Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
1.De procedure
- de dagvaarding van 31 juli 2015, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 10 februari 2016, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
2.De feiten
De daarop volgende Aanwijzing gebruik sepotgronden gaf eveneens de mogelijkheid om sepotcode 02 toe te passen. Echter, in het licht van de huidige Aanwijzing sepotgronden – waarbij code 02 alleen kan worden toegepast als er geen grond bestaat voor toepassing van een sepot 01– is het OM van oordeel dat code 01 moet worden toegepast.
25juni 2009 kon besluiten tot een sepot met code 02. Het was immers niet
vast komen te staandat [eiser] onterecht al verdachte was aangemerkt, hetgeen volgens die aanwijzing is vereist voor toepassing van code 01, aldus nog steeds de Nationale Ombudsman (pagina 10, onder 4; cursivering Nationale Ombudsman). De Nationale Ombudsman heeft ten slotte geoordeeld dat de officier van justitie door naar aanleiding van de klacht van [eiser] sepotcode 02 te handhaven heeft gehandeld in strijd met het redelijkheidsvereiste en dat de onderzochte gedraging niet behoorlijk is (pagina 10 onder 6). De Nationale Ombudsman legt hieraan ten grondslag dat het redelijkheidsvereiste meebrengt dat de hoofdofficier bij zijn beslissing op de klacht naar analogie van artikel 1, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht de voor [eiser] gunstigste bepalingen had moeten toepassen, zijnde de Aanwijzing zoals die met ingang van 1 september 2009 was gewijzigd en zoals die in 2012 gold (pagina 10 onder 5). De Nationale Ombudsman concludeert voorts dat uit de feiten volgt dat [eiser] ’s onschuld voldoende aannemelijk is geworden en dat deze feiten derhalve voldoende zijn om in deze specifieke situatie sepotcode 01, zoals deze is gedefinieerd in de in 2012 geldende Aanwijzing, toe te passen. De klacht wordt dan ook gegrond geacht.
3.Het geschil
4.De beoordeling
(Stuiting van de) verjaring?
“Dit is een restrictief criterium, dat enerzijds is ingegeven door de gedachte dat een risicoaansprakelijkheid in die zin dat de Staat het risico draagt schade te moeten vergoeden, indien de strafvervolging ten slotte, om welke reden dan ook, niet tot een veroordeling leidt, niet kan worden aanvaard, en dat anderzijds verband houdt met de onwenselijkheid dat de burgerlijke rechter zich anders in de regel ertoe genoopt zou zien in een daarop niet toegesneden procedure vragen onder ogen te zien tot het beantwoorden waarvan bij uitstek de strafrechter is toegerust en geroepen, en die deze, in geval van vrijspraak, veelal reeds bij gewijsde heeft beantwoord (vgl. HR 29 april 1994, nr. 15280, NJ 1995, 727). Voorts is in deze vaste rechtspraak in aanmerking genomen dat in het Wetboek van Strafvordering mogelijkheden, zij het beperkte, zijn opgenomen voor schadevergoeding en vergoeding van kosten, op welke mogelijkheden de voormalige verdachte wiens onschuld niet uit het strafvorderlijk onderzoek blijkt, is aangewezen,indien zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die het oordeel rechtvaardigen dat het optreden van politie of justitie jegens hem onrechtmatig is.”
€ 613,-- aan griffierecht en € 904,-- aan salaris advocaat (2 punten à € 452 volgens tarief II). De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze als in het dictum vermeld. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116).