ECLI:NL:RBDHA:2016:7104
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor Turkse zelfstandige op basis van levensvatbaarheid onderneming
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 juni 2016 uitspraak gedaan in een beroep van een Turkse zelfstandige tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning. De eiser had op 7 januari 2014 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'arbeid als zelfstandige', welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 23 oktober 2014 werd afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 14 oktober 2015 ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt dat de stukken die de eiser in beroep heeft overgelegd, betrekking hebben op feiten die zich pas na het bestreden besluit hebben voorgedaan en daarom niet bij de beoordeling kunnen worden betrokken. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de eiser niet heeft aangetoond dat zijn onderneming levensvatbaar is, zoals vereist voor de aanvraag van een verblijfsvergunning. De rechtbank wijst erop dat de toetsing van de aanvraag aan de hand van het puntenstelsel strenger is dan de voorwaarden voor Turkse zelfstandigen, en dat er geen strijd is met de standstill-bepaling. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding is om de uitzetting van de eiser te verbieden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Raad van State.