ECLI:NL:RBDHA:2015:636

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2015
Publicatiedatum
23 januari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 29266
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van Marokkaanse vreemdeling

In deze zaak gaat het om een beroep van een Marokkaanse vreemdeling tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is opgelegd. De vreemdeling, die al acht jaar onrechtmatig in Nederland verblijft, heeft op 30 december 2014 een terugkeerbesluit ontvangen, waarin hem werd opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. Tevens is hem een inreisverbod voor twee jaar opgelegd, dat ingaat op het moment van zijn vertrek uit Nederland. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat er geen reëel zicht op uitzetting meer is, omdat de Marokkaanse autoriteiten sinds oktober 2014 geen laissez-passers meer afgeven.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een openbare zitting op 13 januari 2015, waar de vreemdeling in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat eerder al een terugkeerbesluit was genomen. Ook het beroep tegen het inreisverbod is niet-ontvankelijk verklaard, omdat er al een eerder inreisverbod van gelijke duur was opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig is, omdat de vreemdeling in het kader van een strafrechtelijk voortraject is aangehouden en er geen gronden zijn om de maatregel te schorsen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat de belangenafweging bij de omzetting van de maatregel tijdig heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart de beroepen ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 januari 2015.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/29266 (vrijheidsontnemende maatregel)
AWB 14/29267 (terugkeerbesluit/inreisverbod)
V-nr: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 januari 2015 in de zaak tussen

[naam]

geboren op [geboortedatum], van (gestelde) Marokkaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde mr. J. van der Wielen),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2014 heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser uitgereikt waarbij eiser is aangezegd dat hij de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten. Bij dit besluit heeft verweerder tevens een inreisverbod aan eiser opgelegd voor een periode van twee jaar, dat ingaat op het moment dat eiser Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
Op 31 december 2014 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen het terugkeer- en inreisverbod ontvangen.
Op 30 december 2014 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld. Op 31 december 2014 is de maatregel omgezet naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in verband met eisers asielaanvraag.
Bij beroepschrift van 31 december 2014 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
De rechtbank heeft de beroepen behandeld ter openbare zitting van 13 januari 2015. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig M. Essebai als tolk in de Arabische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld nadere inlichtingen te verstrekken. Verweerder heeft op 15 januari 2015 en na telefonische toestemming voor uitstel, nader op 19 januari 2015 schriftelijk gereageerd. Eiser heeft op 20 januari 2015 schriftelijk gereageerd. Partijen hebben vervolgens de rechtbank toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Voorts hebben beide partijen op 21 januari 2015 en 22 januari 2015 schriftelijk toestemming verleent dat de beslissing zonder nadere zitting door een ander opvolgend rechter wordt genomen.

