ECLI:NL:RBDHA:2017:15473

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
2 januari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 337
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig huisbezoek en inlichtingenverplichting bij intrekking AIO-aanvulling

In deze zaak, uitgesproken op 20 december 2017 door de Rechtbank Den Haag, gaat het om de intrekking van de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-aanvulling) van eisers door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De rechtbank behandelt de rechtmatigheid van een huisbezoek dat door de Svb is uitgevoerd in Turkije, waarbij eisers niet op de hoogte waren van de reden en de gevolgen van dit bezoek. De rechtbank oordeelt dat het huisbezoek onrechtmatig was, omdat er geen redelijke grond voor bestond en er geen 'informed consent' was verkregen van eisers. Dit leidt tot de conclusie dat de bevindingen van het huisbezoek niet als bewijs kunnen worden gebruikt. De rechtbank stelt vast dat de Svb de AIO-aanvulling heeft ingetrokken op basis van een schending van de inlichtingenverplichting door eisers, die niet hebben gemeld dat zij een uitkering uit Turkije ontvingen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de Svb, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de intrekking van de AIO-aanvulling terecht was. De rechtbank bepaalt dat de Svb het griffierecht aan eisers moet vergoeden en veroordeelt de Svb in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/337

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2017 in de zaak tussen

[eisers] , te [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: mr. K. Verbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2015 (primair besluit I) heeft verweerder eisers medegedeeld dat hun recht op een Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-aanvulling) over de periode van 1 juli 2006 tot en met 31 oktober 2014 is ingetrokken.
Bij besluit van 23 november 2015 (primair besluit II) heeft verweerder een bedrag van € 36.767,67 aan door eisers ontvangen AIO-aanvulling van eisers teruggevorderd.
Bij besluit van 23 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2016.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eisers ontvingen een AIO-aanvulling van verweerder sinds 1 juli 2006. In 2014 heeft verweerder een mailing verstuurd over een controle op verblijf en vermogen buiten Nederland. In dat kader is aan eisers verzocht een formulier ‘Verblijf buiten Nederland’ ingevuld en ondertekend terug te sturen. Op het desbetreffende formulier heeft verweerder vermeld: “De SVB controleert of u vermogen heeft. Ook buiten Nederland. Door ondertekening van dit formulier machtigt u de SVB om hiernaar bij andere instanties te informeren. (…)”. Eisers hebben bedoeld formulier, gedagtekend 4 mei 2014, ingevuld en ondertekend aan verweerder retour gezonden. Op dit formulier hebben eisers onder meer opgegeven dat zij voornemens zijn op vakantie te gaan in Turkije, dat zij geen eigenaar zijn van de woning op het adres waar zij wensen te verblijven en dat zij geen vermogen bezitten buiten Nederland. Op 16 juni 2014 hebben eisers tevens een formulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ ingevuld en ondertekend aan verweerder gestuurd. Op dit formulier hebben eisers onder meer opgegeven dat zij van 16 juli 2014 tot en met 12 oktober 2014 in Turkije zullen verblijven, dat zij geen eigenaar zijn van de woning op het adres waar zij zullen verblijven en dat zij geen vermogen bezitten buiten Nederland.
2. In het kader van een steekproefcontrole heeft verweerder onderzoek laten verrichten naar het vermogen van eisers. Onderdeel van dat onderzoek was een internetonderzoek en een huisbezoek op 9 september 2014 op het verblijfadres van eisers in Turkije door een buitendienstmedewerker van het Bureau Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade (de buitendienstmedewerker) te Ankara. Op 18 september 2014 heeft de buitendienstmedewerker een bevindingenrapportage uitgebracht. In deze rapportage staat, onder andere, dat uit het internetonderzoek is gebleken dat eisers uit Turkije een uitkering ontvangen van het Sosyal Guvenlik Kurumu (SGK) van 525,76 Turkse lira netto per maand, omdat [eiser] als militair in de oorlog in [buitenland] heeft gediend. Daarnaast staat in deze rapportage dat eisers tijdens het huisbezoek hebben verklaard dat hun verblijfadres in Turkije een woning van ongeveer 35 jaar oud is, die zij hebben laten bouwen en ongeveer 7 of 8 jaar geleden aan hun drie zoons hebben overgedragen in eigendom. Een deel van de woning wordt verhuurd. Naar aanleiding van deze rapportage heeft verweerder eisers om aanvullende informatie gevraagd over de aan hen verstrekte uitkering en over het eigendom en de waarde van de woning in Turkije.
