ECLI:NL:RBAMS:2025:8224

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
13-103328-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een Europees aanhoudingsbevel wegens onvoldoende garanties voor detentieomstandigheden

Op 16 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Frankrijk. De officier van justitie had op 16 mei 2025 verzocht om het EAB in behandeling te nemen, maar de rechtbank heeft besloten geen gevolg te geven aan dit verzoek. De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 11 van de Overleveringswet (OLW), waarin wordt gesteld dat er voldoende garanties moeten zijn dat de opgeëiste persoon niet wordt blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Franse autoriteiten niet konden garanderen dat de opgeëiste persoon over een persoonlijke ruimte van minimaal 3 m2 zou beschikken in de gevangenis, wat in strijd zou zijn met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft eerder in tussenuitspraken op 1 juli, 5 augustus en 25 september 2025 al aandacht besteed aan de detentieomstandigheden en het risico op schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank concludeert dat er geen wijziging van omstandigheden is opgetreden sinds de laatste tussenuitspraken en dat het eerder vastgestelde gevaar voor schending van de grondrechten niet is weggenomen. Daarom heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB en de overleveringsdetentie opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-103328-25
Datum uitspraak: 16 oktober 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 16 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 januari 2025 door
the Public Prosecutor at the Judicial Court of Nantes,Frankrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëist persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Tunesië) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentie adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De rechtbank verwijst voor de procesgang naar de tussenuitspraak van 25 september 2025 [2] en overweegt daarnaast dat wat daarin is overwogen over de grondslag, inhoud en genoegzaamheid van het EAB, de strafbaarheid van de feiten en het evenredigheidsverweer, hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
De behandeling van het EAB is na de tussenuitspraak van 25 september 2025 – met toestemming van partijen – in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 16 oktober 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Hij is vertegenwoordigd door zijn daartoe gemachtigd raadsvrouw, mr. B.G.M.C. Peters.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Tunesische nationaliteit heeft.

3.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Inleiding
De rechtbank verwijst naar haar overwegingen in de tussenuitspraken van 1 juli 2025,
5 augustus 2025 [3] en 25 september 2025 over de detentieomstandigheden, die hier als herhaald en ingelast worden beschouwd.
Het Openbaar Ministerie heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op de hoogte gesteld van de tussenuitspraak van 25 september 2025 en verzocht binnen de gegeven redelijke termijn in kennis te worden gesteld van eventuele wijzigingen in de detentieomstandigheden die zouden maken dat de opgeëiste persoon niet langer het gevaar loopt te worden blootgesteld aan een mogelijke schending van zijn grondrechten.
Vervolgens heeft het Hoofd van het Bureau voor internationale rechtshulp in strafzaken bij brief van 8 oktober 2025 de volgende aanvullende informatie verstrekt:
“Kan worden gegarandeerd dat [opgeëist persoon] zal beschikken over een persoonlijke ruimte van minstens 3m2 (exclusief de sanitaire voorzieningen) binnen een meerpersoonscel?
Als antwoord hierop kan worden opgemerkt dat de Franse autoriteiten, rekening houdende met de huidige bezettingsgraad in de mannengevangenis van Orléans-Saran, niet kunnen garanderen dat [opgeëist persoon] zal beschikken over een persoonlijke ruimte van 3m2, exclusief de sanitaire voorzieningen. Deze vermelding is onder voorbehoud van een eventuele wijziging van deze bezettingsgraad en van de datum van overdracht van [opgeëist persoon] .
Wij verwijzen echter naar de toelichting in de vorige brief, waaruit blijkt dat de betrokkene, indien [opgeëist persoon] dat wenst, toegang heeft tot dagelijkse wandeltijd, culturele en sportieve activiteiten en gezondheidszorg, criteria die bijdragen aan fatsoenlijke detentieomstandigheden.”
Standpunt van de raadsvrouw en de officier van justitie
Zowel de raadsvrouw als de officier van justitie stellen zich op het standpunt dat geen gevolg moet worden gegeven aan het EAB. Na de tussenuitspraak van 25 september 2025 heeft zich geen wijziging van de omstandigheden voorgedaan. Het eerder vastgestelde individuele gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon is niet weggenomen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de detentieomstandigheden van voorlopig gedetineerden in de mannengevangenis van
Orléans-Saransluit de rechtbank aan bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 oktober 2019. [4] Uit dat arrest volgt onder meer dat, wanneer een gedetineerde over minder dan 3 m2 aan persoonlijke ruimte beschikt in een meerpersoonscel, dit een sterk vermoeden van schending van het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling met zich brengt. [5] Dit sterke vermoeden van schending van het in artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) bedoelde verbod kan blijkens het arrest enkel worden weerlegd indien: [6]
de persoonlijke ruimte enkel voor korte tijd, bij gelegenheid en in geringe mate wordt gereduceerd ten opzichte van de minimaal vereiste 3 m2;
hierbij voldoende bewegingsruimte buiten de cel wordt geboden en buiten de cel passende activiteiten worden aangeboden;
in de inrichting in het algemeen sprake is van decente detentieomstandigheden en de betrokkene niet wordt onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden.
De rechtbank stelt vast dat met de aanvullende informatie van 8 oktober 2025 duidelijk is geworden dat, als de opgeëiste persoon overgeleverd wordt naar Frankrijk, niet gegarandeerd kan worden dat hij minstens 3 m2 persoonlijke ruimte tot zijn beschikking zal hebben. Daardoor bestaat een sterk vermoeden van schending van artikel 4 Handvest. Dit sterke vermoeden wordt naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet weerlegd door de informatie uit ‘de vorige brief’ waarnaar de Franse justitiële autoriteiten verwijzen in de aanvullende informatie van 8 oktober 2025.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank, met de raadsvrouw en de officier van justitie, van oordeel is dat geen sprake is van een wijziging van de omstandigheden als bedoeld in artikel 11, tweede lid, OLW. Dit terwijl de gegeven redelijke termijn in de zin van artikel 11, vierde lid, OLW inmiddels is verstreken.
De rechtbank zal daarom geen gevolg geven aan het EAB gelet op het bepaalde in artikel 11, eerste lid, OLW en zal op grond van artikel 11, vierde lid, juncto artikel 28, derde lid, OLW de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

4.Slotsom

De rechtbank zal met toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg geven aan het EAB.

5.Toepasselijke wetsartikelen

Artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.

6.Beslissing

GEEFTgeen gevolg aan het EAB.
VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
HEFT OPde overleveringsdetentie.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en C.M.S. Loven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C. Hooibrink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 oktober 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Rb Amsterdam 25 september 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:7086.
3.Rb Amsterdam 5 augustus 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:5749.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu).
5.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 72.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 73.