ECLI:NL:RBDHA:2014:10170

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2014
Publicatiedatum
18 augustus 2014
Zaaknummer
AWB-13_32130 en AWB-13_32133
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Oeigoerse eisers uit Xinjiang, China, en de beoordeling van risico op schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer

In deze zaak gaat het om de asielaanvragen van twee Oeigoerse eisers uit de provincie Xinjiang in China. De rechtbank Den Haag heeft op 2 mei 2014 uitspraak gedaan in de zaken AWB-13/32130 en AWB-13/32133. De eisers, geboren in 1985 en 1987, hebben asiel aangevraagd in Nederland, maar hun aanvragen zijn afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar China een reëel risico lopen op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de Chinese autoriteiten op de hoogte zijn van hun asielaanvragen in Nederland.

De rechtbank heeft de verklaringen van de eisers over hun verleden in China en hun vlucht naar Nederland kritisch beoordeeld. De eisers hebben gesteld dat zij problemen hebben ondervonden vanwege hun deelname aan een demonstratie in 2009, maar de rechtbank oordeelt dat hun asielrelaas niet geloofwaardig is. De rechtbank wijst erop dat de eisers niet in staat zijn geweest om hun verhaal te onderbouwen met voldoende bewijs, zoals reisdocumenten. Bovendien is er geen bewijs dat de Chinese autoriteiten hen als asielzoekers beschouwen of dat zij hen bij terugkeer zullen vervolgen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de asielaanvragen van de eisers niet gegrond zijn. De rechtbank verklaart het beroep van de eisers ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 13/32130
AWB 13/32133
V-nrs: [nummer 1]
[nummer 2]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 mei 2014 in de zaken tussen
[naam 1],
geboren op [geboortedag 1] 1985, eiser,
en
[naam 2],
geboren op [geboortedag 2] 1987, eiseres,
beiden van Chinese nationaliteit,
samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. G.J. Lemmen),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. S.O. Naarendorp).

Procesverloop

Bij besluiten van 16 december 2013 heeft verweerder de aanvragen van eisers van 10 december 2013 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 19 december 2013 heeft de rechtbank de beroepschriften van eisers ontvangen. Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2014. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig M. Ablet, tolk in de Oeigoerse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Asielrelaas

Eisers hebben het volgende relaas aan hun aanvragen ten grondslag gelegd. Eisers zijn Oeigoeren, afkomstig uit de provincie Xinjiang in China.
Eiser heeft op 5 juli 2009 aan de Oeigoerse demonstratie in Urumqi deelgenomen. Hierdoor heeft hij, dan wel zijn familie, problemen ondervonden en hierom is hij in augustus 2009 met zijn echtgenote, eiseres, gevlucht naar Kazachstan.
Eiseres werd als Oeigoerse in China gediscrimineerd. Zij is slachtoffer geweest van enkele incidenten. Voor het overige is haar asielrelaas afhankelijk van dat van eiser.

Overwegingen

1.
Verweerder heeft de aanvraag van eisers afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000.
2.
Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder f, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers hun reisverhaal niet hebben onderbouwd met het gebruikte grensoverschrijdingsdocument, dan wel andere reisbewijzen. Ook zijn zij er niet in geslaagd middels verklaringen omtrent hun reis het gebrek aan documenten die hun reis kunnen aantonen op te heffen.
3.2
Uit het dossier blijkt dat eisers bij hun aanvraag hun paspoorten hebben overgelegd, waaruit echter enkele pagina’s waren gescheurd. Zij hebben verklaard dat zij deze paspoorten tijdens het laatste deel van hun reis hebben gebruikt. Tijdens het eerste deel van hun reis hebben zij valse paspoorten gebruikt. Deze valse paspoorten en de gebruikte vliegtickets hebben zij niet overgelegd. Eisers voeren in beroep aan dat zij met de door hun overgelegde documenten afdoende hun afkomst, identiteit en nationaliteit hebben aangetoond.
3.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder eisers niet heeft tegengeworpen dat zij hun afkomst, identiteit en nationaliteit onvoldoende zouden hebben aangetoond. Omdat geen beroepsgronden gericht zijn tegen verweerders tegenwerping dat eisers toerekenbaar niet alle gebruikte reisdocumenten hebben overgelegd, heeft verweerder in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eisers mogen tegenwerpen.
4.
Indien zich een van de gevallen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 voordoet, moet van het asielrelaas een positieve overtuigingskracht uitgaan.
5.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat van het relaas van eisers geen positieve overtuigingskracht uitgaat. De verklaringen van eiser omtrent zijn deelname aan de demonstratie op 5 juli 2009 en de problemen die hij hierdoor heeft ondervonden acht verweerder niet geloofwaardig.
5.2
Eisers voeren hiertegen in beroep aan dat eiser wel heeft deelgenomen aan de demonstratie en dat door straatcamera’s hiervan beelden zijn opgenomen.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers asielrelaas positieve overtuigingskracht mist. Hiervoor acht de rechtbank redengevend dat eiser slechts zeer summier en vaag heeft verklaard over de demonstratie. Zo weet hij onder meer niet meer wat hij heeft gezien, welke route werd gelopen, of mensen gewond zijn geraakt en of de demonstratie is geëscaleerd. Ook heeft hij wisselend verklaard over met wie hij zou hebben afgesproken en heeft hij niet kunnen uitleggen waarom hij tijdens de demonstratie bang is geworden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het relaas van eiser – en daarmee ook het relaas van eiseres, voor zover dat afhankelijk is van dat van eiser – in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten.
6.
Verweerder heeft de incidenten die eiseres stelt te hebben meegemaakt onvoldoende geacht om te concluderen dat sprake is van vluchtelingschap of risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Hiertegen zijn geen beroepsgronden gericht.
7.1
Eisers voeren aan dat zij bij terugkeer een risico op schending van artikel 3 van het EVRM lopen, omdat de Chinese autoriteiten bij hun inreis in China op de hoogte zullen zijn van hun asielaanvragen in Nederland of zullen vermoeden dat eisers asiel hebben aangevraagd. Hierbij speelt mee dat de Chinese autoriteiten gebruik maken van spionage. Wanneer zij aan de Chinese autoriteiten hun paspoorten overleggen waaruit pagina’s zijn gescheurd, zullen zij na ondervraging een risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM. Het beschadigen van paspoorten is immers een strafbaar feit volgens het Chinese strafrecht. Ook wanneer eisers hun paspoorten niet overleggen, lopen zij een dergelijk risico. Eisers verwijzen naar verschillende stukken ter onderbouwing van hun standpunt.
7.2
De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bij uitspraak van 31 mei 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW7962) heeft geoordeeld dat uit het thematisch ambtsbericht inzake Xinjiang van de minister van Buitenlandse Zaken van maart 2011, de brief van Amnesty International van 4 oktober 2011 en de brief van VluchtelingenWerk Nederland van 28 november 2011 niet volgt dat een Oeigoer die langere tijd in het buitenland heeft verbleven of van wie de autoriteiten ervan op de hoogte zijn dat in het buitenland om asiel is verzocht, bij terugkeer naar China reeds daarom een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM.
Bij uitspraak van 21 september 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX8730) heeft de Afdeling geoordeeld dat de brief van Amnesty International van 28 maart 2012 niet wezenlijk andere informatie bevat dan de in informatie die de Afdeling bij voorgenoemde uitspraak van 31 mei 2012 heeft betrokken. Eisers’ beroep op deze stukken kan gelet hierop niet slagen.
7.3
De rechtbank stelt vast dat uit het jaarverslag van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst over 2011 blijkt van Chinese spionageactiviteiten in Oeigoerse verenigingen in Nederland. Nu niet is gebleken dat eisers in Nederland actief zijn binnen de Oeigoerse gemeenschap, kan eisers’ beroep hierop hen niet baten. De mededeling van eiseres ter zitting dat eiser en zijzelf wilden deelnemen aan een Oeigoerse demonstratie op de Dam in Amsterdam, maar te laat aankwamen, is onvoldoende om hier anders over te oordelen. Eisers’ beroep op dit stuk ter onderbouwing van hun standpunt dat de Chinese autoriteiten hen in het vizier zullen hebben, kan dus niet slagen.
7.4.1
Eisers beroepen zich verder op een passage in het algemeen ambtsbericht inzake China van de Minister van Buitenlandse Zaken van december 2012. Zij verwijzen in dit verband naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 21 november 2013 (ECLI:NL:RBOVE:2013:3195) en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 17 januari 2014 (AWB 14/210 en AWB 14/215). De passage uit het ambtsbericht waarnaar eisers hebben verwezen, luidt:
“Internationale mensenrechtenorganisaties als Amnesty International en Human Rights Watch roepen op om geen Oeigoeren naar China terug te sturen, die door de Chinese autoriteiten verdacht worden van betrokkenheid bij pro-onafhankelijkheidsgroepen of andere activiteiten die worden beschouwd als terrorisme, religieus extremisme of separatisme. De vrees bestaat dat teruggestuurde Oeigoeren eenmaal terug in China mishandeling, foltering en wellicht de doodstraf te wachten staat. Amnesty International is bekend met gevallen waarin het doen van een asielaanvraag in het buitenland (of een vermoeden daarvan) door de Chinese autoriteiten werd beschouwd als “disloyalty to the motherland””.
7.4.2
Nu de rechtbank hiervoor reeds heeft geoordeeld dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig is, is niet gebleken dat eisers verdacht worden van betrokkenheid bij de in deze passage genoemde groepen of activiteiten. De rechtbank overweegt verder dat de laatste zin van deze passage inzake “disloyalty to the motherland”, ook al stond in de brief van Amnesty International van 4 oktober 2011, waaruit volgens de Afdeling in de uitspraak van 31 mei 2012 geen risico op schending van artikel 3 van het EVRM volgt.
7.5
Ook uit de overige door eisers overgelegde stukken, waar eisers slechts in heel algemene zin naar hebben verwezen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat de Chinese autoriteiten ervan op de hoogte zullen zijn dat eisers in Nederland asiel hebben aangevraagd en dat zij om die reden bij terugkeer een risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM. Evenmin volgt hieruit dat de enkele omstandigheid dat eisers terugkeren zonder paspoort, dan wel met een beschadigd paspoort, leidt tot een risico op schending van artikel 3 van het EVRM.
7.6
Tot slot voeren eisers aan dat hun bij terugkeer naar China een oneerlijk proces te wachten staat nu zij China op illegale wijze zijn uitgereisd. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eisers hun illegale uitreis niet aannemelijk hebben gemaakt.
8.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2014.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: RP
Coll.: SdJ
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.