3. Bij besluit van 22 oktober 2014 heeft verweerder de uitbetaling van de AIO-aanvulling opgeschort. Na een herinnering van verweerder aan zijn verzoek om aanvullende informatie, hebben eisers op 6 december 2014 in een brief verklaard dat zij geen pensioen uit Turkije ontvangen. Ter onderbouwing van hun verklaring hebben zij een brief van het SGK overgelegd, waarin staat dat aan eisers geen (ouderdoms)pensioen kan worden verstrekt. Bij besluit van 17 december 2014 heeft verweerder aan eisers medegedeeld dat hun recht op AIO-aanvulling per 1 november 2014 is ingetrokken, omdat verweerder het recht op AIO-aanvulling niet kon vaststellen. Tegen de besluiten van 22 oktober 2014 en
17 december 2014 hebben eisers geen bezwaar gemaakt.
4. In december 2014 heeft verweerder nader onderzoek laten verrichten naar de uitkering van eisers uit Turkije en het vermogen van eisers in Turkije. Daarnaast heeft verweerder eisers opnieuw verzocht om aanvullende informatie over de aan hen verstrekte Turkse uitkering, de rekening waarop deze uitkering wordt ontvangen, afschriften van deze rekening en over de overdracht en waarde van de woning in Turkije. Ondanks aan eisers verzonden herinnering heeft verweerder de gevraagde informatie niet van eisers ontvangen.
5. Op 17 maart 2015 heeft de buitendienstmedewerker wederom een bevindingenrapportage uitgebracht. In deze rapportage staat, onder andere, dat de uitkeringsbevoegde instantie in Turkije heeft bevestigd dat eisers maandelijks een uitkering ontvangen van het SGK van in totaal (omgerekend) € 183,26 netto per maand, omdat [eiser] als militair in de oorlog in [buitenland] heeft gediend. Een medewerker van het kadaster in Turkije heeft verklaard dat tot 26 augustus 2013 twee onroerende zaken op naam van [eiser] stonden. Beide onroerende zaken zijn overgedragen aan zijn drie zoons. Een medewerker van de gemeente in Turkije waar eisers hun verblijfadres hebben, heeft verklaard dat [eiser] mede-eigenaar is van twee percelen bouwgrond in die gemeente. [Eiseres] heeft binnen diezelfde gemeente twee woningen op haar naam staan. Een deel van de onroerende zaken is getaxeerd door een erkend makelaar. De onroerende zaken die tot 26 augustus 2013 op naam van [eiser] stonden zijn op de dag van overdracht tezamen getaxeerd op € 41.667,-.
6. Aan de primaire besluiten I en II heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eisers hun inlichtingenverplichting hebben geschonden, nu eisers verweerder nimmer hebben ingelicht over hun onroerende zaken in Turkije, noch over de uitkering die zij ontvangen van het SGK. Aan het herhaalde verzoek van verweerder om alsnog inlichtingen te verstrekken, hebben eisers niet (volledig) voldaan. Volgens verweerder is het recht op AIO-aanvulling van eisers daardoor niet vast te stellen. Dit levert een rechtsgrond op voor intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling over die periode, aldus verweerder. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de primaire besluiten I en II gehandhaafd.
