krijgen. Verdachte heeft – met deze informele rekening-courantverhouding – dus juist geen opzet op wederrechtelijke toe-eigening gehad, aldus steeds de verdediging.
De rechtbank overweegt dat niet uit het procesdossier blijkt dat administratief is vastgelegd dat bepaalde overboekingen zijn gedaan op grond van een rekening-courantverhouding. Sterker nog, in de memo “informatievoorziening [bedrijf 1] IV ” die is aangetroffen op de laptop van verdachte staat het volgende:
“Er is geen sprake van enige rekening courant, tussen de fondsen en/of gelieerde entiteiten. Hierover is reeds uitgebreid aan de curator verklaard en gerapporteerd”(AMB-011, p. 18).Maar wat daar ook van zij, op grond van de investeringsmemoranda van de fondsen was er geen juridische basis voor het verrekenen van geld tussen de fondsen. De beleggers hebben hiervoor ook geen toestemming gegeven. Dat verdachte het ‘geleende’ geld ook weer heeft teruggeboekt, doet daar niet aan af. De Hoge Raad heeft daarover geoordeeld dat ook van verduistering sprake kan zijn als een verdachte tijdelijk over het geld heeft beschikt. Op het moment dat geld uit het vermogen van een fonds wordt gehaald om zonder doelbinding of toestemming betalingen van andere fondsen te kunnen verrichten, is sprake van verduistering. Eventuele terugbetaling neemt het strafbare karakter van de handelingen van de verdachte niet weg.
De rechtbank zal hieronder uiteenzetten welk geld naar [bedrijf 2] is overgeboekt in verhouding tot wat er op grond van de exploitatiebegrotingen naar [bedrijf 2] mocht worden overgeboekt en of er ook voor het overige deel een zakelijke grondslag was.
Zoals hierboven schematisch is weergegeven, is in het investeringsmemorandum van [bedrijf 1] I een exploitatiebegroting opgenomen, waarin onder meer in totaal € 103.000,00 is begroot voor inrichting (€ 59.000,00) en interieur/meubilair (€ 44.000,00). Daarnaast heeft [bedrijf 2] recht op een structureringsfee van € 55.000,00 en een beheervergoeding van
€ 28.000,00. Voor het vaststellen van de hoogte van de beheervergoeding gaat de rechtbank uit van de verklaring van verdachte dat hij voor elk fonds uitging van een beheervergoeding van € 7.000,00 per jaar. Dit komt voor de tenlastegelegde periode van 17 juni 2015 tot en met 16 juli 2019 erop neer dat verdachte is uitgegaan van 4 keer een beheervergoeding van
€ 7.000,00.
Daarmee was er op grond van het investeringsmemorandum een zakelijke grondslag voor de overboeking van de bankrekening van [bedrijf 1] I naar [bedrijf 2] van in totaal
€ 186.000,00, terwijl in totaal € 514.997,65 naar [bedrijf 2] is overgeboekt. Daarmee is
€ 328.997,65buiten de doelbinding naar [bedrijf 2] overgeboekt.
In het investeringsmemorandum van [bedrijf 1] II is een exploitatiebegroting opgenomen, waarin onder meer € 231.000,00 is begroot voor inrichting (€ 164.000,00) en interieur/meubilair (€ 67.000,00). Daarnaast had [bedrijf 2] recht op een structureringsfee van € 87.500,00 en een beheervergoeding van € 21.000,00 (3 keer
€ 7.000,00 in de tenlastegelegde periode van 7 april 2016 tot en met 20 augustus 2019).
Daarmee bestond er een zakelijke grondslag voor de overboeking van in totaal € 339.500,00 van de bankrekening van [bedrijf 1] II naar [bedrijf 2] . Er is echter in totaal € 639.781,00 naar [bedrijf 2] overgeboekt. Dat is
€ 300.281,00teveel.
‘Aankoop [straat 1] ’ van € 100.000,00
De verdediging heeft bepleit dat de overboeking van € 100.000,00 met de omschrijving ‘aankoop [straat 1] ’ wel degelijk een zakelijk doel had. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De Fiod heeft geverbaliseerddat op de bankrekening van [bedrijf 2] te zien is dat op 11 november 2016 een bedrag van € 100.000,00 vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] II is ontvangen. De overboeking heeft de omschrijving ‘aankoop [straat 1] ’. Vanaf de bankrekening van [bedrijf 2] zijn na die datum echter geen betalingen te zien die verband houden met deze aankoop. De portefeuille van [bedrijf 1] II bevat weliswaar vier woningen aan de [straat 1] in Den Haag, maar die waren al op 21 juni 2016 aangekocht voor een bedrag van € 300.605,00.