Overwegingen

Terugkeerbesluit
1.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat eiser eerder een terugkeerbesluit heeft ontvangen. Bij terugkeerbesluit van 6 december 2012 is vastgesteld dat eiser niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft en de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten. Gesteld noch gebleken is dat dit terugkeerbesluit zijn gelding heeft verloren doordat eiser sindsdien aan zijn terugkeerverplichting heeft voldaan. Nu eerder een terugkeerbesluit is genomen ten aanzien van eiser, heeft de aanzegging de Europese Unie te verlaten zoals die is vermeld in het thans bestreden besluit geen rechtsgevolgen. De rechtbank verklaart het beroep dat is gericht tegen het terugkeerbesluit van 30 december 2014 daarom niet-ontvankelijk.
Inreisverbod
2. Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3587) volgt dat een inreisverbod niet op rechtsgevolg is gericht, indien verweerder tegen dezelfde vreemdeling reeds eerder een inreisverbod met dezelfde duur heeft uitgevaardigd waarvan die duur nog niet is verstreken. In dit geval heeft verweerder aan eiser reeds eerder, bij besluit van 6 december 2012, een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaren, gerekend vanaf de datum dat eiser de Europese Unie daadwerkelijk heeft verlaten. Het besluit van 6 december 2012 is onherroepelijk geworden en daarmee ook het inreisverbod. De duur van dit inreisverbod is nog niet verstreken omdat eiser de Europese Unie nog niet daadwerkelijk heeft verlaten. Gelet op het voorgaande is het inreisverbod dat is uitgevaardigd bij het bestreden besluit, niet op rechtsgevolg gericht. Het beroep, voor zover dat is gericht tegen het inreisverbod, is daarom niet-ontvankelijk.
V
rijheidsontnemende maatregel
3.1
Eiser voert aan dat de staandehouding onrechtmatig is geweest. Er was geen sprake van een strafrechtelijk voortraject maar van verkapt vreemdelingentoezicht. Eiser kwam aangifte doen op het politiebureau Beursstraat want hij vreesde voor zijn leven.
3.2
Uit het door [naam 1] op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 30 december 2014 blijkt het volgende. Eiser wenste aangifte te doen vanwege het feit dat hij gefilmd zou zijn op de openbare weg en hij hiervan niet gediend was. Het was eiser door de politie vervolgens duidelijk gemaakt dat daarvan geen aangifte kon worden gedaan. Eiser werd verzocht om zijn weg te vervolgen. Omdat eiser aangaf nergens heen te kunnen en hij zich desgevraagd niet uit de publiek toegankelijke ruimte van het politiebureau wilde verwijderen en hij zich aldus daar ophield zonder redelijk doel is eiser op grond van artikel 2.18 lid 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Amsterdam aangehouden en voorgeleid. De rechtbank is van oordeel, dat gelet op het voorgaande duidelijk is dat eiser in het kader van het strafrecht is aangehouden. Dit ligt niet ter toetsing voor aan de vreemdelingenrechter. Het betoog van eiser faalt.
4.1
Eiser voert aan dat de belangenafweging niet juist heeft plaatsgevonden. Hiertoe betoogt eiser onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 maart 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ4420) dat enkel is verwezen naar de gronden van de maatregel. Voorts voert eiser aan dat de belangenafweging blijkens het proces-verbaal van 2 januari 2015 niet voorafgaand aan de omzetting van de bewaring maar een half uur daarna en dus niet tijdig heeft plaatsgevonden zoals vereist op grond van het bepaalde in paragraaf A5/6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000. In dit verband heeft eiser voorts aangevoerd dat hij zijn asielwens niet eerst op 31 december 2014 kenbaar heeft gemaakt maar al bij zijn aangifte, omdat hij daarbij heeft gesteld te vrezen voor zijn leven.
4.2
Uit het dossier blijkt dat de belangenafweging bij de omzetting van maatregel is gedaan op 31 december 2014 om 17.00 uur. Het op ambtsbelofte opgemaakte verslag daarvan is opgemaakt om 17.26 uur. Uit het dossier blijkt eveneens dat de aanvraag asiel is gedaan op 31 december 2014. Niet gebleken is dat eiser bij zijn aangifte melding heeft gedaan van zijn wens asiel aan te vragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de belangenafweging tijdig is gemaakt. Het feit dat eiser bij zijn aanhouding zou hebben gezegd zeker te weten dat hij vermoord zal worden, maakt niet dat anders wordt geoordeeld. Verder blijkt uit voornoemd verslag dat de maategel is opgelegd omdat eiser, afkomstig is uit een strafrechtelijk traject, nog steeds aangemerkt wordt als verdachte en hij daarbij een gevaar vormt voor de openbare orde, eiser al langere tijd in Nederland verblijft zonder dat hij zich gemeld heeft bij de korpschef danwel bij de IND voor het doen van een asielaanvraag, tegen eiser een inreisverbod is uitgevaardigd, al langere tijd in Nederland verblijft zonder te voldoen aan zijn wettelijke verplichting om van zijn aanwezigheid in Nederland kennis te geven en hij pas nadat hij van zijn vrijheid was beroofd, zijn asielwens te kennen heeft gegeven. Eisers betoog dat bij de omzetting alleen is verwezen naar de gronden van de maatregel gaat gelet op het voorgaande niet op. Ook deze grond kan niet slagen.
5.1
Eiser heeft zich - samengevat - op het standpunt gesteld dat er geen reëel zicht op uitzetting meer aanwezig is nu de Marokkaanse autoriteiten op grond van politieke motieven niet langer bereid lijken tot afgifte van laissez-passers (lp’s).
5.2
Uit de aanvullende stukken van verweerder van 19 januari 2014 blijkt dat de Marokkaanse autoriteiten sinds 14 oktober 2014 geen lp’s hebben afgegeven, dat sindsdien drie presentaties hebben plaatsgevonden en in acht gevallen de Marokkaanse nationaliteit is vastgesteld.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd dat het uitblijven van een lp in eisers geval is ingegeven door het voornemen van het Nederlandse kabinet om het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden het Koninkrijk Marokko op te zeggen. Het afgeven van een lp mag door verweerder worden afgewacht. Daarbij mag van eiser worden verwacht dat hij zelf in het kader van de op hem rustende meewerkverplichting alles in het werk stelt om terugkeer naar zijn land van herkomst mogelijk te maken. Eiser zou alsnog documenten ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit kunnen overleggen. Voorts mag van hem worden verwacht dat hij tegenover de Marokkaanse vertegenwoordiging verklaart vrijwillig te willen terugkeren, hetgeen de bereidheid tot afgifte van een lp positief kan beïnvloeden. Eiser verblijft reeds acht jaar onrechtmatig in Nederland, heeft meerdere keren in bewaring verbleven en aanzeggingen gehad om Nederland te verlaten waaraan eiser zich nooit heeft gehouden en hij heeft nooit een aantoonbare poging gedaan om aan enig identificerend document te geraken. Onder deze omstandigheden en met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 maart 2013 ECLI:NL:RVS:2013:BZ5227, is de rechtbank van oordeel dat een redelijk vooruitzicht op verwijdering niet ontbreekt. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BE9987 gaat in deze procedure niet op nu destijds als vaststaand werd aangenomen dat na april 2007 tot juni 2008 (15 maanden) de Chinese autoriteiten geen lp’s aan ongedocumenteerden en deels gedocumenteerden hadden verstrekt. In het onderhavige geval zijn er door de Marokkaanse autoriteiten sinds 14 oktober 2014 geen lp’s meer afgegeven, derhalve slechts een periode van drie maanden.
6. Dat verweerder in het licht van het feit dat sedert 14 oktober 2014 geen lp’s meer zijn afgegeven na de inbewaringstelling van 30 december 2014, niet meer heeft gedaan dan de standaard uitzettingshandelingen, zoals door eiser is aangevoerd, maakt naar het oordeel van de rechtbank gelet op de relatief korte periode die is verstreken sedert 14 oktober 2014 ook niet dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
7. Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat de toepassing noch de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
8. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van H.C. Hagen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: HH
Coll: MM
D: B
VK
Tegen de uitspraak op het beroep tegen de bewaringsmaatregel kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.