7. Eisers voeren – samengevat – aan dat het huisbezoek in Turkije door verweerder onrechtmatig was. Er was namelijk geen sprake van een redelijke grond voor dit huisbezoek, er was geen sprake van informed consent en de cautie is niet aan eisers verleend. Artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zijn daarom geschonden. Daarnaast voeren eisers aan dat het onderzoek van verweerder naar hun situatie onrechtmatig was, omdat het onderzoek is gebaseerd op discriminatoire gronden. Volgens eisers is ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt op verdachte gronden, namelijk nationaliteit en ras, zonder dat daarvoor zwaarwegende redenen bestonden. De onrechtmatigheid van het onderzoek en van het daaraan inherente huisbezoek, maken dat het bewijs dat daaruit voortvloeit onrechtmatig is verkregen en moet worden uitgesloten wegens strijd met het recht op ‘fair trial’.
8. De rechtbank komt tot de volgende overwegingen.
Ten aanzien van de omvang van het geschil
9.1
Ter zitting hebben eisers aangevoerd dat de grondslag van het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, in die zin dat hun onduidelijk is wat de grondslag is. Volgens eisers heeft verweerder in het bestreden besluit enkel medegedeeld dat zij geen recht (meer) hebben op een AIO-aanvulling. Verweerder heeft dit bestreden en gesteld dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt dat eisers hun inlichtingenverplichting op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet (PW) hebben geschonden en dat als gevolg van die schending hun recht op AIO-aanvulling niet was vast te stellen, waardoor hij op grond van artikel 54, derde lid, van de PW verplicht was het recht op AIO-aanvulling van eisers in te trekken.
9.2
De rechtbank constateert dat in het bestreden besluit nadrukkelijk staat vermeld dat, onder andere, artikel 17, eerste lid, en artikel 54, derde lid, in samenhang bezien met artikel 47a, tweede lid en artikel 47b, eerste lid, van de PW daaraan ten grondslag liggen. Daarbij is omschreven wat in deze artikelen is bepaald. Op pagina 7 van het bestreden besluit heeft verweerder overwogen: “(…) Over de periode van 1 juli 2006 tot en met
31 oktober 2014 is het recht op AIO-aanvulling niet vast te stellen, omdat u niet aan uw inlichtingenplicht ter zake van de woning op het adres [adres], Turkije en ter zake van de uitkering van het SGK op grond van deelname aan de oorlog in [buitenland] heeft voldaan. U heeft nooit melding gemaakt van het eigendom van deze woning en van het ontvangen van de hierboven genoemde uitkering en u heeft desgevraagd geen nadere informatie daarover gevraagd. Dit betekent dat wij niet kunnen vaststellen of u in het genoemde tijdvak in bijstand behoevende omstandigheden verkeerde. U heeft daarbij niet aannemelijk gemaakt dat u over deze periode recht had op een aanvullende bijstand, c.q. AIO-aanvulling. Op grond van bestendige jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2014:2482) vormt een en ander een rechtsgrond voor intrekking en terugvordering van uw bijstandsuitkering c.q. AIO-aanvulling. Dit betekent dat u over de periode van 1 juli 2006 tot en met 31 oktober 2014 geen recht heeft op AIO-aanvulling. (…) Wij moeten op grond van artikel 54 lid 3 Participatiewet in beginsel tot intrekking van de AIO-aanvulling over gaan. (…) In uw situatie hebben wij niet afgezien van intrekking van de AIO-aanvulling. Onder meer omdat u nooit melding heeft gemaakt van de woning en de hierboven genoemde uitkering. Wij stellen dan ook vast dat u uw verplichtingen niet bent nagekomen. (…)”
9.3
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank hetgeen door eisers ter zitting omtrent de onduidelijkheid van het bestreden besluit is aangevoerd niet volgen. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat de grondslag van dit besluit duidelijk en voldoende gemotiveerd is. Dat betekent dat gelet op de voormelde inhoud van het bestreden besluit daaraan (onder meer) een schending van de inlichtingenverplichting ten grondslag ligt, ten gevolge van welke schending verweerder heeft gesteld het recht op AIO-aanvulling van eisers niet te kunnen vaststellen.
