ECLI:NL:RBDHA:2014:2051
Rechtbank Den Haag
- Schadevergoedingsuitspraak
- I. Obbink-Reijngoud
- M.A. Dirks
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bezwaren tegen navorderingsaanslagen en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bezwaar gemaakt tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting die door de Belastingdienst zijn opgelegd. De navorderingsaanslagen betroffen de jaren 1991 tot en met 1995 en 1993 tot en met 2000, waarbij ook vergrijpboetes en heffingsrente in rekening zijn gebracht. Eiser heeft aanvankelijk bezwaar gemaakt, maar heeft op 2 december 2010 een keuzeformulier ingediend waarin hij verklaarde alle lopende bezwaarschriften in te trekken. De rechtbank heeft vervolgens moeten beoordelen of deze intrekking rechtsgeldig was en of eiser recht had op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de bezwaren rechtsgeldig was, omdat deze schriftelijk en ondubbelzinnig was gedaan. Eiser had de mogelijkheid om zelf, zonder tussenkomst van zijn gemachtigde, de bezwaren in te trekken. De rechtbank concludeert dat verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld door de bevestiging van de intrekking alleen aan eiser te sturen, aangezien de gemachtigde op de hoogte was van de intrekking. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af, omdat de bezwaren rechtsgeldig zijn ingetrokken en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2014. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag.