De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende - tussen partijen niet in geschil zijnde - feiten. Uit gegevens van de Basisregistratie persoonsgegevens (BRP) is gebleken dat eiseres sinds 18 maart 2013 in de BRP staat ingeschreven. Uit informatie van de gemeente [plaatsnaam 1] is gebleken dat eiseres vanaf 13 mei 2014 een bijstandsuitkering ontvangt. Vanwege een verhuizing is deze uitkering beëindigd met ingang van 31 maart 2015. Met ingang van 1 april 2015 ontvangt eiseres een bijstandsuitkering van de gemeente [plaatsnaam 2] .
Eiseres heeft in juni 2012, juli 2012, augustus 2012 en november 2012 tot en met januari 2013, maart 2013 en mei 2013 reële en daadwerkelijke arbeid verricht.
Verweerder heeft vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiseres als gemeenschapsonderdaan van rechtswege is geëindigd om de volgende redenen. Eiseres verricht thans geen reële en daadwerkelijke arbeid. Evenmin heeft zij aangetoond dat zij werk zoekt en een reële kans op werk heeft. Eiseres voldoet dus niet aan de vereisten die gelden voor rechtmatig verblijf van economisch actieve onderdanen als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Voorts is niet gebleken dat eiseres niet langer werkzaamheden verricht als gevolg van tijdelijk arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of ongeval. De periodes waarin eiseres reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht, hebben niet ten minste een jaar geduurd en evenmin is gebleken dat eiseres onvrijwillig werkloos is geworden en dat zij hierna ingeschreven heeft gestaan bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) als werkzoekende. Daarmee voldoet eiseres dus ook niet aan artikel 8.12, tweede lid, aanhef en onder a, b, en c, Vb. Eiseres voldoet evenmin aan de vereisten die gelden voor verblijf als economisch niet actieve gemeenschapsonderdaan als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, Vb, omdat eiseres niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Ten slotte heeft verweerder het volgende in zijn besluitvorming betrokken. Eiseres heeft een beschikking van de belastingdienst overgelegd van 10 oktober 2014 waarin is vastgesteld hoeveel het ‘niet in Nederland belastbaar inkomen’ bedraagt in 2013. Dit wordt gebaseerd op het wereldinkomen uit werk en woning. Nu eiseres heeft verklaard alleenstaande te zijn, heeft verweerder op grond van deze beschikking geconcludeerd dat eiseres in 2013 niet het hele jaar in Nederland heeft verbleven terwijl zij wel stond ingeschreven in de BRP. Hier is van belang dat een burger van de Unie met de status van gemeenschapsonderdaan die Nederland verlaat per direct deze status kwijt is. Dit betekent dat het verblijfsrecht van eiseres per datum vertrek uit Nederland van rechtswege is geëindigd en alle opgebouwde rechten van voor het vertrek zijn vervallen.
Eiseres voert het volgende aan. Eiseres heeft vanaf 1 juni 2012 een dienstbetrekking. Ter onderbouwing verwijst zij naar een brief van 24 juli 2014 van de gemeente [plaatsnaam 1] . Er is geen sprake van een verblijfsgat. Op basis van deze informatie was eiseres in de veronderstelling dat zij aan de vereisten als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vb voldeed. Zij had werk bij [bedrijf] . Dit werk moest zij beëindigen omdat het werk voor haar te zwaar werd. De hoop was om snel een nieuwe dienstbetrekking te vinden. Zij heeft echter dispensatie gekregen voor het zoeken naar werk. Ter onderbouwing verwijst zij naar de hoorzitting alwaar mevrouw [naam 1] , medewerker sociaal wijkteam [locatie] heeft opgemerkt dat eiseres inzetbaar is voor licht vrijwilligerswerk en dat eiseres bij de gemeente [plaatsnaam 2] bekend staat als iemand die lichamelijke beperkingen heeft en die daarvoor tijdelijk ontheven is van arbeidsverplichtingen. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar een brief van de Dienst Werk en Inkomen (DWI). In januari 2016 moet eiseres opnieuw naar de arts teneinde te bezien wanneer zij weer kan werken. Ter onderbouwing heeft eiseres een afsprakenkaart overgelegd waaruit blijkt dat zij op 27 januari 2016 een afspraak heeft met onder meer een orthopedisch chirurg. Volgens eiseres staat vast dat zij niet langer werknemer of zelfstandige kon zijn vanwege tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of ongeval. Uit een algemene maatregel van bestuur blijkt niet dat die tijdelijke arbeidsongeschiktheid het gevolg moet zijn van werkzaamheden van eiseres als werknemer of zelfstandige noch dat die werkzaamheden van bepaalde duur moet zijn geweest. De stelling van verweerder, dat uit een recent bewijs van het UWV blijkt dat eiseres voor 40 uur beschikbaar is, strookt niet met het feit dat eiseres door de gemeente is vrijgesteld van arbeidsverplichting. Voor zover het besluit berust op de afweging dat eiseres niet kan worden aangemerkt als een actieve gemeenschapsonderdaan, is deze afweging niet deugdelijk gemotiveerd.