9.4
Zoals reeds in rechtsoverweging 3 is overwogen, hebben eisers geen bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 22 oktober 2014 en 17 december 2014. Aan deze besluiten is, respectievelijk, ten grondslag gelegd dat het recht op AIO-aanvulling van eisers per
1 november 2014 niet is vast te stellen en dat zij, ondanks herhaaldelijk verzoek, geen (nadere) inlichtingen hebben verstrekt. Daarom is (uitbetaling van) de AIO-aanvulling in eerste instantie opgeschort en in tweede instantie ingetrokken per 1 november 2014. Omdat eisers geen bezwaar hebben gemaakt tegen deze besluiten, staan deze besluiten, en hetgeen daaraan ten grondslag ligt, in rechte vast. Dat betekent dat het onderhavige geschil zich toespitst op de vraag of verweerder de AIO-aanvulling van eisers over de periode van
1 juli 2006 tot en met 31 oktober 2014 terecht heeft ingetrokken en teruggevorderd, omdat het recht op AIO-aanvulling over die periode (ook) niet was vast te stellen als gevolg van een schending van de op eisers rustende inlichtingenverplichting en niet aannemelijk is geworden dat eisers ondanks de schending van de inlichtingenplicht toch recht hebben op AIO-aanvulling over de in geding zijnde periode.
Ten aanzien van de aanleiding van het onderzoek
10.1
Ingevolge artikel 53a, zesde lid, van de PW in samenhang bezien met artikel 47a, derde lid en artikel 47b, eerste lid, van de PW is de Svb bevoegd om een onderzoek in stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van de AIO-aanvulling. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan steeds en spontaan worden uitgeoefend, zonder dat daartoe een redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist is (zie hieromtrent bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van
8 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3249). Daarbij mag echter niet in strijd worden gehandeld met het discriminatieverbod zoals dat onder meer is opgenomen in artikel 14 van het EVRM en in artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM.
10.2
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld zijn uitspraak van
6 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5008) dient een algemeen onderzoek naar eventueel vermogen in het buitenland een legitiem doel. De Svb is in beginsel bevoegd om met het oog op effectiviteit, efficiëntie en kostenbesparing, en vanwege het grote belang van bestrijding van onjuist gebruik van sociale voorzieningen, bij het toepassen van de in rechtsoverweging 10.1 omschreven algemene onderzoeksbevoegdheid een selectie uit het totale bestand van AIO-gerechtigden te maken, tenzij hierbij een ongerechtvaardigd verschil in behandeling als bedoeld in artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM wordt gemaakt tussen AIO-gerechtigden.
10.3
Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder een steekproef verricht over, uiteindelijk, zijn gehele klantenbestand. Het betreft een meerjarenplan, waarbij elk jaar steekproefsgewijs een andere specifieke groep van het klantenbestand aan bod komt. De groepen worden samengesteld op basis van het geboorteland. In 2013 vonden de steekproeven plaats ten aanzien van de groep klanten die in Suriname is geboren, in 2014 ten aanzien van de groep klanten die in Marokko is geboren, in 2015 ten aanzien van de groep klanten die in Turkije is geboren, van 2016 tot en met 2018 vonden en vinden de steekproeven plaats ten aanzien van de groepen klanten die zijn geboren in een overig land anders dan Nederland en in 2019 vinden de steekproeven plaats ten aanzien van de groep klanten die in Nederland is geboren.