In de dagen daarna – van 11 november 2016 tot en met 20 november 2026 – worden door [bedrijf 2] allerlei betalingen gedaan van in totaal € 64.059,59. Die betalingen zien niet op de aankoop van onroerend goed, meer specifiek niet op de panden aan de [straat 1] . Zo is op 14 november 2016 € 45.375,00 overgemaakt naar [bedrijf 12] . Het bedrag komt overeen met het bedrag op een factuurvan 30 september 2016 van [bedrijf 12] voor het verrichten van advies werkzaamheden. [naam 2] – eigenaar van [bedrijf 12] – heeft bij de Fiod verklaarddat hij verdachte heeft geholpen als adviseur en in de beginfase het investeringsmemorandum heeft gemaakt en alles rondom de AFM heeft uitgezocht. Daarvoor zou hij onder andere de helft van de structureringsfee krijgen.
De Fiod heeft verder geverbaliseerd dat ook na 20 november 2016 geen betalingen te zien zijn die ogenschijnlijk betrekking hebben op panden aan de [straat 1] . Wel is te zien dat er diverse privébestedingen worden gedaan, zoals aankopen bij de Albert Heijn, de lntertoys en de Juweliersshop.
De verdediging heeft bepleit dat de overboeking van € 100.000,00 verband houdt met extra werkzaamheden aan de riolering van de panden aan de [straat 1] en de [straat 4] in Den Haag en dat er veel kosten zijn gemaakt om de riolering te repareren. Die werkzaamheden waren voor de overboeking op 11 november 2016 al door [bedrijf 2] betaald. [bedrijf 2] had dus recht op de overgeboekte € 100.000,00 en het is vervolgens aan [bedrijf 2] zelf om te bepalen waaraan zij dat geld besteedt. Ter onderbouwing heeft de verdediging facturen van een klusjesman aan haar pleitnota gehecht (pleitnota, bijlage 5B).
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat uit de analyse van de bankrekening van [bedrijf 2] niet blijkt dat er door [bedrijf 2] op enig moment uitgaven ten behoeve van de panden in Den Haag zijn gedaan die optellen tot een bedrag van € 100.000,00. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de overgelegde facturen die zien op de panden aan de [straat 1] voor het grootste deel andere kluswerkzaamheden betreffen, zoals schilderwerk, inrichting van badkamers en meubels in elkaar zetten en ophangen. In één factuur staat bij ‘job details’ vermeld dat er een lekkage is in één van vier studio’s en dat nog onbekend is waar het vandaan komt, maar die factuur is van 2 februari 2017 en betreft – inclusief overige verrichtte werkzaamheden – slechts € 1.187,25.
Ook uit de door de verdediging verstrekte e-mail van de bewoner van de [straat 1] 171 van 4 mei 2017 (pleitnota, bijlage 4) kan worden opgemaakt dat de werkzaamheden aan de riolering pas ná 11 november 2016 hebben plaatsgevonden. In de e-mail schrijft de bewoner immers dat er op 5 april 2017 met verdachte contact is geweest over een lekkage en dat verdachte toen heeft aangegeven dat de problemen met de afvoer op korte termijn zouden worden opgelost. De rechtbank overweegt voorts dat uit geen van de door de verdediging verstrekte stukken blijkt dat ook aan de riolering van het pand aan de [straat 4] werkzaamheden hebben plaatsgevonden.
De rechtbank stelt dan ook vast dat uit de door de verdediging verstrekte stukken volgt dat op het moment dat € 100.000,00 naar [bedrijf 2] werd overgeboekt geen werkzaamheden aan de riolering van de panden aan de [straat 1] en/of de [straat 4] hadden plaatsgevonden. Sterker nog, dat er op dat moment al sprake was van een lekkage blijkt niet uit de door de verdediging verstrekte stukken en ook niet uit het procesdossier.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de overboeking van € 100.000,00 naar [bedrijf 2] geen zakelijke grondslag had. Dat het gaat om een exact rond bedrag en [bedrijf 2] meteen in de dagen daarna een groot deel daarvan heeft gebruikt voor privédoeleinden of doeleinden die geen betrekking hebben op [bedrijf 1] II , sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte dit bedrag zich opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend.
