ECLI:NL:RBDHA:2016:7182

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
AWB 16/208 & 16/209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen verblijfsrecht van een EU-burger door beëindiging arbeidsovereenkomst en tijdelijke arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Portugese burger van de Europese Unie, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had in 2015 een besluit ontvangen waarin werd vastgesteld dat haar verblijfsrecht van rechtswege was vervallen. Eiseres stelde dat zij, ondanks het feit dat zij geen daadwerkelijke arbeid meer verrichtte, nog steeds als werknemer moest worden aangemerkt omdat zij tijdelijk arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat zij haar arbeidsovereenkomst had opgezegd voordat zij arbeidsongeschikt werd. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat zij op het moment van de besluitvorming aan het solliciteren was of dat zij tijdelijk arbeidsongeschikt was verklaard. Hierdoor was het verblijfsrecht van eiseres terecht als vervallen beschouwd. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiseres op de status van economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan, omdat zij niet had aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/208 (beroep)
AWB 16/209 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 26 april 2016 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Portugese nationaliteit,
eiseres, verzoekster,
hierna te noemen eiseres,
(gemachtigde: mr. A.E.M. de Vries, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. B.J. Pattiata, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiseres als gemeenschapsonderdaan (de rechtbank begrijpt: burger van de Europese Unie) van rechtswege is vervallen.
Bij besluit van 16 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft op 15 maart 2016 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende - tussen partijen niet in geschil zijnde - feiten. Uit gegevens van de Basisregistratie persoonsgegevens (BRP) is gebleken dat eiseres sinds 18 maart 2013 in de BRP staat ingeschreven. Uit informatie van de gemeente [plaatsnaam 1] is gebleken dat eiseres vanaf 13 mei 2014 een bijstandsuitkering ontvangt. Vanwege een verhuizing is deze uitkering beëindigd met ingang van 31 maart 2015. Met ingang van 1 april 2015 ontvangt eiseres een bijstandsuitkering van de gemeente [plaatsnaam 2] .
Eiseres heeft in juni 2012, juli 2012, augustus 2012 en november 2012 tot en met januari 2013, maart 2013 en mei 2013 reële en daadwerkelijke arbeid verricht.
Verweerder heeft vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiseres als gemeenschapsonderdaan van rechtswege is geëindigd om de volgende redenen. Eiseres verricht thans geen reële en daadwerkelijke arbeid. Evenmin heeft zij aangetoond dat zij werk zoekt en een reële kans op werk heeft. Eiseres voldoet dus niet aan de vereisten die gelden voor rechtmatig verblijf van economisch actieve onderdanen als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Voorts is niet gebleken dat eiseres niet langer werkzaamheden verricht als gevolg van tijdelijk arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of ongeval. De periodes waarin eiseres reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht, hebben niet ten minste een jaar geduurd en evenmin is gebleken dat eiseres onvrijwillig werkloos is geworden en dat zij hierna ingeschreven heeft gestaan bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) als werkzoekende. Daarmee voldoet eiseres dus ook niet aan artikel 8.12, tweede lid, aanhef en onder a, b, en c, Vb. Eiseres voldoet evenmin aan de vereisten die gelden voor verblijf als economisch niet actieve gemeenschapsonderdaan als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, Vb, omdat eiseres niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Ten slotte heeft verweerder het volgende in zijn besluitvorming betrokken. Eiseres heeft een beschikking van de belastingdienst overgelegd van 10 oktober 2014 waarin is vastgesteld hoeveel het ‘niet in Nederland belastbaar inkomen’ bedraagt in 2013. Dit wordt gebaseerd op het wereldinkomen uit werk en woning. Nu eiseres heeft verklaard alleenstaande te zijn, heeft verweerder op grond van deze beschikking geconcludeerd dat eiseres in 2013 niet het hele jaar in Nederland heeft verbleven terwijl zij wel stond ingeschreven in de BRP. Hier is van belang dat een burger van de Unie met de status van gemeenschapsonderdaan die Nederland verlaat per direct deze status kwijt is. Dit betekent dat het verblijfsrecht van eiseres per datum vertrek uit Nederland van rechtswege is geëindigd en alle opgebouwde rechten van voor het vertrek zijn vervallen.