10.4
Nu blijkt dat in het kader van een steekproefcontrole elk jaar steekproefsgewijs een andere specifieke groep van het klantenbestand aan bod komt en daarmee (uiteindelijk) een steekproef wordt verricht onder het totale klantenbestand, overweegt de rechtbank dat verweerder geen onderscheid heeft gemaakt. Omdat er geen onderscheid is gemaakt, kan er ook geen sprake zijn van een ongerechtvaardigd onderscheid. Het onderzoek is dan ook, anders dan door eisers is betoogd, niet verricht op basis van discriminatoire gronden.
Ten aanzien van het huisbezoek
11.1
Artikel 8, eerste lid, van het EVRM bepaalt dat eenieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn huis en zijn correspondentie. De wetgevende gedachte achter dit artikel is dat de burger beschermd moet worden tegen arbitraire inmenging van de overheid. Het recht op respect voor ‘zijn huis’ dient in dat kader volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mensen (EHRM) breed te worden geïnterpreteerd. Een nauwe interpretatie draagt namelijk het risico van ongelijke behandeling in zich, zo overweegt het EHRM. ‘Zijn huis’ is omvangrijker dan enkel de woning waarin een betrokkene zijn rechtmatig hoofdverblijf heeft. In een uitspraak van
16 december 1992 (ECLI:NL:XX:1992:AD1800) heeft het EHRM overwogen dat een advocatenkantoor ook onder deze definitie kan vallen.
11.2
In eenzelfde lijn als het EHRM redenerend, overweegt de rechtbank dat ook een vakantieverblijf, zoals in onderhavig geschil, onder ‘zijn huis’ in de zin van artikel 8 van het EVRM moet worden gerekend. Dat maakt dat een inmenging van overheidswege in dit recht, zoals in onderhavig geschil door een bezoek aan het vakantieverblijf van eisers, op zijn rechtmatigheid moet worden getoetst aan de hand van de verdragstekst en de (nadere) duiding die hieraan is gegeven in de rechtspraak.
11.3
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld zijn uitspraak van
8 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4399) is geen sprake van inbreuk op het huisrecht als bedoeld in artikel 8 van het EVRM als de betrokkene toestemming heeft gegeven voor het binnentreden in zijn huis. De toestemming moet vrijwillig en op basis van ‘informed consent’ zijn verleend. Dit houdt in dat de toestemming van de betrokkene berust op volledige en juiste informatie over de reden en het doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor de verlening van bijstand heeft. Welke gevolgen voor de bijstandsverlening zijn verbonden aan het weigeren van toestemming voor het binnentreden in de woning hangt af van de vraag of een redelijke grond voor het huisbezoek bestaat. Van een dergelijke grond is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en deze gegevens niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd. Is sprake van een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek dan dient de betrokkene erop te worden gewezen dat het weigeren van toestemming gevolgen kan hebben voor de verlening van bijstand. Ontbreekt een redelijke grond dan moet de betrokkene erop worden geattendeerd dat het weigeren van toestemming geen gevolgen heeft voor de bijstandsverlening. De bewijslast ten aanzien van het ‘informed consent’ bij het binnentreden in de woning rust op het bijstandverlenend orgaan.
11.4
De rechtbank overweegt dat, nu het huisbezoek in onderhavig geschil enkel werd verricht op basis van een steekproef, een redelijke grond daarvoor ontbrak. Het huisbezoek is dan slechts rechtmatig, als er sprake was van ‘informed consent’, zoals hierboven, in 11.3, is overwogen. De bewijslast dat er sprake was van ‘informed consent’ ligt bij verweerder. Uit de bevindingenrapportage van 18 september 2014 van de buitendienstmedewerker, blijkt niet dat er sprake was van ‘informed consent’. Enkel blijkt dat deze medewerker zich heeft voorgesteld. Verweerder heeft geen nadere stukken overgelegd waaruit blijkt dat er desondanks sprake was van ‘informed consent’. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld zijn uitspraak van ECLI:NL:CRVB:2016:4938) is bij het ontbreken van een redelijke grond en ‘informed consent’ het huisbezoek onrechtmatig en moeten de (onrechtmatig verkregen) bevindingen tijdens dat bezoek van het bewijs worden uitgesloten. Dat betekent dat de verklaring van eisers tijdens het huisbezoek buiten beschouwing moet worden gelaten. Verweerder kon van deze verklaring in redelijkheid geen gebruik maken.