In het investeringsmemorandum van [bedrijf 1] III is een aankoopbegroting opgenomen, waarin onder meer € 223.000,00 is begroot voor interieur (€ 162.750,00) en inrichting/meubilair
(€ 60.250,00). Daarnaast had [bedrijf 2] recht op een structureringsfee van € 70.000,00 en een beheervergoeding van € 21.000,00 (3 keer € 7.000,00 in de tenlastegelegde periode van 5 december 2016 tot en met 29 januari 2020).
Daarmee was er op grond van het investeringsmemorandum een zakelijke grondslag voor de overboeking van de bankrekening van [bedrijf 1] III naar [bedrijf 2] van in totaal
€ 314.000,00, terwijl in totaal € 1.259.806,29 naar [bedrijf 2] is overgeboekt. Daarmee is
€ 945.806,29buiten de doelbinding naar [bedrijf 2] overgeboekt.
Aankoop onroerend goed op naam van [bedrijf 11] :€ 282.500,00
De verdediging heeft bepleit dat € 80.000,00 en € 202.500,00 van [bedrijf 1] III naar [bedrijf 2] is overgeboekt in verband met de aankoop van onroerend goed aan de [straat 6] [huisnummers] in Amstelveen en [adres 4] in Amsterdam. Deze woningen werden door [bedrijf 11] (hierna: [bedrijf 11] ) aangekocht. Juist in het belang van de beleggers van [bedrijf 1] III zijn de panden door [bedrijf 11] gekocht, omdat [bedrijf 1] III de panden onder de markwaarde weer van [bedrijf 11] kon kopen. Met die constructie kwam het risico dat verbouwingen meebrachten niet voor rekening van de beleggers van [bedrijf 1] III maar voor rekening van [bedrijf 11] . De [straat 6] -appartementen zijn uiteindelijk ook daadwerkelijk in het bezit van [bedrijf 1] III gekomen. De [adres 4] is als object niet in het bezit van [bedrijf 1] III gekomen (die heeft [bedrijf 11] aan een andere partij verkocht), maar de verkoopopbrengst daarvan wel. Het bedrag van € 282.500,00 heeft verdachte zich dus – onder aan de streep – niet wederrechtelijk toegeëigend, maar dat was een aanbetaling op die panden. Deze overboekingen vallen dan ook binnen de doelbinding van de gelden van [bedrijf 1] III . Dat de panden via [bedrijf 11] zouden worden gekocht is bovendien besproken met toezichthouder [naam 1] , aldus de verdediging.
Uit de bankmutaties van [bedrijf 1] III volgt dat door [bedrijf 1] III tussen 30 mei 2017 en 6 juni 2017 in totaal € 80.000,00 naar [bedrijf 2] wordt overgeboekt met telkens als omschrijving ‘ [straat 6] ’. Daarnaast heeft [bedrijf 1] III op 3 augustus 2017
€ 48.000,00 overgeboekt naar de rekening van [bedrijf 13] – een notariskantoor – met de omschrijving ‘2017-1263 [straat 6] Amstelveen Waarborgsom’.
Uit de bankmutaties van [bedrijf 2] blijkt dat [bedrijf 2] vervolgens op 3 oktober 2017 in totaal € 50.000,00 heeft overgeboekt naar [bedrijf 11] met de omschrijving ‘Betreft aankoop [straat 6] ’. Uit de bankmutaties van [bedrijf 11] blijkt dat binnen vijf minuten na ontvangst daarvan € 45.418,21 door [bedrijf 11] wordt overgemaakt naar [notariskantoor] met de omschrijving ‘hypotheek [straat 6] [huisnummers] en garage/2017.015120.01’.
Uit de analyse van de bankrekening van [bedrijf 1] III blijkt dat in de periode van 1 september 2017 tot en met 13 september 2017 in totaal € 202.500,00 is overgemaakt naar [bedrijf 2] met telkens als omschrijving ‘ [adres 4] ’. Vervolgens boekt [bedrijf 2] telkens dezelfde dag of de dag na de ontvangst van het geld van [bedrijf 1] III , geld over naar [bedrijf 11] met telkens als omschrijving ‘ [adres 4] ’. Het gaat om een totaalbedrag van € 211.000,00.