Eiseres voert het volgende aan. Eiseres heeft vanaf 1 juni 2012 een dienstbetrekking. Ter onderbouwing verwijst zij naar een brief van 24 juli 2014 van de gemeente [plaatsnaam 1] . Er is geen sprake van een verblijfsgat. Op basis van deze informatie was eiseres in de veronderstelling dat zij aan de vereisten als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vb voldeed. Zij had werk bij [bedrijf] . Dit werk moest zij beëindigen omdat het werk voor haar te zwaar werd. De hoop was om snel een nieuwe dienstbetrekking te vinden. Zij heeft echter dispensatie gekregen voor het zoeken naar werk. Ter onderbouwing verwijst zij naar de hoorzitting alwaar mevrouw [naam 1] , medewerker sociaal wijkteam [locatie] heeft opgemerkt dat eiseres inzetbaar is voor licht vrijwilligerswerk en dat eiseres bij de gemeente [plaatsnaam 2] bekend staat als iemand die lichamelijke beperkingen heeft en die daarvoor tijdelijk ontheven is van arbeidsverplichtingen. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar een brief van de Dienst Werk en Inkomen (DWI). In januari 2016 moet eiseres opnieuw naar de arts teneinde te bezien wanneer zij weer kan werken. Ter onderbouwing heeft eiseres een afsprakenkaart overgelegd waaruit blijkt dat zij op 27 januari 2016 een afspraak heeft met onder meer een orthopedisch chirurg. Volgens eiseres staat vast dat zij niet langer werknemer of zelfstandige kon zijn vanwege tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of ongeval. Uit een algemene maatregel van bestuur blijkt niet dat die tijdelijke arbeidsongeschiktheid het gevolg moet zijn van werkzaamheden van eiseres als werknemer of zelfstandige noch dat die werkzaamheden van bepaalde duur moet zijn geweest. De stelling van verweerder, dat uit een recent bewijs van het UWV blijkt dat eiseres voor 40 uur beschikbaar is, strookt niet met het feit dat eiseres door de gemeente is vrijgesteld van arbeidsverplichting. Voor zover het besluit berust op de afweging dat eiseres niet kan worden aangemerkt als een actieve gemeenschapsonderdaan, is deze afweging niet deugdelijk gemotiveerd.
3.1
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 8.12, eerste lid, Vb heeft de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij:
a. in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft;
b. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt.
Ingevolge artikel 8.12, tweede lid, Vb eindigt het rechtmatig verblijf van de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, niet om de enkele reden dat die vreemdeling niet langer werknemer of zelfstandige is:
a. in geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of ongeval;
b. indien hij na werkzaamheden als werknemer of zelfstandige van ten minste een jaar onvrijwillig werkloos is en als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is ingeschreven (…).
3.2
Tussen partijen is niet in geschil dat het arbeidscontract van eiseres bij [bedrijf] per 31 mei 2013 is beëindigd en eiseres per deze datum geen daadwerkelijke en reële arbeid meer heeft verricht.
3.3
Op grond van hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd en ter zitting naar voren heeft gebracht begrijpt de rechtbank de stellingen van eiseres aldus dat zij in de eerste plaats betoogt dat zij, hoewel zij vanaf 31 mei 2013 geen daadwerkelijke en reële arbeid meer verricht, toch werknemer in de zin van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vb is gebleven omdat zij tijdelijk arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 8.12, tweede lid, aanhef en onder a, Vb.
3.4
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldoet aan het bepaalde in artikel 8.12, tweede lid, aanhef en onder a, Vb, omdat eiseres eerst haar baan had opgezegd voordat zij tijdelijk arbeidsongeschikt werd. Hiermee valt eiseres niet onder de categorie als genoemd in dit artikel die onvrijwillig werkloos is door ziekte.
3.5
Eiseres heeft dit standpunt van verweerder betwist. Zij heeft betoogd dat zij reeds gedurende haar arbeidscontract bij [bedrijf] last had van medische klachten. Ter onderbouwing verwijst zij naar de brief van [bedrijf] van 31 juli 2013. Bovendien, hoewel zij vanwege haar medische klachten niet in staat was haar werkzaamheden bij [bedrijf] te verrichten, stelt eiseres zich op het standpunt dat in het kader van het beroep op artikel 8.12, tweede lid, aanhef en onder a, Vb niet aannemelijk behoeft te worden gemaakt dat haar medische klachten ten gevolge van ziekte of ongeval zijn voortgevloeid uit die werkzaamheden. Eiseres verwijst naar artikel 7 van richtlijn 2004/38/EU en naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 december 2011 (ECLI:NL:RBSGR:2011:BV1155) en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 9 december 2013 (ECLI:NL:RBDHA:2013:17696).
3.6
De rechtbank overweegt als volgt. Eiseres heeft niet betwist dat zij op eigen initiatief haar dienstverband met [bedrijf] heeft beëindigd. Tijdens de hoorzitting van 28 oktober 2015 heeft zij verklaard dat zij met haar werkzaamheden bij [bedrijf] is gestopt omdat het werk voor haar te zwaar werd. Eiseres heeft echter niet met objectieve medische stukken onderbouwd dat zij door haar medische situatie genoodzaakt was haar werkzaamheden te staken. Evenmin heeft eiseres met concrete stukken onderbouwd dat zij, nadat zij haar arbeidscontract bij [bedrijf] had opgezegd, dan wel ten tijde van de besluitvorming, aan het solliciteren was. Tijdens de hoorzitting van 28 oktober 2015 heeft eiseres zelfs verklaard dat zij thans niet op zoek is naar werk. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vb niet van toepassing is. Het beroep van eiseres op de eerder genoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 9 december 2013 en de daarin genoemde arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie gaan niet op.