11.5
Nu de verklaring van eisers tijdens het huisbezoek reeds op grond van het ontbreken van een redelijke grond en ‘informed consent’ van het bewijs moeten worden uitgesloten, overweegt de rechtbank dat de beroepsgrond van eisers omtrent de cautie, dat op eenzelfde rechtsgevolg is gericht, geen inhoudelijke bespreking (meer) behoeft. Zij gaat hier dan ook aan voorbij. Dit geldt ook voor de beroepsgrond van eisers omtrent schending van artikel 1, eerste lid, van de Awbi.
Ten aanzien van het nader onderzoek
12.1
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld zijn uitspraak van 12 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BK8928) verzet geen rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel zich ertegen dat het bijstandverlenend orgaan na een onrechtmatig huisbezoek een nader onderzoek instelt naar de rechtmatigheid van verleende of nog te verlenen bijstand en de bevindingen van een dergelijk onderzoek bij de beoordeling van het recht op bijstand betrekt. Dat betekent dat de omstandigheid dat een huisbezoek onrechtmatig is, in beginsel niet meebrengt dat de bevindingen uit een nader onderzoek niet mogen worden gebruikt bij de beoordeling van het recht op bijstand van degene jegens wie dat huisbezoek onrechtmatig is. Dit is anders indien het bijstandverlenend orgaan in redelijkheid geen gebruik kon maken van de bevoegdheid tot het instellen van een nader onderzoek of van de daardoor verkregen onderzoeksresultaten, gelet op de wijze waarop dat in het concrete geval is gebeurd.
12.2
De rechtbank constateert dat het initiële onderzoek bestond uit het door haar onrechtmatig bevonden huisbezoek en het via internet inwinnen van informatie bij de SGK. Het nadere onderzoek bestond uit onderzoek naar de onroerende zaken van eisers in Turkije, en uit het inwinnen van meer informatie over de uitkering die eisers van het SGK ontvangen.
12.3
Het nader onderzoek naar het onroerend goed van eisers in Turkije is, naar het oordeel van de rechtbank, onlosmakelijk verweven met het door haar onrechtmatig bevonden huisbezoek. Blijkens de bevindingenrapportage van de buitendienstmedewerker van 17 maart 2015 was de aanleiding van het nader onderzoek naar het onroerend goed van eisers in Turkije, hetgeen door eisers is verklaard tijdens het huisbezoek. Het onderzoek is daarmee een direct vervolg op de verklaring van eisers tijdens het onrechtmatig bevonden huisbezoek. Verweerder kon daarom in redelijkheid geen gebruik maken van de bevindingen uit het nader onderzoek, voor zover deze zijn verkregen naar aanleiding van de verklaring van eisers tijdens het onrechtmatig bevonden huisbezoek.
12.4
Het nader onderzoek naar de uitkering van eisers is, naar het oordeel van de rechtbank, daarentegen niet onlosmakelijk verweven met het onrechtmatig bevonden huisbezoek. Blijkens de bevindingenrapportages van de buitendienstmedewerker, was de aanleiding van het nader onderzoek, op dit punt, de reeds bij het initiële onderzoek verkregen informatie dat eisers een uitkering uit Turkije ontvangen. Deze informatie is verkregen door een zelfstandig onderzoek dat losstond van het huisbezoek. Eisers zijn bij het huisbezoek niet geconfronteerd met deze informatie en hebben hieromtrent niets verklaard. Verweerder kon daarom in redelijkheid wel gebruik maken van de bevindingen uit het nader onderzoek, voor zover deze zien op de door eisers ontvangen uitkering uit Turkije.