Uit de bankmutaties van [bedrijf 11] volgt dat [bedrijf 11] telkens dezelfde dag of een dag na de ontvangsten van de geldbedragen van [bedrijf 2] geld overboekt naar [notariskantoor] met telkens in de omschrijving ‘2017.014676.01’. In totaal heeft [bedrijf 11]
€ 211.000,00 naar [notariskantoor] overgeboekt, waarvan de laatste overboeking
€ 154.218,26 op 14 september 2017 plaatsvindt.
Uit de kadastrale gegevens volgt dat de [adres 4] in Amsterdam op 14 september 2017 is aangekocht op naam van [bedrijf 11] voor € 250.000,00.
[naam 1] – bestuurder en toezichthouder van de Stichting [bedrijf 1] III – heeft op 23 april 2024 bij de rechter-commissaris verklaard:
Ik wilde informatie over de stand van zaken met betrekking tot aankoop bepaalde panden: onder andere twee [straat 6] appartementen en panden aan de [adres 4] . Dat waren panden die hij in een andere BV had ondergebracht met gelden van de stichting. [verdachte] fraudeerde. De samenwerking met [bedrijf 11] en de aankoop van de eerder genoemde panden via koop-/aannemingsovereenkomsten. Een ander probleem was dat hij niet het eerste recht van hypotheek op deze panden aan de stichting wilde geven.”
In de periode van 25 april 2017 tot april 2019 was verdachte medeaandeelhouder (50%) en bestuurder van [bedrijf 11] .
Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat het klopt dat de genoemde geldbedragen naar de notaris en [bedrijf 2] zijn overgeboekt ten behoeve van de aankoop van de [straat 6] -panden en de [adres 4] door [bedrijf 11] .
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat van [bedrijf 1] III in verband met de aankoop van de [straat 6] [huisnummers] in Amstelveen
€ 80.000,00naar [bedrijf 2] is overgeboekt. In verband met de aankoop van de [adres 4] in Amsterdam is
€ 202.500,00naar [bedrijf 2] overgeboekt. De [straat 6] -panden en de [adres 4] zijn echter niet door [bedrijf 1] III aangekocht, maar door [bedrijf 11] , een vennootschap waarvan verdachte van april 2017 tot april 2019 medeaandeelhouder (50%) en bestuurder was. In het investeringsmemorandum en de aankoopbegroting is echter niet opgenomen dat geld van [bedrijf 1] III mocht worden gebruikt voor de aankoop van vastgoed door een derde. Naar het oordeel van de rechtbank werd dit geld van [bedrijf 1] III dan ook tegen de afspraken in beheerd.
De verdediging heeft nog e-mailcorrespondentie tussen verdachte en toezichthouder [naam 1] overgelegd, waaruit volgens de verdediging blijkt dat deze constructie via [bedrijf 11] met [naam 1] is besproken en hij daarmee, al dan niet stilzwijgend, akkoord was.
De rechtbank leest in deze correspondentie echter niet dat met instemming van de Stichting [bedrijf 1] III de [straat 6] -panden en de [adres 4] met geld van [bedrijf 1] III door [bedrijf 11] zijn gekocht. De rechtbank maakt uit de verklaring van [naam 1] bij de rechter-commissaris op dat [naam 1] hier juist niet mee heeft ingestemd. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen. De rechtbank stelt vast dat verdachte deze naar [bedrijf 2] overgeboekte geldbedragen van € 80.000,00 en € 202.500,00 heeft verduisterd.
Aankoop onroerend goed op naam van [bedrijf 11] : € 48.000,00 (niet via [bedrijf 2] )
Omdat verdachte vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] III € 48.000,00 rechtstreeks, en dus niet via [bedrijf 2] , heeft overgeboekt naar een notaris voor de aankoop van de [straat 6] -panden door [bedrijf 11] , heeft verdachte ook dit bedrag verduisterd.