3.1De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 8.12, eerste lid, Vb heeft de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij:
a. in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft;
b. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt.
Ingevolge artikel 8.12, tweede lid, Vb eindigt het rechtmatig verblijf van de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, niet om de enkele reden dat die vreemdeling niet langer werknemer of zelfstandige is:
a. in geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of ongeval;
b. indien hij na werkzaamheden als werknemer of zelfstandige van ten minste een jaar onvrijwillig werkloos is en als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is ingeschreven (…).
3.3Op grond van hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd en ter zitting naar voren heeft gebracht begrijpt de rechtbank de stellingen van eiseres aldus dat zij in de eerste plaats betoogt dat zij, hoewel zij vanaf 31 mei 2013 geen daadwerkelijke en reële arbeid meer verricht, toch werknemer in de zin van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vb is gebleven omdat zij tijdelijk arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 8.12, tweede lid, aanhef en onder a, Vb.
3.6De rechtbank overweegt als volgt. Eiseres heeft niet betwist dat zij op eigen initiatief haar dienstverband met [bedrijf] heeft beëindigd. Tijdens de hoorzitting van 28 oktober 2015 heeft zij verklaard dat zij met haar werkzaamheden bij [bedrijf] is gestopt omdat het werk voor haar te zwaar werd. Eiseres heeft echter niet met objectieve medische stukken onderbouwd dat zij door haar medische situatie genoodzaakt was haar werkzaamheden te staken. Evenmin heeft eiseres met concrete stukken onderbouwd dat zij, nadat zij haar arbeidscontract bij [bedrijf] had opgezegd, dan wel ten tijde van de besluitvorming, aan het solliciteren was. Tijdens de hoorzitting van 28 oktober 2015 heeft eiseres zelfs verklaard dat zij thans niet op zoek is naar werk. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vb niet van toepassing is. Het beroep van eiseres op de eerder genoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 9 december 2013 en de daarin genoemde arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie gaan niet op.
4.1Verweerder heeft zich ten aanzien van de bijschrijvingen op de rekening van eiseres van de heer [naam 2] op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde overzichtslijst van de gespecificeerde bijschrijvingen blijkt dat eiseres deze werkzaamheden niet financieel vrijblijvend heeft verricht. Nu deze overboekingen geen schenkingen betreffen, heeft verweerder deze overboekingen betrokken in zijn beoordeling of eiseres als economisch actieve gemeenschapsonderdaan rechten kan ontlenen aan het gemeenschapsrecht en heeft verweerder deze overboekingen niet betrokken in zijn beoordeling of eiseres als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan rechten kan ontlenen aan het gemeenschapsrecht. Ten aanzien van de giften afkomstig van de zoon van eiseres heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze giften, in totaal € 2.650,-, onvoldoende zijn om als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan rechten te kunnen ontlenen aan het gemeenschapsrecht op grond van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, Vb.
5.2Nu het recht op verblijf van rechtswege is vervallen vanaf het moment dat eiseres geen daadwerkelijke en reële arbeid meer verrichtte, zoals verweerder, gezien het vorenoverwogene, op goede gronden heeft geconcludeerd, en van een beëindiging van het een recht op verblijf geen sprake is, heeft verweerder terecht geen belangenafweging verricht. Hetgeen eiseres in dit verband in beroep naar voren heeft gebracht brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het beroep van eiseres in dit verband op de uitspraak van 16 mei 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:6274) volgt de rechtbank niet. In die zaak heeft de rechtbank niet geoordeeld dat verweerder gehouden is tot een belangenafweging, maar heeft de rechtbank enkel het voorliggende bestreden besluit getoetst. 6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Verzoek om een voorlopige voorziening
8. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
9. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.