Ten aanzien van de inlichtingenverplichting
13.1
Ter zitting hebben eisers aangegeven dat zij, als een schending van de op hun rustende inlichtingenverplichting aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank het geval is gelet op het reeds in rechtsoverweging 9.3 overwogene, bestrijden dat zij hun inlichtingenverplichting hebben geschonden. Volgens eisers heeft verweerder een schending van de op hen rustende inlichtingenverplichting gebaseerd op de onrechtmatig verkregen informatie. Deze informatie moet echter buiten beschouwing worden gelaten, wat volgens eisers tot gevolg heeft dat zij hun inlichtingenverplichting niet hebben geschonden.
13.2
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 17, eerste lid, van de PW in samenhang bezien met artikel 47a, derde lid en artikel 47b, eerste lid, van de PW de betrokkene aan de Svb op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden moet doen waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn recht op AIO-aanvulling. Ingevolge artikel 54, derde lid, van de PW in samenhang bezien met artikel 47a, derde lid en artikel 47b, eerste lid, van de PW is de Svb verplicht een besluit tot toekenning van AIO-aanvulling in te trekken, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van AIO-aanvulling. Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de PW in samenhang bezien met artikel 47a, derde lid en artikel 47b, eerste lid, van de PW is de Svb verplicht de kosten van AIO-aanvulling terug te vorderen voor zover deze aanvulling ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen.
13.3
Het besluit tot intrekking van een AIO-aanvulling is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent ingevolge vaste jurisprudentie van de CRvB dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust. Als hij aan deze last heeft voldaan, levert schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond op voor intrekking van de AIO-aanvulling indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
13.4
De rechtbank stelt vast dat verweerder blijkens het bestreden besluit tevens het niet melden van de ontvangen uitkering van het SGK en het verstrekken van duidelijkheid over die uitkering als schending van de op eisers rustende inlichtingenverplichting heeft aangemerkt. Zoals hiervoor in 12.4 is overwogen, kon verweerder in redelijkheid gebruik maken van de bevindingen die betrekking hebben op de door eisers ontvangen uitkering van het SGK.
13.5
De rechtbank overweegt dat eisers verweerder nimmer uit eigen beweging hebben ingelicht over de door hen ontvangen uitkering van het SGK, noch hebben zij (volledig) voldaan aan verweerders herhaalde verzoeken om aanvullende informatie over deze uitkering. Dit terwijl het voor eisers redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat deze uitkering van invloed kon zijn op het recht op AIO-aanvulling, nu een dergelijke uitkering van invloed is op hun financiële situatie. Doordat eisers niet hebben voldaan aan hun inlichtingenverplichting hieromtrent ontbrak voor verweerder essentiële informatie om hun recht op AIO-aanvulling te kunnen vaststellen. Het was hem immers onder meer niet duidelijk sinds wanneer eisers deze uitkering ontvangen, hoeveel zij inmiddels aan uitkering hebben ontvangen en op welke rekening zij deze uitkering hebben ontvangen. Eisers hebben niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat, ondanks de schending van de inlichtingenplicht, toch recht bestond op een AIO-aanvulling. Verweerder heeft daarom terecht de AIO-aanvulling van eisers ingetrokken en het door hen ten onrechte ontvangen bedrag aan AIO-aanvulling van eisers teruggevorderd.
14. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eisers gegrond is, nu door verweerder in de voorbereidende fase ondeugdelijk is gehandeld. Immers heeft hij een onrechtmatig huisbezoek verricht en heeft hij bij het bestreden besluit gebruik gemaakt van de door hem onrechtmatig verkregen bevindingen tijdens en naar aanleiding van dit huisbezoek. Het bestreden besluit ontbeert in zoverre een zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit in zoverre vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het in 13.5 overwogene, ziet zij aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand te laten.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan op 20 december 2017 door mr. A.M.M. Vingerling, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.D. David, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.