Niet uitgekeerde overwaarde verkoop panden
De officier van justitie heeft in zijn verdenking dat verdachte geld uit [bedrijf 1] III heeft verduisterd ook betrokken dat 50% van de overwaarde van de verkoop van de [straat 6] -panden ten goede van de obligatiehouders van [bedrijf 1] III had moeten komen, zijnde
€ 106.713,00. Omdat dat niet is gebeurd heeft verdachte dat deel verduisterd, volgens de officier van justitie.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De panden [straat 6] [huisnummers] zijn op 16 januari 2019 door [bedrijf 11] geleverd aan [bedrijf 1] III voor een totale koopsom van
€ 560.000,00. De panden zijn op dezelfde dag door [bedrijf 1] III doorverkocht voor in totaal
€ 780.000,00 (een zogeheten ABC-transactie). Er is daarbij een netto overwaarde gerealiseerd van € 213.427,90. Dit bedrag is op 21 januari 2019 door de notaris op de bankrekening van [bedrijf 1] III gestort.
Zoals hierboven weergegeven staat in het investeringsmemorandum vermeld dat de obligaties recht geven op een winstdeel van 50% in de overwaarde. Dat betekent dat in ieder geval een rendement van € 106.713,00 toekomt aan de obligatiehouders. Dit rendement is niet uitgekeerd, zo blijkt uit de bankmutaties van [bedrijf 1] III en verklaringen van meerdere obligatiehouders. Dat betekent echter niet dat daarmee sprake is van verduistering. Op grond van het procesdossier kan immers niet worden vastgesteld wat er dan wel met het geld is gebeurd. Er kan met andere woorden niet worden vastgesteld of het geld alsnog binnen de doelbinding is besteed of dat verdachte dat geld zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Conclusie:
De rechtbank stelt vast dat op grond van het voorgaande in totaal
€ 1.575.084,94tegen de afspraken in en dus zonder zakelijke grondslag naar [bedrijf 2] is overgeboekt. Dat bedrag bestaat uit € 328.997,65 van [bedrijf 1] I , € 300.281,00 van [bedrijf 1] II en € 945.806,29 van [bedrijf 1] III . Verdachte heeft dat geld dat hem door de beleggers was toevertrouwd, gezien de hiervoor beschreven feiten, zich bewust en daarmee opzettelijk, toegeëigend zonder dat hij daartoe was gerechtigd. Verdachte heeft teruggave van dat geld onmogelijk gemaakt door het geld via [bedrijf 2] door te boeken aan andere aan hem gelieerde ondernemingen. Dat verdachte ook geld heeft teruggestort doet daar niet aan af. De verduistering is immers al voltooid op het moment dat het geld zonder zakelijke grondslag naar [bedrijf 2] werd geboekt. Wel zal de rechtbank er bij het bepalen van de op te leggen straf rekening mee houden dat er terugstortingen hebben plaatsgevonden. Het gaat om de volgende terugstortingen (AMB-015, p. 19):
[bedrijf 1] I
[bedrijf 1] II
[bedrijf 1] III
Correctie
€ 31.000,00
€ 45.000,00
Geen omschrijving
€ 88.650,10
€ 69.335,00
€ 47.950,00
Verrekening
€ 61.000,00
€ 75.000,00
€ 45.000,00
€ 180.650,10
€ 189.335,00
€ 92.950,00
De rechtbank stelt de benadelingsbedragen vast op:
- [bedrijf 1] I : € 169.900,50 ((€ 328.997,65- € 180.650,10) + € 9.645,26 + € 11.907,69);
- [bedrijf 1] II : € 161.458,30 ((€ 300.281,00 - € 189.335,00) + € 2.802,62 + € 17.709,68 + € 30.000,00);
- [bedrijf 1] III : € 935.852,29 ((€ 945.806,29 - € 92.950,00) + € 9.109,00 + € 12.398,00 + € 13.489,00 + € 48.000,00).
De Fiod heeft niet de volledige boekhouding van de [bedrijf 1] -fondsen en [bedrijf 2] tot haar beschikking gehad. Dat, in combinatie met de ondoorzichtige wijze van boekhouden door verdachte, maakt dat het op grond van dit procesdossier niet mogelijk is om exact het verduisterde bedrag en het benadelingsbedrag vast te stellen. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande wel met voldoende mate van zekerheid kan worden bewezen dat verdachte een deel van de inleg van [bedrijf 1] I , II en III heeft verduisterd. Bij het bepalen van de op te leggen straf zal de rechtbank uitgaan van een totaal benadelingsbedrag van
€ 1.267.211,09(€169.900,50 + € 161.458,30 + € 935.852,29).