3.7
Voorts is niet gebleken, middels een objectieve medische verklaring, dat eiseres op of omstreeks 31 mei 2013 tijdelijk arbeidsongeschikt is verklaard. Reeds gelet daarop heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat artikel 8.12, tweede lid, aanhef en onder a, Vb, niet van toepassing is. Dat eiseres door de gemeente [plaatsnaam 2] tijdelijk, tot 28 december 2015, voor een half jaar is ontheven van de arbeidsverplichting, maakt dit niet anders, nu dit geen verklaring van een medisch deskundige betreft. De overige door eiseres in dit verband aangevoerde stellingen behoeven daarom geen bespreking meer.
4. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij voldoet aan de vereisten van economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, Vb. Eiseres heeft aangetoond dat zij in 2012, 2013 en 2014 financieel is ondersteund door haar zoon en een vriend, de heer [naam 2] . Ten onrechte heeft verweerder deze middelen niet in zijn afwegingen betrokken. En, ook al zouden deze middelen niet voldoen aan het normbedrag, dan staat wel vast dat eiseres erin kon slagen zich daarmee in leven te houden. In dit verband heeft eiseres verwezen naar de voornoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 december 2011 en het arrest van het Europese Hof van Justitie van 25 juli 2008 in de zaak Metock (C-127/08, JV 2008/91).
4.1
Verweerder heeft zich ten aanzien van de bijschrijvingen op de rekening van eiseres van de heer [naam 2] op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde overzichtslijst van de gespecificeerde bijschrijvingen blijkt dat eiseres deze werkzaamheden niet financieel vrijblijvend heeft verricht. Nu deze overboekingen geen schenkingen betreffen, heeft verweerder deze overboekingen betrokken in zijn beoordeling of eiseres als economisch actieve gemeenschapsonderdaan rechten kan ontlenen aan het gemeenschapsrecht en heeft verweerder deze overboekingen niet betrokken in zijn beoordeling of eiseres als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan rechten kan ontlenen aan het gemeenschapsrecht. Ten aanzien van de giften afkomstig van de zoon van eiseres heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze giften, in totaal € 2.650,-, onvoldoende zijn om als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan rechten te kunnen ontlenen aan het gemeenschapsrecht op grond van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, Vb.
4.2
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder op onjuiste gronden de overboekingen door de heer [naam 2] heeft betrokken in zijn beoordeling of eiseres als economisch actieve gemeenschapsonderdaan kan worden aangemerkt. Eiseres heeft immers werkzaamheden verricht voor de heer [naam 2] . Ten aanzien van de giften van de zoon heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat uit onderzoek is gebleken dat het bestaansminimum voor een alleenstaande vanaf 1 juli 2013 op maandbasis € 926,46 bedroeg. Het totaalbedrag van giften van € 2.650,- ontvangen in de periode van 7 augustus 2013 tot en met 28 maart 2014 is aldus ontoereikend. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij hier 7 maanden van heeft kunnen rondkomen. Het beroep van eiseres op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 december 2011 en het arrest Metock treft geen doel, nu in die zaken, in tegenstelling tot in deze zaak, concreet was onderbouwd dat met een lager bedrag dan het normbedrag kon worden rondgekomen.
5. Voorts voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte geen belangenafweging heeft verricht.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat alle rechten die zijn verbonden aan het burgerschap van de Unie, rechtstreeks uit het Unierecht voortvloeien en derhalve louter declaratoir van aard zijn.
5.2
Nu het recht op verblijf van rechtswege is vervallen vanaf het moment dat eiseres geen daadwerkelijke en reële arbeid meer verrichtte, zoals verweerder, gezien het vorenoverwogene, op goede gronden heeft geconcludeerd, en van een beëindiging van het een recht op verblijf geen sprake is, heeft verweerder terecht geen belangenafweging verricht. Hetgeen eiseres in dit verband in beroep naar voren heeft gebracht brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het beroep van eiseres in dit verband op de uitspraak van 16 mei 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:6274) volgt de rechtbank niet. In die zaak heeft de rechtbank niet geoordeeld dat verweerder gehouden is tot een belangenafweging, maar heeft de rechtbank enkel het voorliggende bestreden besluit getoetst.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Verzoek om een voorlopige voorziening
8. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
9. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. de Greef, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2016.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel